Katholieke Stichting Medische Ethiek
19 april 2024

Coalitie morrelt aan abortus

Medisch Contact, 23 maart 2007
door dr. G. Kleiverda, gynaecoloog Flevoziekenhuis

Voorstanders van abortus zien in het regeerakkoord Balkenende IV inperking van de mogelijkheden tot abortus. Dr. G. Kleiverda, met enige regelmaat vertegenwoordiger van de beroepsgroep van gynaecologen, spitst het in onderstaand artikel toe op de handhaving van de vijf dagen bedenktijd en het onderbrengen van de overtijdbehandeling onder de abortuswet. Dit artikel geeft niet het standpunt van de Stichting Medische Ethiek weer, maar de link wordt opgenomen op deze website, omdat het relevant is voor de actuele discussie. (webredactie SME)


Moord door Belgische huisarts raakt euthanasiedebat

Medisch Contact, 23 maart 2007

De Belgische huisarts Marie-Thérèse Vrelust (59) heeft eind februari haar eigen zoon met een euthanasiecocktail om het leven gebracht. De zoon leed aan schizofrenie en depressie. Volgens het Netwerk Depressie Vlaanderen vindt euthanasie op chronisch depressieve patiënten vaker plaats.


Medisch begeleide voortplanting in België

TertioTertio, 21 maart 2007
door Jan De Volder

Kort voor het doek valt over deze legislatuur, stemde paars opnieuw een wet die sommige ethische grenzen wel erg ver verlegt. Donderdag keurde de kamer een wetsvoorstel van enkele socialistische en liberale senatoren goed over ‘Medisch begeleide voortplanting’ (MBV) en ‘de bestemming van overtallige embryo’s’. Zowel de paarse meerderheid als de groenen stemden voor. De christendemocraten onthielden zich, Vlaams Belang stemde tegen. Dat er in die materie wetgevend werk nodig was, staat buiten kijf. Want hoewel MBV een courante medische praktijk is en in de academische ziekenhuizen en onderzoekscentra tienduizenden ‘overtallige’ embryo’s opgeslagen liggen, bestond daar geen expliciete wettelijke regeling voor.

De wet bevat ongetwijfeld een aantal positieve punten, zoals het absolute verbod op commercialisering van menselijke embryo’s, op eugenetica en vrije geslachtskeuze. Ook wordt voor vrouwen een maximum leeftijdsgrens van 45 jaar ingevoerd om zwanger te worden door MBV.

Maar heel wat andere aspecten van die wet lijken onwijs, omdat ze het verwekken van menselijk leven loskoppelen van een natuurlijke gezinssituatie. Zo laat de wet toe een embryo te verwekken met ingevroren sperma van een overleden partner, weliswaar na een wettelijke bezinningsperiode. Is het verantwoord een kind op de wereld te zetten dat per definitie vaderloos zal zijn?

Voorts is het verwonderlijk dat de wet de anonimiteit van de spermadonoren, waardoor een kind zijn oorsprong niet meer kan achterhalen, garandeert. Nochtans wordt het recht op de kennis van je biologische oorsprong almaar meer internationaal erkend. Een amendement van de oppositie om dat te wijzigen, werd verworpen.

De wet reikt veel verder dan de omkadering van de medische hulp voor onvruchtbare paren. Ze heeft ook de bedoeling de kinderwens te dienen van alleenstaande vrouwen en homoseksuele paren, van wie de onvruchtbaarheid geen gevolg is van bepaalde gezondheidsproblemen, maar in de natuur der dingen is ingeschreven.

Ook gaat ze voorbij aan het feit dat veel onvruchtbaarheid te wijten is aan het feit dat veel paren de gunstige leeftijd – tussen 20 en 35 jaar – om kinderen te krijgen laten voorbijgaan, waardoor ze op latere leeftijd plots een beroep moeten doen op dure en ingrijpende medische technieken.

Fertiliteitsartsen fronsen dan weer de wenkbrauwen over het feit dat zij voortaan moeten beargumenteren waarom ze niet willen overgaan tot medisch begeleide voortplanting. De uitzondering krijgt dus – zoals wel meer in de ethische visie van paars – het aura van regel, van een mensenrecht.

De vraag rijst – zoals bij de Actie voor het Gezin – of de wetgever niet eens te meer het verlangen van volwassenen naar een kind laat primeren op het belang van het kind zelf.

Ook de omgang met duizenden ‘overtollige embryo’s’, die bij de vruchtbaarheidstechnieken worden aangemaakt maar niet in de baarmoeder worden ingeplant, roept vragen op. Een vooruitgang is dat de potentiële ouders een bestemming voor die embryo’s moeten aanwijzen, wat hun band met het embryo erkent. Ze kunnen ervoor kiezen dat deze embryo’s bij andere onvruchtbare paren worden gebruikt, maar kunnen ze ook voor de wetenschap bestemmen. Van andere denksporen die het menselijke embryo ervoor behoeden zuiver onderzoeksmateriaal te worden – zoals in sommige andere landen wordt gedaan – was er bij ons geen sprake.

Of dat wijs omgaan is met de toekomst van de mens in een tijdperk waarin de wetenschappelijke kennis spectaculair toeneemt, is toch zeer de vraag.

Overgenomen met toestemming van Tertio.


Voorzitter Gezondheidsraad reageert op berichten in de media over orgaandonatie

GezondheidsraadPersbericht Gezondheidsraad, 14 februari 2007

Op 30 januari 2007 besteedde het televisieprogramma Netwerk aandacht aan de procedures bij orgaandonatie. Met name het voorstel van een arts om het criterium voor hersendood te verruimen, zorgde voor commotie. Om te voorkomen dat de donatiebereidheid bij het publiek vermindert, zet raadsvoorzitter Knottnerus in bijgevoegd bericht uiteen hoe zorgvuldig de hersendood van een orgaandonor wordt vastgesteld. Het door de Gezondheidsraad opgestelde Hersendoodprotocol speelt daarbij een centrale rol. Dit protocol zal de raad niet lichtvaardig wijzigen, maar slechts als nauwgezette beoordeling van de laatste wetenschappelijke inzichten daar aanleiding toe geeft.

Orgaandonatie: grote zorgvuldigheid bij vaststelling hersendood
door prof.dr. J.A. Knottnerus

Recent is er in de media ruim aandacht besteed aan het criterium voor hersendood, zoals dat toegepast wordt bij orgaandonatie. De berichtgeving kan de indruk gewekt hebben dat artsen dat criterium liever zouden verruimen. Gelukkig kan dat niet zomaar. Het opstellen van het Hersendoodprotocol waaraan elke arts zich te houden heeft, is de taak van de Gezondheidsraad.

In de jaren negentig werden in de Wet op de orgaandonatie twee taken voor de Gezondheidsraad benoemd: aangeven welke methoden en criteria er volgens de laatste wetenschappelijke inzichten geschikt zijn om hersendood vast te stellen, en het opstellen van een landelijk ‘hersendoodprotocol’. In 1996 bracht de raad over deze twee taken een advies uit. In 1997 namen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de minister van Justitie het advies over, waarna het Hersendoodprotocol op 1 maart 1998 in werking trad. Vorig jaar heeft de Gezondheidsraad opnieuw een advies over het hersendoodprotocol uitgebracht. Dit advies betreft een actualisatie van het protocol op enkele onderdelen. Ook dit advies is overgenomen (Staatsblad, 29 juni 2006), waarna het bijgestelde Besluit Hersendoodprotocol op 1 september 2006 in werking is getreden.

De Gezondheidsraad heeft bij de advisering over het hersendoodprotocol steeds de rechten en belangen van de potentiële donor als uitgangspunt genomen. De raad heeft daarbij gekozen voor de meest stringente definitie van hersendood, namelijk het zogeheten whole brain death concept (met de daarbij vereiste procedure voor de hersendoodbepaling) en niet de minder stringente definities zoals hersenstamdood of hersenschorsdood. Deze definities zijn om ethisch-maatschappelijke redenen problematisch en vormen een risico voor het publieke vertrouwen in de procedure. Het whole brain death concept gaat uit van het volledige en definitieve verlies van de functies van de hersenen en de hersenstam, inclusief het verlengde merg.

Bij de protocollaire werkwijze voor de hersendoodbepaling heeft de raad zorgvuldigheid voorop gesteld. Het protocol bevat daarom drie stappen: a) vaststelling van de oorzaak van de hersenschade; b) klinisch neurologisch onderzoek (testen op: ontbreken van bewustzijn, afwezigheid van hersenstamreflexen, en beademingsafhankelijkheid); c) aanvullend onderzoek (onderzoek van de elektrische activiteit van de hersenen, onderzoek naar ontbreken van spontane ademhaling, en zonodig onderzoek van de hersendoorbloeding). Hiermee is volgens de raad de meest zorgvuldige werkwijze voor de hersendooddiagnostiek gewaarborgd. Pas nadat de hersendood is vastgesteld, mogen – door andere artsen dan de behandelend artsen – organen worden verwijderd. Immers, zolang niet vaststaat dat de hersendood is ingetreden, geldt jegens de nog niet overleden patiënt, het primum non nocere beginsel. Dat wil zeggen dat bij een medische handeling voorop dient te staan dat de patiënt geen onnodige schade wordt toegebracht.

Deze uiterste zorgvuldigheid is vereist, zowel in het belang van de patiënt als in het belang van het publieke vertrouwen in het orgaandonatieprogramma.


Vaticaan tekent VN-verdrag Rechten Gehandicapten niet

Persbureau Heilige Stoel, 1 februari 2007

Made public today was a talk delivered by Archbishop Celestino Migliore, Holy See permanent observer to the United Nations in New York, concerning a Convention on the Rights of Persons with Disabilities, approved by the U.N. General Assembly on December 13, 2006 and due to be signed by member States on March 30.

In a note accompanying the talk, the archbishop recalls that, “since the beginning of work in July 2002, the Holy See has participated actively in the preparation of the document, collaborating in the insertion of explicit references to respect for the right to life and the recognition of the role of the family in the lives of disabled people. Nonetheless, in the final stage of the work, unacceptable references to ‘reproductive health’ have been introduced into articles 23 and 25 and, for that reason, the Holy See has decided not to adhere to the new convention.”

In his English-language talk, Archbishop Migliore highlighted how “the Holy See has consistently called for disabled individuals to be completely and compassionately integrated into society, convinced that they possess full and inalienable human rights.”

With reference to article 23 of the convention, he indicated that his delegation “interprets all the terms and phrases regarding family planning services, regulation of fertility and marriage in article 23, as well as the word ‘gender,’ as it did in its reservations and statements of interpretation at the Cairo and Beijing International Conferences,” held respectively 1994 and 1995.

“Finally, and most importantly, regarding article 25 on health, and specifically the reference to sexual and reproductive health, the Holy See understands access to reproductive health as being a holistic concept that does not consider abortion or access to abortion as a dimension of those terms. … We opposed the inclusion of such a phrase in this article, because in some countries reproductive health services include abortion, thus denying the inherent right to life of every human being, also affirmed by article 10 of the Convention. It is surely tragic that … the same Convention created to protect persons with disabilities from all discrimination in the exercise of their rights, may be used to deny the very basic right to life of disabled unborn persons.

“For this reason,” he concluded, “and despite the many helpful articles this convention contains, the Holy See is unable to sign it.”


COMECE: veronachtzaam ethische kant nieuwe behandelingen niet

ComeceCOMECE, 1 februari 2007

EU Legislation on Advanced Therapies: Ethical issues may not be excluded

On 30 January 2007, the Committee for Environment, Public Health and Food Safety adopted the draft report by Mr Mikolasik (EPP, Slowakia) on the proposal for a regulation on “Advanced Therapies”. Mgr. Treanor, Secretary General of the Commission of the Bishops’ Conferences of the European Community acknowledged the benefits of a uniform procedure for advanced therapies, whilst underlining that ethical issues may not be excluded.

He made the following comments:
The benefit of a uniform European procedure for the authorisation of advanced therapy medicinal products such as tissue engineering (e.g. skin or cartilage), gene therapy and somatic cell therapy is obvious. The EU regulation should ensure a single scientific evaluation of the quality, safety and efficacy of the product carried out to the highest possible standard and to facilitate access for patients to advanced therapies. It is also of considerable significance for European competitiveness.

Ethical issues to be addressed: The European Commission emphasises that the Charter of Fundamental Rights of the EU and the Convention on Human Rights and Biomedicine of the Council of Europe (Oviedo Convention) shall be taken into account. This is to be welcomed. When it comes to a single European authorisation of advanced therapy medicinal products, ethical issues may not be excluded.

Therefore, the prohibition to use the human body and its parts for financial gain must be ensured by the Regulation; this principle is enshrined both in the Oviedo-Convention and in the EU-Charter of Fundamental Rights. The current proposal which contains a reference to Directive 2004/23/EC on standards of quality and safety for the donation of human tissues and cells falls short: It does not commit Member States to this principle, but only asks member states “to endeavour to ensure” voluntary and unpaid donations.

The Regulation should also implement the prohibition of germ line interventions which introduce modifications in the genome of descendants.

It should also be clarified that no possible future products receive a European authorisation which imply the use of human-animal hybrids and chimeras. The EU stated in the Directive 98/44 on Biotechnological Inventions processes to produce chimeras from germ cells or totipotent cells of humans and animals that offend against human dignity.

It is extremely regrettable that the report adopted by the leading EP-Committee on Environment and Public Health excludes these ethical issues, in contrast to the advice of the rapporteur Mr Mikolasik. The Committee for Industry and Research and the Legal Affairs Committee, on the other hand, adopted amendments which would ensure these principles. We call on the plenary of the European Parliament as well as on the Council of Ministers to take up these issues.

Subsidiarity and ethics
The report which will be presented to the plenary of the European Parliament proposes that potential future advanced therapy medicinal products containing or being derived from human embryonic and foetal cells be exempt from the scope of the Regulation [1]. This is greatly welcomed. It is also in line with the declared wish of the European Commission that the Regulation should not interfere with decisions made by Member States on whether to allow the use of any specific type of human cells, such as embryonic stem cells, or animal cells. [2] In fundamental ethical issues touching the inviolability and the dignity of human life, it is indispensable that the national sovereignty of member states be respected. To this end it is required that the principle of subsidiarity for ethical rules be anchored in the Regulation.

The European Parliament and the Council of Ministers now face the challenge of addressing these ethical issues with the necessary and adequate respect and in transparency. Following the national debates in the Committee of the European Parliament, one was betimes tempted to wonder if already the use of the word “ethics” for some deputies creates objection which renders a constructive discussion impossible. To make the European project credible to the citizens, an honest, respectful and constructive debate about these issues is indispensable.

Notes
1. This amendment was adopted by the Legal Affairs Committee which is competent, according to the Rules of Procedure of the European Parliament, for ethical questions arising in new technologies. For this reason the amendment was directly integrated in the report of the Environment Committee (Hughes Procedure).
2. In view of embryonic stem cells this would also avoid that the hype about expecting all kinds of therapies from embryonic stem cells would be promoted. This all the more as currently there is no Clinical Trial on humans with embryonic stem cells (as distinct from non-embryonic stem cells).


Kardinaal Martini: dood Welby was geen euthanasie

Catholic World News, 22 januari 2007

Cardinal Carlo Maria Martini, the influential former Archbishop of Milan, has entered into the lively Italian public debate on euthanasia.

In an interview published on January 21 by the Italian newspaper Sole 24 Ore, the cardinal said that the death of Dr. Piergiorgio Welby, a leading advocate of “right to die” legislation, did not qualify as euthanasia. Welby died after his physician, responding to his request, removed him from the respirator that kept him alive. His death prompted a heavy new public focus on legal issues involving end-of-life treatment, particularly because an Italian court had earlier rejected Welby’s request for his treatment to be discontinued.

Cardinal Martini told Sole 24 Ore that Welby’s case called for “more attentive pastoral consideration.” That remarks was generally interpreted by Italian reporters as a veiled criticism of the Rome diocese for denying permission for a church funeral for Welby. Church officials had taken pains to say that the decision was based on Welby’s long public advocacy of euthanasia, rather than the difficult circumstances surrounding his death.

Cardinal Martini, long seen as a leading spokesman for liberal Catholicism in Europe, retired in 2002 as Archbishop of Milan. The Jesuit prelate is now living in Jerusalem.


Nederlandse bisschoppen roepen o.a. op tot bescherming van het leven

Brief aan kabinetsinformateur Wijffels

Aan de kabinetsinformateur
Dr. H.F.F. Wijffels
Bureau van de kabinetsformatie
’s-Gravenhage

Dezer dagen is het aan u om met drie partijleiders een onderzoek in te stellen naar de vorming van een nieuwe regering in ons land. Het is in dat kader dat de Nederlandse Bisschoppenconferentie van de Rooms-Katholieke Kerk zich tot u richt om uw aandacht te vragen voor aangelegenheden die zij van groot maatschappelijk belang acht. Zij doet dat als onderdeel van de universele Kerk, in het besef dat Nederland onderdeel is van vele internationale, ook mondiale structuren. Zij doet dat, zoals ook in haar verkondiging, niet alleen of zelfs primair voor degenen die zich tot de Kerk rekenen, maar voor de samenleving als geheel, waarin de Kerk aanwezig is en waarvoor zij een boodschap heeft. Zij doet dat tevens in het volle bewustzijn dat het regeringsbeleid wordt ontworpen in het algemeen belang, maar dat het in de levens van concrete personen is dat zich de gevolgen van dat beleid doen gevoelen. Zij doet dat tenslotte ook als aanbod, omdat zij zich realiseert dat de scheiding van kerk en staat niet absoluut is, maar fluïde. Beide respecteren het leven van iedere mens van de ontvangenis tot aan de natuurlijke dood. Beide weten zich in wederzijdse eigenstandigheid en soms ook gezamenlijk betrokken bij tal van ontwikkelingen in de zorg voor het leven. Daarbij geldt nadrukkelijk dat de Kerk het leven ziet als een Godsgeschenk. Dit theologische principe versterkt de algemene plicht om het leven te respecteren.

Vanuit dit mensbeeld benadert de Kerk de staat en de samenleving. Het is dan ook een maatschappelijk en zelfs wereldwijd belang de godsdienstvrijheid blijvend veilig te stellen, omdat godsdienst zowel voor zeer veel burgers een groot goed is in hun eigen leven als ook een bron van inspiratie van waaruit veel goeds wordt gedaan voor anderen. Waardering daarvoor van de kant van de overheid is dan ook een algemeen belang.

Die waardering kan bijvoorbeeld tot uitdrukking komen door middel van ruimhartige toelating van geestelijk bedienaren uit den vreemde; adequate financiering van geestelijk verzorging in penitentiaire inrichtingen, de krijgsmacht en zorginstellingen ten behoeve van de daar verblijvenden en/of werkzamen; een sterke publieke omroep, waarin ruimte is voor identiteitsgebonden, levensbeschouwelijke en religieuze programma’s. Bij dit alles is te bedenken hoezeer het de staat past recht te doen aan de pluriformiteit die de hedendaagse samenleving kenmerkt.

De Bisschoppenconferentie acht het gezin de kiemcel van de samenleving. In het gezin wordt de basis gelegd voor de maatschappelijke participatie. Vanuit de veiligheid, intimiteit en geborgenheid van die nucleus kan de buitenwereld tegemoet worden getreden. Het huwelijk, de band waarin man en vrouw worden verenigd (een verbintenis tussen gelijkslachtige partners denatureert het huwelijk), verdient een betere bescherming, ook financieel. Echtscheidingen, alsmede het aangaan en de beëindiging van alternatieve relaties hebben een maatschappelijk ontwrichtende werking. Man en vrouw dienen zich voor elkaar verantwoordelijk te weten. Uit hun liefde komt immers nieuw leven voort dat vanaf het prilste begin (om die reden wordt het aanmaken van embryo’s speciaal voor het doel van wetenschappelijk onderzoek verworpen en wordt liberalisering van de abortuswetgeving afgewezen) tot de laatste ademtocht (om welke reden een liberalisering van de euthanasiewetgeving wordt afgewezen) bescherming verdient.

De overdracht van waarden en normen begint in de kleinste maatschappelijke kern die het gezin is. Het is de plaats waar de vorming een aanvang neemt en de houding ten opzichte van anderen wordt bepaald. De vorming wordt voortgezet op scholen die moeten kunnen worden gesticht, ingericht en in stand gehouden op basis van godsdienstige, levensbeschouwelijke of pedagogisch-didactische inzichten. Die instandhouding moet mede door de overheid worden bevorderd door voldoende middelen ter beschikking te stellen om kwalitatief hoogwaardig onderwijs te kunnen garanderen door leraren en docenten die goed zijn opgeleid. Het lerarentekort moet drastisch worden teruggedrongen. In de periode van anderhalf tot twee decennia waarin scholing gedurende een mensenleven centraal staat, dringt de buitenwereld in gestadig sterker mate door in het individuele bestaan. Dat kan leiden tot tal van positieve ontwikkelingen en ontplooiingsmogelijkheden, maar evenzeer tot risico’s en ontsporingen. In dit verband moet ook worden gewezen op de mogelijk schadelijke gevolgen van de hedendaagse beeldcultuur op televisie en internet. Gedacht kan daarbij worden aan geweld, cyberpesten en pornografie.

De verantwoordelijkheid van ouders voor hun kinderen kweekt, als het goed is, een besef van verbondenheid voor het leven dat maakt dat in een later stadium kinderen zich medeverantwoordelijk voelen voor hun ouders, ook en juist als deze behoefte krijgen aan hulp en verzorging. Die verantwoordelijkheid dragen zij echter nooit alleen, maar wordt gedeeld met allerlei intermediaire instellingen en netwerken voor wie te arm, ziek of oud is om menswaardig te participeren aan de samenleving. De menselijke maat dient ook uitgangspunt te zijn van overheidsbeleid, dat vanuit zorg moet ontstaan en met zorg moet worden uitgevoerd. Humaniteit is een voorwaarde en een doel in de gezondheidszorg, in de bejegening van allochtonen en illegalen, in de omgang met andere culturen in eigen land en in de internationale betrekkingen. In het kader van een humaan asielbeleid zou moeten worden gezocht naar nieuwe criteria voor enige vorm van een generaal pardon voor asielzoekers.

Een mensenleven voltrekt zich niet alleen in een staat, maar ook in een mondiale gemeenschap. Nederland lijkt zich na de verwerping van het Europees grondwettelijk verdrag van een verdergaande Europese eenwording, zeker institutioneel, te hebben afgewend, hetgeen voor een van de zes staten die aan de wieg hebben gestaan van de Europese Gemeenschappen een houding is die op gespannen voet staat met de eigen geschiedenis en historische opgave. De toekomst van Nederland ligt in Europa. De Europese eenwording herbergt het gevaar van het verlies van een zekere nationale identiteit, maar ze biedt ook kansen, niet alleen economisch, maar juist ook spiritueel: we onderstrepen de onmiskenbare historische christelijke wortels van de Europese identiteit. Een dergelijke politieke eenwording, met ruimte voor verscheidenheid, betekent een verrijking voor het christendom.

Tegelijkertijd worden over de grenzen van die eenwording heen banden gesmeed met culturen, volkeren en staten van verder gelegen gebieden. Delen van de niet-Westerse wereld lijken zich tamelijk voorspoedig te ontwikkelen, maar andere delen daarvan lijken achterop te raken of zelfs te stagneren dan wel achteruit te gaan. De universele Kerk acht het een taak van rijke staten om het ontwikkelingswerk elders op de wereld royaal te financieren en anderszins te faciliteren. Vanuit de Rooms-Katholieke Kerk wordt daaraan bijgedragen door organisaties als Justitia et Pax, Pax Christi en Cordaid. Om gestalte te kunnen geven aan ontwikkeling dienen vrede en veiligheid op mondiaal niveau te worden bevorderd. Humanitaire interventie is duidelijk te onderscheiden van het opleggen van structuren en verbanden aan volkeren tegen hun wil.

In dit verband vragen we uitdrukkelijk aandacht voor de “Millennium Development Goals”, de verplichtingen waartoe de Verenigde Naties unaniem besloten hebben in het jaar 2000, om zich gezamenlijk daadkrachtig te engageren tegen armoede en uitsluiting wereldwijd. Het is urgent dat deze doelen, die in 2015 gerealiseerd dienen te zijn, hoger op de agenda komen van de regeringen van de westerse landen en van de Europese Unie. En we vragen de komende Nederlandse regering dringend zich hiervoor met overtuiging en volharding in te zetten.

De zorg voor de schepping is voor de mens van levensbelang. De mens leeft immers in en door de natuur. Met deze zorg is dan ook de toekomst van de mens in het geding. Klimaatverandering dreigt op niet al te lange termijn wereldomvattend vergaande consequenties te hebben. Het besef daarvan noopt tot acute maatregelen die alleen effect kunnen sorteren als van micro- tot macroniveau de grootst mogelijke terughoudendheid in het gebruik van natuurlijke energiebronnen wordt betracht. De verantwoordelijkheid van de mens die de Kerk in dit opzicht heeft ten opzichte van de Schepper, strekt zich ook en nadrukkelijk uit tot het nageslacht. Milieu- en duurzaamheidsvraagstukken zijn niet zozeer een kwestie van geld, technologie e.d., maar ook vooral een kwestie van mentaliteitsverandering. Voor de milieu- en duurzaamheidsvraagstukken zijn in principe goede oplossingen voorhanden in technologische en economische zin; die zullen echter op persoonlijk niveau veel verandering vereisen. In tegenstelling tot een aantal jaren geleden zijn er nu aanwijzingen dat de gevoeligheid van consumenten (niet alleen in verbale zin, maar ook in financiële zin) voor een meer duurzaam inkoopgedrag toeneemt. Het is van belang dat het kabinet hierop inspeelt en meer aandacht geeft aan de ontwikkeling en communicatie van instrumenten die consumenten kunnen ondersteunen bij het maken van verantwoorde keuzen bij de aankoop van consumenten goederen. Velen zijn zich onvoldoende bewust van het feit dat de persoonlijke levensstijl direct samenhangt met milieu- en duurzaamheidsvraagstukken. Aandacht voor deze relatie en het verduidelijken in praktische termen kunnen bijdragen aan een verdere bewustwording. Ook bewustwording met betrekking tot andere (meer sobere) levensstijlen en het feit dat dit geen belemmering hoeft te zijn voor levensgeluk, moeten in dit verband worden genoemd. Ook hier kan meer direct en indirect gedaan worden door de overheid in voorlichtende zin.

Naast de natuur behoeft ook de cultuur de aandacht van de staat. Daarbij denken wij zelf aan de ondersteuning van de restauratie en de instandhouding van het religieuze erfgoed, dat zowel kerkelijk als cultuurhistorisch grote betekenis heeft. De Kerk heeft in de loop der tijden veel gedaan voor de opbouw van de staat en om die reden is het alleszins te verdedigen dat de staat de Kerk helpt bij de instandhouding van de kerkgebouwen, die immers gerekend worden tot ons nationale cultuurbezit. Ook de gemeenschappelijke waarden die onze cultuur en samenleving schragen, behoeven de niet aflatende aandacht en zorg van de staat. De staat mag in dit opzicht niet neutraal zijn, maar moet kleur durven te bekennen en partij durven kiezen om een verdergaande atomisering van de samenleving te voorkomen. De gemeenschappelijke waarden hebben een verplichtende consensus geschapen die het verdedigen ronduit waard is.

In dat opzicht mag van de nieuwe regering leiderschap worden verwacht. Wij leven in een tijd waarin velen zich angstig voelen en de greep op hun bestaan dreigen te verliezen, zonder daar iets tegenover te kunnen stellen. Er heerst een maatschappelijke onvrede, vooral over de schijnbare ongrijpbaarheid van overheidsbeleid en de consequenties daarvan. Angst en onvrede moeten geen drijfveer zijn van publiek handelen, maar mogen ook niet worden ontkend. Het is de taak van de regering om perspectief te bieden en om richting te geven.

De Bisschoppenconferentie realiseert zich dat de problemen legio zijn, maar ziet ook kansen. Die kansen moeten worden verwezenlijkt en dat vraagt concrete toepassing van algemene uitgangspunten. Als kabinetsinformateur onderzoekt u in welke politieke constellatie en wellicht ook op welke wijze de verwezenlijking zou kunnen plaatsvinden. Mede op basis van de resultaten van uw werkzaamheden zal uiteindelijk een regering worden gevormd die daadwerkelijk beleid zal moeten maken en (doen) uitvoeren. De Bisschoppenconferentie is graag bereid om zowel in de fase van de ontwikkeling van het regeringsbeleid als in de fase van de uitvoering daarvan gesprekspartner te zijn van de burgerlijke overheid. Zij hoopt dat deze brief daarvan kan getuigen.

U wensend dat God u wijsheid schenkt en zegen over uw belangrijke werk ten dienste van de Nederlandse samenleving,

verblijf ik, met de meeste hoogachting, namens de Bisschoppenconferentie,

in Christo,

Adrianus kardinaal Simonis


Staatssecretaris reageert op NAV/JPV commentaar Richtlijn Palliatieve Sedatie

Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en SportMinisterie van VWS, 20 november 2006

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Naar aanleiding van de vraag van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangaande de brief van de Juristenvereniging Pro Vita (JPV) en het Nederlands Artsenverbond (NAV) over de KNMG-richtlijn palliatieve sedatie, deel ik u het volgende mede.

Ook ik heb de brief van de JPV en de NAV mogen ontvangen. In deze brief geven de besturen van deze verenigingen aan zeer ingenomen te zijn met de richtlijn palliatieve sedatie die de KNMG in december 2005 heeft uitgebracht. De richtlijn schept de noodzakelijke duidelijkheid en geeft daarnaast grenzen en definities. Tegelijkertijd zijn de verenigingen van mening dat deze grenzen en definities enige aanscherping behoeven.

Ik deel met hen de mening dat de richtlijn palliatieve sedatie helderheid verschaft in de discussie over medische beslissingen rond het levenseinde. Dat betekent echter niet dat de discussie daarmee is afgerond. De brochure die de JPV en de NAV mij hebben gezonden laat zien dat zij kritisch de condities onderzoeken, waaronder toepassing van palliatieve sedatie aan de orde kan komen. Juist door het aangaan van de discussie rond palliatieve sedatie kan een breed gedragen praktijk ontstaan. Ik juich dat van harte toe.

Ik heb de Juristenvereniging Pro Vita en het Nederlands Artsenverbond geadviseerd hun inzichten te delen met de KNMG. De richtlijn is immers opgesteld door én voor de beroepsgroep.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

drs. Clémence Ross-van Dorp


Vanaf 2007 vergunning nodig voor stamceltransplantatie

Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en SportMinisterie van VWS, 31 oktober 2006

Minister Hoogervorst stuurt vandaag de regeling Stamceltransplantatie naar de Tweede Kamer. De regeling betreft met name stamcellen uit het beenmerg: autoloog, d.w.z. van de ontvanger zelf, of allogeen, d.w.z. van een (volwassen) beenmergdonor. Voor stamcellen van embryo’s verwijst de minister naar de Embryowet.(webredactie SME)

Voor stamceltherapie is vanaf 1 januari 2007 een vergunning vereist. Dit staat in de nieuwe ministeriële regeling stamceltransplantatie van minister Hoogervorst.

Het transplanteren van stamcellen – om ze te laten differentiëren tot cellen van weefsels of organen – is een veelbelovende therapie. Door stamceltherapie zou beschadigd weefsel van bijvoorbeeld hart, lever of nieren kunnen worden hersteld met nieuwe cellen. Ook zijn er mogelijke toepassingen voor bestrijding van aandoeningen zoals de ziekte van Parkinson, epilepsie en ALS.

Hoewel deze therapie nog lang niet uitontwikkeld is, ontstaan in Nederland centra die stamceltherapie aanbieden alsof deze vorm van behandeling gebruikelijk is. Volgens deskundigen is de werkzaamheid van de stamceltherapie nog niet aangetoond en brengt de behandeling gezondheidsrisico’s met zich mee. In de regeling van de minister staat nu dat de klinische toepassing van stamceltherapie verboden is.

Alleen de academisch medische centra en het Nederlands Kanker Instituut komen in aanmerking voor een vergunning – om binnen de context van een experiment – stamceltherapie toe te passen. Ze moeten dan voldoen aan de vereisten die de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) stelt.