Katholieke Stichting Medische Ethiek
30 augustus 2010

Beter inzicht nodig in de euthanasiepraktijk

Katholiek NieuwsbladKatholiek Nieuwsblad, 30 augustus 2010
door dr. A.S. Groenewoud, directeur van het Prof. Dr. G.A. Lindeboominstituut voor Ethiek van de Gezondheidszorg

Het aantal meldingen van euthanasie vertoont de afgelopen jaren een stijgende lijn: een jaarlijkse toename met 200 tot 300 meldingen, oftewel circa 10 procent. In 2009 werd zelfs een stijging van 13 procent zichtbaar.

Het Lindeboom Instituut en de NPV pleiten in een brief aan informateur Opstelten voor meer duidelijkheid en transparantie over de ontwikkeling van deze euthanasieratio. Dat betekent dat het aantal euthanasiegevallen (niet de meldingen) afgezet moet worden tegen het totaal aantal jaarlijks overledenen.

Mogelijke verklaringen
Tot op heden zijn de oorzaken van de genoemde stijging nog niet geheel duidelijk. Sommigen stellen dat het hier slechts een stijging van het aantal meldingen betreft. Het cijfer zou zo meer iets zeggen over de meldingsdiscipline dan over het aantal euthanasiegevallen. Anderen vermoeden dat er wel degelijk sprake is van een stijgend aantal euthanasiegevallen. Het taboe zou er steeds meer afgaan. Het kan ook zijn dat artsen steeds nauwkeuriger het onderscheid weten tussen euthanasie en sedatie in de laatste levensfase. Wat men eerder onder sedatie schaarde, meldt men dan nu als euthanasie.

Tegen deze gedachte pleit dat in de laatste jaren de toepassing van palliatieve sedatie juist toeneemt. Een andere uitleg is die van prof.dr. Crul. Hij stelt dat de toename van euthanasie een kwestie is van gemakzucht. Huisartsen zouden een gebrekkige kennis van en daardoor negatieve ervaringen hebben met palliatieve sedatie. Crul vermoedt dat zij daarom vaker instemmen met verzoeken om euthanasie. Eerder had de hoogleraar al aangegeven dat het bij euthanasie niet gaat om een medisch probleem, maar om een cultuurproblematiek.

Momenteel vindt onder leiding van prof.dr. Bregje Onwuteaka Philipsen evaluatieonderzoek plaats naar de uitvoering van de ‘Euthanasiewet’. Onderdeel daarvan is (hoogstwaarschijnlijk) een analyse van zowel de absolute aantallen euthanasie, het meldingspercentage en de euthanasieratio.

Brief aan Opstelten
Het Lindeboom Instituut en de NPV bepleiten in hun brief aan de informateur:
1. Via (het lopende) evaluatieonderzoek naar de euthanasiepraktijk eerst meer helderheid te krijgen over de verhouding tussen het aantal euthanasiegevallen en het aantal meldingen.
2. Nieuwe trendanalyses te doen van de aanvragen tot euthanasie, met inbegrip van de cijfers over 2008 en 2009. Het Lindeboom Instituut is voornemens hiermee een begin te maken.
3. Zo snel mogelijk over te stappen op de toetsing en registratie van ieder ingewilligd euthanasieverzoek.

Maar waarom niet gewoon het lopende evaluatieonderzoek afwachten, zoals Rob Jonquiere van de NVVE bepleit? Om drie redenen. De eerste heeft te maken met het feit dat in de wetenschap betrouwbaarheid van onderzoeksresultaten (is er geen sprake van toeval?) een groot goed is. Een van de manieren om tot betrouwbare resultaten te komen, is dat je verschillende gegevensbronnen gebruikt om je onderzoeksvraag te beantwoorden. Volgens methodologen zijn dat er bij voorkeur drie. Nu is het bij euthanasiecijfers erg moeilijk van drie verschillende bronnen gebruik te maken, maar onderzoeksinstituut NIVEL deed recent een poging een nuttige tweede bron aan te boren naast de gegevens waar Jonquière aan refereert. Het betreft een netwerk van 45 huisartsenpraktijken die gegevens over hun patiënten registreren en die tezamen representatief zijn voor de Nederlandse bevolking qua leeftijd, geslacht en stad/platteland. Dit netwerk registreert ieder verzoek om euthanasie door patiënten. Helaas heeft het NIVEL tot op heden nog niet optimaal van deze gegevens gebruikgemaakt, maar met deze gegevens is het op zich mogelijk maandelijks een update te geven van het aantal euthanasieverzoeken.

Lopend onderzoek
Dat brengt ons bij het tweede punt: de frequentie waarmee we inzicht krijgen in de euthanasiecijfers is te laag. De cijfers waarmee Jonquière zijn betoog onderbouwt, zijn respectievelijk 20, 15, 9 en 5 jaar oud. Als we volgend jaar opnieuw inzicht in de cijfers krijgen, moeten we daarna in het gunstigste geval weer vijf jaar wachten. Er is dus momenteel geen sprake van een zorgvuldige monitoring van de euthanasiepraktijk terwijl dit, vanwege het onomkeerbare karakter ervan, wel nodig is. Het Lindeboom Instituut is daarom van mening dat het nodig en ook mogelijk is tot een continue monitoring van euthanasieverzoeken te komen. Alleen dan worden opvallende fluctuaties tijdig ontdekt, zodat daaruit lering wordt getrokken. Wij zullen hiervoor op korte termijn (onderzoeks)voorstellen doen.
Helemaal optimaal zou deze monitoring zijn, en dat is dan ook meteen het derde punt, wanneer ieder euthanasiegeval continu geregistreerd zou worden, compleet met de aanleiding plus afweging. Alleen zo kan er helderheid ontstaan over de manier waarop artsen in de praktijk invulling geven aan het ‘schemergebied’ van criteria als ‘ondraaglijk’ en ‘uitzichtloos’ lijden. Wanneer dit bij de Regionale Toetsingscommissies (RTE’s) op problemen stuit, moeten we ons sterk afvragen of de kritiek, die het VN-Mensenrechtencomité nog maar een jaar geleden uitte – dat zowel de Nederlandse euthanasieaantallen als de –procedure in strijd zijn met het BUPO – dus toch terecht was.

Overgenomen met toestemming van Katholiek Nieuwsblad.