Katholieke Stichting Medische Ethiek
28 maart 2024

‘Voltooid leven’: Wie zelfbeschikking claimt, roept betutteling over zich af

Interview met schrijver Paul Frissen

Katholiek Nieuwsblad, 23 november 2018
door Caroline Spilt

D66 wil verruiming van de bestaande euthanasiewetgeving, omdat dat de autonomie vergroot. Hoogleraar Paul Frissen wil diezelfde wetgeving verstrengen omdat dat de autonomie vergroot. Hetzelfde streven, een tegenovergesteld standpunt: over die paradox gaat Frissens nieuwe boek.

Ooit snoten we onze neus voluit, vervolgens in onze ellenboog en tegenwoordig in een zakdoek. Sinds pakweg 1800 wordt in de westerse wereld alles wat menselijkerwijs mogelijk is gedaan om de gezondheidszorg te verbeteren, lang te leven en lijdende mensen bij te staan. Dat noemen we beschaving. Maar alles doen voor wie zwak is, valt ook hulp verlenen bij sterven daaronder? Of blijft dat doden en houden we dat strafbaar?

Afkeer van betutteling
Als de meerderheid zelf wil kunnen beslissen over de eigen dood, dan faciliteren we dat, zegt D66. En een groeiende meerderheid wil dat. Mensen die persoonlijk ervaren dat hun leven volooid is, krijgen recht op staatshulp om dat leven te beëindigen, in plaats van dat artsen oordelen of lijden ondraaglijk en uitzichtloos is. Het betekent ook dat de arts niet langer illegaal handelt. Dat is nu nog wel zo, maar artsen worden niet vervolgd als ze aan zorgvuldigheidseisen hebben voldaan.

Deze politieke wens van D66 is gestoeld op de gedachte ‘als ik niet zelf over mijn dood mag beslissen, doet een ander dat, en dat is paternalisme’. Die afkeer van betutteling deelt Paul Frissen, decaan van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur in Den Haag en hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg. “We hebben opvattingen over emancipatie, die subsidiëren we en leggen we uit. We hebben opvattingen over hoe dik je mag zijn en bouwen daar programma’s omheen. Dat preventieakkoord? Verschrikkelijk…”

Toch deelt u in het voltooid leven-debat het standpunt van D66 niet. De ene mens wil bij ziekte vechten tot het einde, de ander niet. Op de vraag hoe je hun beiden de meeste vrijheid geeft, antwoordt D66: door zelfbeschikking. Dat klinkt logisch.

“Het gekke aan die redenering is dat men streeft naar autonomie, maar dan wel gefaciliteerd door de staat of dokter of een andere hulpverlener. Dat mag je zeggen, maar daarmee is het geen autonome kwestie, want je vraagt een ander om iets te doen wat nu illegaal is. Het recht om te doden is voorbehouden aan de staat, om ons tegen elkaar te beschermen. De staat heeft taken die immoreel zijn als de burger ze uitvoert: de staat mag doden, oorlog voeren, gevangen zetten, belasting heffen. Die taken zijn een staatsmonopolie om anarchie te voorkomen. Andersom, als we te veel vastleggen, worden we totalitair. Die kant ga je op als je het monopolie gaat delen. Dan moeten we gaan bepalen welke vorm van doodslag mag, hoe een goede dood en dus een goed leven eruit ziet.”

Is het erg als we dat doen?

“Ja. Als de staat kiest voor een specifieke ethische opvatting verliest ze haar neutraliteit. Zeker Nederland kenmerkt zich door een grote traditie waarin heel veel ethische kwesties in de samenleving zelf werden behandeld. De verzuiling is daar een voorbeeld van. De staat was een relatief neutraal systeem om die pluraliteit in stand te houden.”

Toch zijn er op een paar thema’s afspraken nodig. Op welke leeftijd je mag trouwen bijvoorbeeld, en wat we doen met de volksgezondheid.

“Dan maak je afspraken over hoe met het verschil om te gaan. Dat is het enige wat je moet afspreken: wat is verboden? Filosofe Hannah Arendt zei ooit dat de grootsheid maar ook het verwarrende van wetten is, dat ze je alleen vertellen wat je níet mag doen, en nooit wat je zou móeten doen. Het verbod is milder dan het gebod. Verbieden is minder dwingend dan voorschrijven.”

Minder voorschrijven is exact het doel van verruiming van de wet. Hoe legt u uit dat je je daarmee júist op het vlak van het gebod gaat begeven?

“Als het wetsvoorstel van D66 wordt aangenomen, wordt er ook een nieuwe categorie professionals geïntroduceerd. Dat is een fundamentele verandering. In de huidige wetgeving is het oordeel puur medisch. Dat moet ook, want de dokter is voor sommige dingen wel opgeleid en voor andere dingen niet. Een dokter kan de uitzichtloosheid van het lijden beoordelen want hij weet welke behandeling bij welk ziektebeeld nog mogelijk is. Maar nu komt er een beroepsgroep die criteria moet ontwikkelen over wanneer het bestaan ondraaglijk is. Ik weet niet of ik in een samenleving zou willen leven waar een beroepsgroep bestaat die de toegang tot de dood regelt. Als enige professie.”

Die beroepsgroep stelt criteria op voor de ‘toegang tot de medicijnkast’ – zo oud, zo ziek et cetera – maar als je daarbinnen valt, ben je toch nog altijd zelf degene die kiest? Dat is toch niet door de meerderheid bepaald?
“De criteria worden door een politieke meerderheid bepaald.”

Wat is daar erg aan?
“Dan kan iedereen die binnen die criteria valt, aanbellen en zeggen: ‘Ik wil graag pillen.’ Dat lijkt me zeer onwenselijk! Er is immers een grote categorie mensen met een doodswens van wie we toch vinden dat ze niet dood moeten gaan. Als iemand bovenop een flat staat, dan willen jij en ik niet dat er tegen brandweer, politie en verpleegkundige gezegd wordt: ‘Hij wil het zelf. Laat maar springen.’

Omdat we dat een onaangenaam gezicht vinden, zou de weg naar de apotheek moeten worden geopend via een nieuwe beroepsgroep met de sleutel van de medicijnkast. Wanneer kan deze groep de sleutel weigeren en zeggen: ‘Nou nee, dacht het niet’? Wanneer is de doodswens legitiem? Het is opmerkelijk dat artsen zelf steeds meer bezwaren formuleren. Kun je bij dementie de wilsverklaring bevestigen? En in de psychiatrie is altijd de vraag: is de doodswens onderdeel van het ziektebeeld? Negatieve waarden zoals ondraaglijkheid zijn van een andere orde dan positieve waarden over wanneer een leven voltooid is. Als we de wet gaan verruimen, zullen die positieve waarden via politiek debat door de meerderheid worden geformuleerd. Begin dit jaar kwam GroenLinks met een initiatiefnota, Lachend Tachtig. Daarin wordt voorgesteld alle 65-plussers bij binnenkomst in het ziekenhuis te screenen op kwetsbaarheid. De nota stelt dat bij mensen wier levensverwachting korter is dan zes maanden, risico op overbehandeling bestaat. Dan komt er een complex iets op gang waarin de waarde van het voortgezette leven wordt bepaald. Dat moet dan. Wie bepaalt? De familie, de zorgverzekeraar, de dokter? ‘Ach, is dat het nou wel waard? Zou u dat wel doen? Het is toch mooi geweest?’ De voormalige Raad voor Volksgezondheid was voorstander van een maat, de quality adjusted life year, die de kosten van de gezondheidszorg afzet tegen het aantal jaar dat je nog te leven hebt keer 80.000 euro.”

U bedoelt dat je wel sterk in je schoenen moet staan om desondanks te zeggen: ‘Ik vind die extra twee maanden toch de kosten waard’?
“Vindt u dat geen reële angst? In zo’n situatie gaan hoogopgeleide types de dokter ompraten, terwijl mensen aan de onderkant van de samenleving, die toch wat minder bureaucratisch competent zijn, dan een probleem hebben.

Al die opvattingen zijn sympathiek, en in chique termen gesteld: ‘de kwaliteit van leven’, ‘overbehandeling’. Ik weet best dat er keuzes gemaakt moeten worden als ik in een ziekenhuis kom waar één IC-bed is, en er komt ook een vitale sporter van 28 binnen. Maar ik zou liever niet opgeschreven willen hebben hoe die keuze gemaakt moet worden. Want dan komen er afspraken, afspraken worden vastgelegd in regelgeving, dan komen er protocollen en de protocollen worden op een gegeven moment gecodificeerde wetgeving. Dan gaan we politiek bepalen wanneer iemand dood moet gaan.”

Paul Frissen, Staat en taboe – Politiek van de goede dood. Uitg. Boom, hb., 200 pp., € 29,90, ISBN 978 90 24424 20 7

Overgenomen met toestemming van Katholiek Nieuwsblad.


Hoe sterf ik waardig?

Katholiek NieuwsbladKatholiek Nieuwsblad, 17 november 2017
door Daan van Schalkwijk, gepromoveerd bioloog, postdoc bij geesteswetenschappen aan de VU, universitair docent in de Liberal Arts and Sciences te Amsterdam, en voorzitter van Leidenhoven College

Het levenseinde staat op de (politieke) agenda. Vanuit het katholieke denken valt over dit thema natuurlijk veel te zeggen – en ook niet-gelovigen kunnen daar hun voordeel mee doen.

November is een maand om stil te staan bij het einde van dit leven en het begin van een nieuw leven. Allerheiligen, Allerzielen, het eind van het liturgisch jaar en het begin van de advent helpen ons te denken aan het hiernamaals. Ook politiek staat het levenseinde op de agenda. Het initiatief ‘waardig ouder worden’ wordt door dit kabinet gelukkig opgepakt. ‘Voltooid leven’ van D66 staat voorlopig in de koelkast, maar is nog niet helemaal van tafel; wellicht is het nu de stilte voor de storm. Met twee van oorsprong christelijke en twee liberale partijen in de regering, is het een goed moment om na te denken. Waarom zijn christenen vaak vóór palliatieve zorg, maar tegen euthanasie? Kunnen niet-gelovigen dat ook begrijpen?

Vergeten we iets?
Een jonge priester ging eens op huisbezoek bij een zieke vrouw. Ze was uitgemergeld, maar zeer vriendelijk, opgewekt en verwelkomend. Dat maakte indruk, want ze moet veel pijn hebben geleden. Nadat hij haar een aantal keer bezocht had, en steeds met dezelfde hartelijkheid begroet werd, overleed zij vredig, gesterkt door de sacramenten. Deze ervaring bleef de priester lang bij, dit was een indrukwekkend mooi heengaan.

Wat is nu de situatie in Nederland? De Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding is recent geëvalueerd, en euthanasie in Nederland neemt stevig toe. Ook lijken Nederlanders minder te denken aan medische beslissingen rond de dood dan vroeger, maar als ze daaraan denken, is euthanasie de eerste ‘medische’ handeling waar ze bij stilstaan. Maar sterven is de voltooiing van ons leven. Hoe we sterven, zegt veel over wie wij zijn, zoals we zien in het verhaal van de oude vrouw. Hoog tijd dus om wat beter stil te staan bij wat het levenseinde eigenlijk betekent.

Relaties als mooi kunstwerk
Er verschenen recent twee boekjes over dit thema. Professor Theo Boer van het Lindeboominstituut schreef met anderen Het goede levenseinde in casussen. Het is vooral gericht op zorgverleners en vraagt aandacht voor het persoonlijke aspect van de zorg rondom het levenseinde.

Het tweede boekje, Levenskunst en levenseinde. Achtergronden van een christelijke kijk op levenseinde en euthanasie is geschreven door Lambert Hendriks, de rector van Rolduc, en ondergetekende. Het wil de christelijke kijk op levenseinde ook voor niet-gelovigen inzichtelijk maken.

We delen namelijk allemaal een aantal waarden en inzichten, zoals waardigheid, vrijheid, redelijkheid en relationaliteit. Voor een christen betekent levenskunst gericht zijn op het onderhouden van goede relaties met God en andere mensen. Zoals de oude vrouw hierboven laat zien, zijn mensen met de genade van God in staat van relaties een mooi kunstwerk te maken.

Waarden en principes
Hoe verhouden waarden zich tot ethische principes? De christen ziet het leven van zichzelf en andere mensen als gave van God die we in beheer hebben gekregen. Het is bovendien een gave die een doel in zichzelf is, en niet voor andere doeleinden kan worden gebruikt. Het hoogste doel van dit beheer is om de relatie met God en anderen te laten groeien in de richting van de liefde. Daaruit volgen deze twee principes:

– Men moet het lichamelijk leven naar vermogen in stand houden, maar mag het niet instrumentaliseren.
– Directe levensbeëindiging bij onschuldige mensen is moreel ongeoorloofd.

Omdat euthanasie actieve levensbeëindiging is, is het gezien deze principes immoreel. Zorgvuldige palliatieve zorg neemt alleen pijn weg en is dus liefdevol en goed.

Relevante vragen
Het katholieke standpunt is dus zowel liefdevol als redelijk. Daarnaast kunnen mensen zich spiegelen aan waarden die in het christelijk denken over levenseinde naar voren komen. Vragen als: kan ik nadenken over de dood als einde van mijn levensverhaal, en de betekenis daarvan? Hoe belangrijk zijn persoonlijke relaties voor mij? Hoe belangrijk zouden die in de maatschappij moeten zijn? Kan ik me vinden in de notie dat ik het leven van anderen in beheer heb gekregen, en dat ik dit beheer liefdevol dien uit te voeren? Besef ik dat ik andere mensen niet kan instrumentaliseren?

Deze vragen zijn voor iedereen relevant. We hopen dat ons boekje veel mensen kan helpen hierover na te denken, voordat het debat weer in volle hevigheid losbarst.

Daan van Schalkwijk en Lambert Hendriks, Levenskunst en levenseinde. Achtergronden van een christelijke kijk op levenseinde en euthanasie. Uitg. De Boog en Betsaida, 52 pp., pb., € 4,-, ISBN 978 90 6527 070 6

Overgenomen met toestemming van Katholiek Nieuwsblad.


Waarover men niet spreekt

Katholiek Nieuwsblad, 2 juni 2017
door Jan Peeters

Bijna een halve eeuw na Humanae Vitae (1968) blijkt de gewraakte encycliek te taboe om over te spreken. Norbertijn Daniël Maes schreef er een boek over, met het accent op de “nieuwe perspectieven na een halve eeuw contraceptie”.

“Misschien had ik met publicatie moeten wachten tot na mijn dood”, zegt pater Daniël Maes (78) lachend. “IJzig”, noemt hij de stilte rondom het thema van zijn boek Hoe een paus gelijk kreeg. Het wordt vanavond om 19.30 uur in de abdij van Postel (B) gepresenteerd, maar is al door velen gezien. Uitgevers die zich er niet aan wilden wagen, vrienden die het onderwerp angstvallig lijken te willen mijden. “Het is echt een taboe.”

‘Achterhaald idee’
Maes beschrijft in zijn boek het in zijn ogen grote gelijk van paus Paulus VI (1963 – 1978) ten aanzien van anticonceptie, neergelegd in het verguisde Humanae Vitae (1968). “Zou een paus, die zo bejubeld werd als vernieuwer, als wijs man, juist hier zo’n blunder kunnen maken? Ik heb dat nooit kunnen geloven. En hoe meer ik mij erin verdiepte, hoe meer ik ervan overtuigd raakte dat de paus het bij het rechte eind had.”

“Niet de encycliek, maar juist het hele idee van contraceptie is achterhaald. Ik laat zien dat contraceptie niet de vrouw bevrijdt, maar vooral de man een vrijbrief geeft. Dat het niet gezond kan zijn jaar na jaar in te grijpen in de hormoonhuishouding van de vrouw en dat de negatieve gevolgen daarvan nauwelijks onderzocht worden.” En sterilisatie? “Dat is iemand de ogen uitsteken terwijl die een bril nodig heeft.”

We merken het nog niet zo, maar contraceptie leidt tot een desastreuze ontgroening, vergrijzing en ontvolking, “precies zoals paus Paulus VI zag aankomen”.

Goud geld
We vragen de Vlaamse norbertijn waarom uitgerekend hij, die toch leeft in de hel van de Syrische burgeroorlog en wel iets anders aan zijn hoofd heeft, een boek over ‘de pil’ schreef. Hij vertelt hoe hij er eind jaren zestig in Rome met zijn neus bovenop zat en het hem altijd is blijven beziggehouden. “Het is niet zo dat ik in Syrië dacht: ‘Kom, laat ik een boek over Humanae Vitae schrijven’.

“Al sprekende wordt wel duidelijk dat er parallellen tussen beide kwesties zijn. Allereerst het mediageweld waarmee het publiek volgens Maes bedrogen wordt. Dat over de rug van de gewone man goud geld wordt verdiend. En dat de structuur van het leven totaal verwoest wordt. “En net zoals Assad de grote dictator heet te zijn, de bron van alle kwaad, is dat de ongewenste zwangerschap, die koste wat kost bestreden moet worden.” Complottheorieën? “Assad wordt dan wel een dictator genoemd, maar er worden hele vieze spelletjes gespeeld terwijl men het Syrische volk opoffert en de wereld een rad voor ogen draait.”

Waar het om contraceptie gaat, ziet hij zonneklaar het Kwaad dat uit is op het ongeluk van de mens. Macht, aanzien, geld en genotzucht zijn de middelen waarmee het mensen gemakkelijk voor zijn karretje spant. De ideologieën die het traditionele gezin als achterhaald of als obstakel voor de vrijheid zien, zijn dwalingen die door het kwaad in de wereld zijn gebracht. Zij bedreigen de wereldvrede, zoals paus Benedictus XVI schreef in zijn laatste Vredesboodschap.

Kardinaal Suenens
Pater Maes beschrijft het verzet dat zich in de jaren zestig breed maakte tegen het kapitalisme, het kerkelijk leergezag, de waarheid, de schoonheid, de harmonie en de menselijke waardigheid. Hoe de “mythe van de veilige anticonceptie” onweersproken werd uitgerold en zelfs binnen de Kerk eerder werd onthaald dan bestreden.

Met alle hoge waardering die Daniël Maes voor kardinaal Leo Suenens (1904-1996) heeft, moet hij concluderen “dat hij er op dit punt naast zat”. “Suenens en Paulus VI, die elkaar heel hoog achtten, stonden hierin tegenover elkaar. Bij Suenens ging het vooral om de vorm, de paus had deze beslissing (het publiceren van Humanae Vitae – red.) niet op eigen houtje mogen nemen, en Paulus VI ging het om de inhoud.” Het kost de norbertijn moeite, vooral als een Leuvense conferentie uit 1968, onder leiding van Suenens, ter sprake komt. Daar kwam niet alleen de toelaatbaarheid van contraceptie ter sprake, maar ook die van abortus. “Dat was niet Suenens zelf”, benadrukt hij, “maar de redenatie luidde: voor alles is een uitzondering mogelijk, dus ook voor abortus.”

Getuigenissen
Het heeft pater Maes altijd verbaasd met wat voor “theologische acrobatiek” en spitsvondigheid naar mazen werd gezocht om contraceptie geoorloofd te verklaren. “In eerste instantie nog voor echtparen in moeilijke omstandigheden, maar al snel ook gewoon voor tienermeisjes.”

Hem troffen vooral de getuigenissen van artsen die nota bene zelf aanvankelijk razend enthousiast waren over anticonceptie. “Maar na een paar jaar zagen zij de impact ervan op hun patiënten en waren ze ervan bekomen.” Enkele getuigenissen nam hij in het boek op. Een aantal artsen las mee en adviseerde hem over de technische kant van contraceptie. “Wat weet ik daar als priester van?”

‘Ons geluk vinden’
Zijn boek is niet bedoeld om het er eens lekker in te wrijven, nog minder om mensen te beschuldigen. “Er zijn inmiddels zulke goede alternatieven, zoals Sensiplan, die de natuurlijke balans van de vrouw eerbiedigen. Het is de enige manier die man en vrouw op een natuurlijke manier ‘dwingt’ met elkaar in liefdevolle dialoog te zijn en elkaar te respecteren. Als we nu eens nuchter kijken naar wat het ons gebracht heeft, moeten we toch concluderen dat we een verkeerde keuze hebben gemaakt. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Ik wil niet terug naar vroeger, toen er ook over het mooie van seksualiteit niet werd gesproken. Maar we zijn wel een stuk verder. Humanae Vitae bouwt voort op het Tweede Vaticaans Concilie en Johannes Paulus II heeft dat nog verder uitgewerkt met zijn Theologie van het Lichaam. De echtelijke liefde als beeld van de Heilige Drie-eenheid.

Natuurlijk is het in de praktijk niet altijd eenvoudig. Jezus legt de lat ook niet laag. Als je dat doet degenereer je. Hij wil juist dat we groeien en daarin ons geluk vinden.”

Daniël Maes o.praem., Hoe een paus gelijk kreeg. Uitg. De Blauwe Tijger, 400 pp., pb., € 25,-, ISBN 978 94 92161 37 6

Overgenomen met toestemming van Katholiek Nieuwsblad.


The Heart and the abyss: preventing abortion

[img align=right id=130]The heart and the abyss[/img]Connor Court, februari 2016

Pater Ward Biemans SJ zet in een nieuw bij Connor Court uitgegeven boek uiteen waarom abortus in Nederland en Het Verenigd Koninkrijk heroverwogen moet worden. Hij maakt gebruik van een filosofisch raamwerk zoals uiteen gezet door Paul Ricoeur in zijn essay “Het probleem van de grondslagen van de moraal”.

ISBN: 9781925138962
Paperback, 390 pages
$39.95
Published in February 2016

From the Preface:
At the heart of the abortion debate is a seemingly simple proposition: given the basic biology that the fertilised human egg is scientifically speaking a living human being the orthodox Catholic understanding that the ethical rule against killing should apply before as well as after birth seems self-evident. Understandably, however, the abortion debate in practice becomes far more complex. Legalising abortion has implications far beyond the unborn baby: for the mother who have to face the agonising choice of whether or not to terminate the life of her developing baby, for the father who may have no legal role in the decision but whose influence, for good or ill, is hard to ignore, for doctors who face pressure to collaborate in the taking of life itself and for a society which increasingly sees abortion as a necessary consequence of the desire to separate the sexual act from reproduction.

Given this complexity, it is not enough for those who wish to promote the Gospel of Life within the Church to restrict themselves to ethics or moral theology. Rather, it is necessary to take seriously the insights provided by medicine and the broad range of social sciences. Examples of such an integrated approach are all too rare and this is precisely why I was so pleased to read Ward Biemans’ work presented in this volume. Biemans’ text is particularly welcome given how successfully he has drawn together so many different academic perspectives.

The context for Biemans’ work is the development of law and practice on abortion in the United Kingdom and The Netherlands. The choice of these two countries is apposite. The UK (with the exception of Northern Ireland) was one of the earliest western countries to legalise abortion and the UK law provided a template for many other countries with similar legal frameworks, most particularly across the Commonwealth. Whether or not the reality matches the theory, the Netherlands has come to be seen as the ultimate liberal country in which abortion is (relatively) rare but almost always legal. Thankfully, the Western European context provides a basis for a much more complete discussion of the issues and arguments surrounding abortion which will be of immense value right across the world.

Biemans draws together insights from the fields of medicine, economics, psychology, politics, law, theology and ethics. He engages effectively with the most recent empirical work on the practical impact of abortion law and uses this to provide fresh insight into the key ethical debates. Integrating such disparate fields is no easy task and it is to his great credit that he has managed to find a balance between rigor and accessibility which will enable this work to be of use to a broad range of users. The importance of caring for both the mother and baby have been understood and put into practice by the pro-life movement for many years, as has the recognition that women need care and reconciliation rather than condemnation after abortion. This understanding is central to Biemans’ work, as is his conclusion that rights and needs of the mother and the unborn baby are not only of paramount importance but complementary to each other rather than in opposition.

Given Biemans’ understanding of theology and Church history, this volume will surely become a standard source of reference within Catholic institutions. However, I am confident its reach will be much greater than that. The approach is balanced and scholarly, but it is hard for the reader to avoid the conclusion that the right to life of the unborn, the rights of women and the social consequences of abortion should not be seen as standing in opposition to each other and requiring of compromise. Rather, laws which protect the vulnerable unborn, also protect mothers and society as a whole. Of course this has been the wisdom of the Catholic Church for centuries, but it is wonderful to see such a clear-sighted presentation of the logic and evidence in their entirety.

Professor David Paton
Chair of Industrial Economics
Nottingham University Business School

Chapters
1: The abortion legislation in the United Kingdom and the Netherlands
2: Human autonomy and procured abortion
3: Mental and physical risks and effects of induced abortion on women
4: The human embryo, its rights and its dignity
5: Towards an authentic and responsible reproductive decision making process
6: A historical search for a universalization of the ethics of abortion
7: Abortion prevention, sex education, counselling and pastoral care
8: Preventing abortion

About the Author
Fr Ward Biemans SJ, is a priest of the Society of Jesus based in the Netherlands.


Katholieke balans van het evolutiedebat

Catholicism and Evolution: A History from Darwin to Pope Francis

Katholiek NieuwsbladKatholiek Nieuwsblad, 22 januari 2016
door Henk Rijkers

De evolutietheorie lijkt door de katholieke theologie al haast aanvaard. Maar in werkelijkheid botsen ze met elkaar. Een jonge Poolse dominicaan heeft voor de Kerk een gezaghebbende balans opgemaakt.

De katholieke Kerk houdt zich al meer dan een halve eeuw afzijdig van het evolutiedebat. Wel hebben achtereenvolgende pausen verduidelijkt dat een langzame, stapsgewijze ontwikkeling van het leven over tientallen miljoenen jaren geen probleem hoeft te zijn. Dit is heel iets anders dan het onderschrijven van moderne evolutietheorie, die immers alle leven verklaart vanuit de blinde werking van de materie. Dezelfde pausen hebben duidelijk gemaakt dat deze naturalistische visie onverzoenbaar is met het katholieke geloof. Iedere mens is immers, zoals paus Benedictus XVI uitdrukte, “een gedachte van God”. Kan het menselijke lichaam (mede) het product zijn van een evolutieproces, de menselijke ziel zeker niet. Voor de goede verstaander is bij Benedictus heel wat impliciete kritiek op evolutionaire verklaringspretenties te vinden. Aangezien ‘de’ wetenschap de evolutietheorie desondanks als een bewezen verworvenheid voorstelt, is er sprake van een ­frontale botsing tussen weldenkend christendom enerzijds en academische wetenschap ­anderzijds.

Wetenschappelijk bewijs
Tot de katholieke gelovigen dringt dit vrijwel niet door. Daar heeft zelfs de illusie postgevat dat de Kerk zich darwinistische evolutietheorie min of meer eigen heeft gemaakt. Waar het tot nu toe aan ontbrak, is een gezaghebbend theologisch onderzoek dat de balans opmaakt waar de ­katholieke Kerk thans precies staat. De jonge Poolse dominicaan Michael Chaberek heeft die tot stand gebracht. Zijn boek, dat vertaald vanuit het Pools Catholicism and Evolution heet, is een mijlpaal. Chaberek heeft goed door, waar de ­achilleshiel van het darwinisme zit: in de vermenging van micro- en macro-evolutie. Dat wil zeggen in de uitbreiding van de variabiliteit van één soort (denk aan hondenrassen) naar het ontstaan van geheel nieuwe soorten. Deze gedachteconstructie is nooit bevestigd door empirisch bewijs.

Adam & Eva
Chaberek stelt vast dat het theologische debat in de Kerk twee fases kende. De eerste was de verwerping van welke evolutionaire benadering dan ook. De tweede is de gematigde aanvaarding van theïstische evolutie, dus de visie waarin het scheppen van God op een of andere ­manier gecombineerd wordt met het darwinistische verhaal. In een gesprek met de website van de Evangelical Philosophical Society waarschuwt pater Chaberek “dat zelfs deze aanvaarding niet erg uitdrukkelijk is.” Veel vragen worden opengelaten en andere ideeën, zoals het Bijbelse scheppingsrelaas met Adam & Eva, worden niet verworpen. Dit leidt tot begrijpelijke vragen bij de gelovigen. Chaberek: “Kan de katholieke leer zich wel ontwikkelen in de richting van een complete ­verwerping van een gegeven geloofswaarheid? Is de Openbaring zo vaag en kwetsbaar voor wetenschappelijk onderzoek dat we uiteindelijk niets over ons ontstaan kunnen zeggen vanuit de Openbaring alleen? Geeft de Bijbel ons alleen maar moreel onderricht hoe in de hemel te komen, of informeert hij ook onze kijk op de wereld, dat wil zeggen: ons begrip van de oorsprong en bestemming van de fysieke werkelijkheid?”

Thomisten
Goede vragen. Om die te beantwoorden heeft Chaberek het evolutiedebat van de afgelopen 150 jaar in kaart gebracht, vanuit “de bredere katholieke traditie, in het bijzonder de geschriften van Thomas Aquino”. Helaas menen veel thomistische theologen al bij voorbaat te weten dat God geen bovennatuurlijke ingrepen in zijn schepping doet. Ze verdraaien zo het denken van de engelachtige leraar, uit angst anders academisch niet voor vol te worden aangezien. Of zoals pater Chaberek het wat diplomatieker uitdrukt: “Sommige thomisten zijn eerlijk bezorgd dat als Thomas’ leer onverzoenlijk zou zijn met biologische macro-evolutie, dan ofwel Thomas ofwel de evolutietheorie fout moet zijn. Omdat ze geloven in evolutie, willen ze niet de theorie in twijfel trekken die in de wetenschap heerst (mijn cursivering – hr), en kiezen ervoor om Thomas’ leer te herinterpreteren en te laten zien hoe die ‘verzoenbaar’ is of ‘ruimte laat’ voor darwinistische metafysica.”

Zes dagen
De jonge Poolse pater vindt dat vernieuwing van de katholieke scheppingstheologie dringend gewenst is. En wel om twee redenen: “Door de eeuwen heen zijn er twee tradities van interpretatie van Genesis geweest. De ene werd toegeschreven aan Sint Ambrosius. Volgens hem werden de verschillende soorten levende wezens onafhankelijk geschapen in een tijdsverloop dat Genesis ‘zes dagen’ noemt.” De andere traditie wordt toegeschreven aan Sint Augustinus. Volgens hem werden alle soorten op één moment aan het begin van de tijd geschapen, in de kiem dan wel volledig ontplooid. Sint-Thomas wijst erop dat beide opvattingen uitgaan van bovennatuurlijke schepping van onderscheiden soorten. “De moderne kennis van paleontologie laat zien dat planten en dieren achtereenvolgens op aarde verschenen zijn over een lange tijd”, legt Chaberek uit. “Dit pleit sterk voor de Ambrosiaanse traditie boven de Augustijnse.” Moderne wetenschap kan dus helpen beslissen “welke van de twee interpretatietradities van Genesis dichter bij de waarheid ligt.”

Geleidelijkheid
De andere reden waarom vernieuwing nodig is, ligt in het feit dat “de traditionele scheppingsleer in het moderne christendom bijna compleet verlaten is. Zelfs in ­seminaries is de klassieke scheppingstheologie vervangen door “wetenschap- & geloofmodellen en vage speculaties over ‘God die geheel door secundaire oorzaken werkt’”. Maar in werkelijkheid, aldus Chaberek, komen we er steeds meer achter “hoe weinig het darwinistische mechanisme kan”. Ook de door Darwin veronderstelde geleidelijkheid van evolutie wordt door de feiten weersproken. Tussen fossielen blijkt “een treffend gebrek aan continuïteit” te bestaan. Deze biologische feiten moedigen aan om terug te ­keren naar de klassieke christelijke scheppingsdoctrine. “Er is geen tegenspraak van de feiten van de natuur met het ­geloof in de schepping”, aldus pater Chaberek. “Er is tegenstrijdigheid van de scheppingsleer met de evolutieleer, dat wil zeggen met een abstracte constructie die gebouwd is op (of zelfs in weerwil van) de feiten.”

Michael Chaberek O.P., Catholicism and ­Evolution: A History from Darwin to Pope Francis. Uitg. Angelico Press, € 32,99, ISBN 978-1621381372.

Overgenomen met toestemming van Katholiek Nieuwsblad.


Boek broeder Stockman: De doos van Pandora

Reflectie over euthanasie vanuit christelijk perspectief

In het Vlaamse Vormingscentrum ‘Dr. Guislain’ van de Broeders van Liefde in Gent is het nieuwe boek van broeder dr. René Stockman, de algemene overste van de congregatie, gepresenteerd: “De doos van Pandora – Reflecties over euthanasie vanuit christelijk perspectief”.

Depenalisering van abortus en legalisering van euthanasie: België kwam en komt ermee in het nieuws. Voor sommigen het summum van vooruitstrevendheid, voor anderen een ernstig signaal dat het verkeerd gaat met onze maatschappij, die steeds meer belang gaat hechten aan de verabsolutering van de zelfbeschikking. “Waar zal dat eindigen?” klinkt het met enige ongerustheid.

Broeder René Stockman, Generale Overste van de Broeders van Liefde, deelt die ongerustheid vanuit zijn christelijke visie op mens en maatschappij en probeert in dit essay enkele gronden voor zijn argumentering aan te bieden. De doos van Pandora werd geopend bij de depenalisering van abortus en nu lijken we op een glijbaan te zijn terechtgekomen. Het kan voor sommigen niet snel genoeg gaan. Tenzij we samen even halt houden en ons ernstig afvragen of daarmee de mens en de maatschappij nu echt gediend is. Dit boek wil handreikingen aanbieden om onze emoties te overstijgen en in een vrije ruimte, die het pluralisme toch mag bieden, ook naar deze argumenten te luisteren.

Bestellen van het boek bij de uitgeverij


Spiritual care: een kans voor Kerken

Katholiek NieuwsbladKatholiek Nieuwsblad, 28 november 2013
door Carlo Leget, hoogleraar zorgethiek en geestelijke begeleidingswetenschappen aan de Universiteit voor Humanistiek, bijzonder hoogleraar ethische en spirituele vragen in de palliatieve zorg vanuit de Associatie van Highcare Hospices, vice-president van de European Association for Palliative Care.

Steeds meer artsen en verpleegkundigen ontdekken het belang van zingeving in de zorg. Dit gebeurt buiten de traditionele instituten zoals de Kerken om, zo laat de wetenschappelijke literatuur van de afgelopen 10 jaar zien. Het lijkt erop dat de tijd meer dan rijp is voor een nieuwe brug tussen Kerk en gezondheidszorg.

Christelijke grondslag
Wie ziek wordt, wordt geconfronteerd met vragen. Hoe ernstiger de ziekte, hoe groter de vragen. Artsen en verpleegkundigen weten dit van oudsher. Ze werden daarin ook eeuwenlang bijgestaan door pastores en predikanten. Ieder had zijn specialisme. De Kerk heeft ook altijd een bijzondere belangstelling gehad voor zieken en stervenden. Juist de zwakkeren werden gesteund, door goede zorg en geestelijke bijstand. Een groot deel van de gezondheidszorg in ons land is gesticht op christelijke grondslag.

Niet mee bemoeien
Naarmate de wetenschap voortschreed, ontwikkelde de geneeskunde zich meer tot een technische aangelegenheid. Toen dit in de jaren tachtig van de vorige eeuw onbetaalbaar dreigde te worden kwam daar een economische kant bij. In deze ontwikkelingen werd de aandacht voor geloof, levensvragen en spiritualiteit meer en meer verbannen naar de privésfeer. Wat patiënten geloofden, moest vooral gerespecteerd worden. Daar had je je als zorgprofessional niet mee te bemoeien.

Prestigieus boek
Maar de tijden veranderen. Sinds een jaar of tien is er een grote toename te zien van medische en verpleegkundige studies waarin geloof, levensvragen en spiritualiteit centraal staan. Vorig jaar verscheen een dik en prestigieus Oxford Textbook of Spirituality in Healthcare dat voor het merendeel gevuld is met artikelen door artsen geschreven. In de verpleegwetenschappen is deze aandacht voor spirituele zorg nog omvangrijker.

Richtlijn spirituele zorg
Ook in Nederland zien we een toenemende aandacht onder zorgprofessionals voor dit thema. Het thema leeft in bij- en nascholingen onder artsen en verpleegkundigen, in het onderzoek aan medische faculteiten en HBO’s komt het meer en meer in zwang, en er is zelfs een richtlijn spirituele zorg voor deze beroepsgroepen in de palliatieve zorg. Opvallend echter is dat dit alles zich ontwikkelt buiten de Kerken en levensbeschouwelijke organisaties om. En dat is vreemd. Het is ook zorgelijk. Want daarmee dreigen Kerken de aansluiting te missen bij een belangrijke maatschappelijke ontwikkeling.

Empirisch onderzoek
Waar artsen en verpleegkundigen de aandacht voor spiritualiteit en levensvragen opnieuw ontdekken als een belangrijk onderdeel van hun vak, liggen nieuwe kansen voor gesprek voor de levensbeschouwelijke tradities die een eeuwenlange ervaring op dit terrein hebben. Daarbij moet een ding wel goed bedacht worden. De nieuwe aandacht voor spiritualiteit gaat gepaard met een vraag om degelijke wetenschappelijke onderbouwing. Wie anno 2013 iets beweert, en daar ook nog financiering voor wil hebben, moet met een onderbouwing van zijn gegevens komen die gebaseerd is op empirisch onderzoek. En in dit laatste zijn levensbeschouwelijke tradities doorgaans niet sterk.

Doenlijk
Waar in de ethiek als meer dan vijftien jaar sprake is van een empirisch wending (voor dat je beweert dat iets moreel goed of kwaad is, moet je eerst goed empirisch onderzocht hebben waarover je het hebt), is dit bijvoorbeeld in de rooms-katholieke moraaltheologie nog totaal niet doorgedrongen. Die wending is echter van levensbelang om serieus genomen te worden in de huidige tijd. Dat dit doenlijk is en veel oplevert laten de vele voorbeelden in het Oxford Textbook zien.

Bijzondere schatten
Missionarissen hebben eeuwenlang de meest ingewikkelde talen van verre landen geleerd om aansluiting te zoeken met andere culturen. Willen de Kerken opnieuw aansluiting vinden bij hoopgevende ontwikkelingen in de zorg, dan moeten zij een taal leren spreken die daar verstaan wordt. Die taal begint bij de belevingswereld van patiënten enerzijds, en die van artsen en verpleegkundigen anderzijds. Een nieuwe taal leren kost tijd en moeite. Wie die tijd en moeite niet neemt, houdt bijzondere schatten voor zichzelf en laat daarmee talloze zorgverleners en patiënten in de steek.

Overgenomen met toestemming van Katholiek Nieuwsblad.


Personalist Bioethics, Foundations and Applications

door dr. J.A. Raymakers

Personalist Bioethics, Foundations and Applications
Kardinaal Elio Sgreccia
The National Catholic Bioethics Center, Philadelphia 2012, 838 pag.
ISBN 978-0-935372-63-2.

Dit boek is een Engelstalige bewerking van de vierde editie in het Italiaans van het Manuale di Bioetica van E. Sgreccia (1928) uit 2007. De eerste uitgave was in 1988. Voor wie het Italiaans machtig is, was dit boek al jaren een standaardwerk op het gebied van de bio-ethiek en de medische ethiek. De titel van de Engelse uitgave benadrukt als uitgangspunt een personalistische visie op ontologische grondslag volgens de leer van de Katholieke Kerk. Sgreccia is auteur van meer dan 400 publicaties over bio-ethische onderwerpen vooral in het Italiaans maar ook in internationale tijdschriften. Hij heeft als priester een ruime persoonlijke ervaring met de geestelijke verzorging van ziekenhuispatiënten en in het adviseren aan ziekenhuisautoriteiten en medewerkers en was adviseur van paus Johannes Paulus II in bio-ethische kwesties en is o.a. emeritus president van de Pauselijke Academie voor het Leven.

Het boek behandelt de bio-ethiek in brede zin en bestrijkt veel meer dan strikt medisch-ethische onderwerpen. Het bestaat uit twee delen: General bioethics en Particular bioethics. Elk van de 16 hoofdstukken wordt afgesloten met een uitvoerige puntsgewijze samenvatting. Het boek eindigt met een zeer uitvoerige en breed georiënteerde bibliografie van 88 pagina’s, die zoveel mogelijk up to date gebracht is, een naamregister en een zaakregister. In het eerste deel wordt uitvoerig ingegaan op definities, op het leven, op de menselijke persoon en zijn lichaam, op de beginselen van de bio-ethiek, de bio-ethiek in de geneeskunde en tenslotte op de organisatie van de bio-ethische commissies. Voor het uitgangspunt van het boek is hoofdstuk IV ‘The human person and his body’ van groot belang. Wat de mens is, de menselijke persoon, het menselijk lichaam en de waarden die het vertegenwoordigt, de transcendentie van de persoon, dit alles wordt uitvoerig besproken en vergeleken met opvattingen van een groot aantal filosofen en andere auteurs. Het volgend hoofdstuk bespreekt uitvoerig de beginselen van de bio-ethiek.

In het praktische gedeelte, Particular bioethics, worden allereerst in 5 hoofdstukken en bijna 200 pagina’s alle kwesties rond de voortplanting, het nieuwe leven, genetica, seksualiteit, abortus, fertilisatie technieken en sterilisatie besproken. De grondigheid is exemplarisch. Een hoofdstuk over experimenten met mensen wordt gevolgd door een over orgaantransplantatie en tenslotte een over euthanasie en het waardige sterven. Het boek wordt afgesloten met een bespreking van de bioethica in verband met de technologie, een wetenschap-kritische bespreking van de ontwikkeling van de mogelijkheden die technologie en wetenschap bieden en hoe de mens daarmee om dient te gaan.

Het is een handboek en dus geen boek om in een keer uit te lezen. Men zal zich beperken tot het lezen van een hoofdstuk nu en een ander hoofdstuk bij een andere gelegenheid. Men zal het boek regelmatig ter hand kunnen nemen om eigen gedachten te toetsen aan de brede en evenwichtige bespreking die het boek van een heel spectrum van actuele problemen en technische mogelijkheden geeft. Het is overzichtelijk en uitstekend toegankelijk.

Het is een verheugend feit dat dit belangrijke standaardwerk nu voor een wereldpubliek bereikbaar is.


Goede Zorg

Christelijk geïnspireerde ethiek van geval tot geval

door dr. J.A. Raymakers, emeritus-internist en secretaris-penningmeester Stichting Medische Ethiek

Theo Boer en Dick Mul
Nr. 18 in de Lindeboomreeks
Buijten en Schipperheijn Motief, Amsterdam 2012, 144 pag., 21 x 14,8 cm
ISBN: 978-90-5881-681-8

Deze uitgave van de Lindeboomreeks bespreekt medisch-ethische problemen aan de hand van 26 voorbeeldgevallen en geeft aan het eind een aantal algemene achtergronden. Een aantal kernachtige illustraties van Auke Herrema luisteren het boekje op. Elk van de 26 voorbeelden is ingedeeld in de presentatie van het geval, de bespreking van de morele vragen die aan de orde zijn en een beschouwing over de achtergrond.

Met veel van de besprekingen zal ook de katholieke lezer kunnen instemmen. De casus zijn praktisch, uit het leven gegrepen en goed gekozen om het onderwerp te illustreren. Een aantal uitgangspunten zoals het beginsel van het dubbele effect, worden goed uitgelegd. Op enkele plaatsen wordt echter ruimte gelaten aan een consequentialistische ethiek (bijv. “Te goede bedoelingen”, pp 43 e.v.). Een dergelijke ethiek staat uitzonderingen toe, afhankelijk van de situatie, met het oog op de gevolgen. Er wordt om dit te illustreren enerzijds verwezen naar de geschiedenis van de theoloog Bonhoeffer en zijn betrokkenheid bij de aanslag op Hitler en anderzijds gesteld dat wie de regels overtreedt dat ook voor de burgerlijke rechter moet verantwoorden. Dat laatste is echter geen garantie dat de absolute norm uiteindelijk de maatstaf voor het oordeel zal zijn en is ook geen rechtvaardiging voor de handeling waar het in dit geval om ging: verborgen euthanasie.

In de bespreking van problemen rond verdeling van de zorg wordt rechtvaardigheid uitsluitend als verdelende rechtvaardigheid gezien en niet besproken in haar grondbetekenis: iedere mens geven wat hem krachtens zijn natuur toekomt.

In de bespreking van de “Waarde van het embryo” (nr. 13), “Zwangerschapsafbreking” (i.v.m. prenatale genetische diagnostiek, waarmee kunstmatige voortplantingsmethoden de facto geaccepteerd zijn), “Liefde en relatie in de instelling”, mist men enige verwijzing naar de natuurlijke en onverbrekelijke relatie tussen seksualiteit als liefdesuiting en seksualiteit en ouderschap, d.w.z. de door God geschapen weg van de instandhouding van Zijn volk. Veilige seks en voorbehoedsmiddelen worden eerder als een algemeen geaccepteerd cultuurgoed gezien, waarover discussie niet meer nodig is. Nu behoort de huwelijksmoraal niet direct tot de medische ethiek, maar ze raakt er wel aan wanneer dokters zich actief gaan bemoeien met de seksualiteit en de voortplanting.

Er wordt in een aantal casusbesprekingen nadruk gelegd op de autonomie van de mens als een van de beginselen van de (medische) principe-ethiek (p. 137). De grenzen aan die autonomie komen onvoldoende duidelijk ter sprake. Tot die beginselen behoort ook de al genoemde rechtvaardigheid (naast het weldoen en niet schaden). Terecht wordt opgemerkt dat in de principe-ethiek deugden weinig aandacht krijgen. Ook kan men de auteurs volgen als zij liever verwijzen naar een zorgethiek of ethiek van de zorgzaamheid.

In het laatste hoofdstukje over medische ethiek en de Bijbel lezen we dat dingen soms best ‘bespreekbaar’ of ‘invoelbaar’ zijn vanuit het oogpunt van christelijke ethiek en dat men daarbij binnen de gezondheidszorg kan denken aan dwangopname, schending van de privacy, abortus, euthanasie. In de volgende alinea (de slotalinea van het boekje) staat vervolgens dat er desondanks zaken zijn die nooit worden toegestaan en dat voor veel christenen euthanasie en abortus daaronder vallen. Geen absolute normen voor iedereen dus en een poging om christelijke deugden en plichten te verbinden met een consequentialistische ethiek, die voor de katholieke lezer niet aanvaardbaar is.


In goede handen

Geneeskunde en ethiek binnen de Kerk van vandaag

Paul Schotsmans, Lannoo Campus, Leuven 2012, 145 p., ISBN 978 90 209 9877 1
door dr. J.A. Raymakers, emeritus internist, secretaris-penningmeester Stichting Medische Ethiek

Het boek van Schotsmans is een verwarrend werkje.

Bij elk van de medisch-ethische onderwerpen die worden aangesneden, wordt uitvoerig de leer van de Kerk weergegeven, door teksten en uitspraken van pausen en andere gezaghebbende instanties. Daarna wordt een eigen interpretatie gegeven waarin elke absolute norm, de een na de ander ontkracht wordt. Enkele malen wordt gesproken over een absoluut onaanvaardbare keuze (euthanasie bijv.), als de keuze voor het minste kwaad. Het beginsel van het minste kwaad heeft echter betrekking op de morele verplichting om, het minste kwaad te kiezen wanneer een keuze gemaakt moet worden tussen twee mogelijkheden die beide niet in strikte zin onaanvaardbaar zijn.

In het begin van het boek stelt de auteur vragen bij het ethische model dat de Kerk hanteert. Voor hem zijn normen relatief en historisch. In hoofdstuk 1 stelt hij zich voor als een telg van het Leuvense personalisme en beroept hij zich op o.a. Schillebeeckx (pp. 17-18). Schotsmans plaatst het ethisch model dat de Kerk hanteert, door hem het handelingsdeontologisch model genoemd (waarin onveranderlijke normen bestaan), tegenover een verantwoordelijkheidsmodel (dat hij voorstaat), ‘waarbij we in geweten kunnen streven naar het waarmaken van de meeste waarden in elke concrete levenssituatie waarin we ons bevinden.’

Ethische normen worden echter naar de Kerk leert niet door de mens (bij overleg en/of consensus) gesteld. Ze zijn gegeven in de natuurwet en de Openbaring. In de visie van Schotsmans kan de mens er toch omheen als de omstandigheden dat vragen. De ethische keuze wordt dan een afweging tussen de goede en kwade gevolgen van het besluit. Dit proportiona-lisme is door Paus Johannes Paulus duidelijk afgewezen in zijn encyclieken Evangelium vitae (par. 68) en Veritatis splendor (par 75-76 en 79).

Enkele voorbeelden:
Betreffende palliatieve sedatie als alternatief voor euthanasie: ‘Er kan niet verhinderd worden dat refractaire symptomen kunnen voorkomen in de stervensfase. Vanuit de ethiek (en ook vanuit het recht) kan dit een noodtoestand genoemd worden: als hulpverlener is men ethisch verplicht te kiezen voor het minste kwaad, zelfs als dat betekent transgressie van de norm “Gij zult niet onrechtmatig doden”.’ (p. 50)

Hierop volgt een bespreking van palliatieve sedatie die eindigt met de zin: ‘Palliatieve sedatie is dus een medisch-ethisch alternatief voor euthanasie. Direct daarop volgt de zin: Toch wil ik tegelijk erkennen dat het niet de oplossing is voor alle problemen. Soms kunnen hulpverleners en familieleden beter aanvaarden dat ze voor de keuze van het minste kwaad staan, waarbij levensbeëindiging een ultieme mogelijkheid blijft.

Schotsmans ziet dus de palliatieve sedatie als een keuze van het minste kwaad (in beginsel is het geen kwaad, doden is dat wel) waarbij die andere keuze wordt open gehouden.

De bespreking van de aanvaardbaarheid van euthanasie, hoe omzichtig ook geformuleerd, komt op hetzelfde neer: het is soms de weg van het minste kwaad (p. 105).

Men kan respect hebben voor de delicate wijze waarop de auteur de problemen bespreekt van ouders die een kind verwachten dat blijkens prenatale tests aan een ernstige aandoening lijdt. Hij schrijft dat zowel de keuze om het kind te laten leven, als die om de zwangerschap af te breken de ouders overstijgt (p 94). Dat is juist, want het is de wil van God geweest dat het kind er is. Dat nu maakt het onmogelijk om de zwangerschapsafbreking tot een moreel aanvaardbare keuze te verklaren.

De tekst is goed geschreven, gaat in op recente ontwikkelingen en refereert aan recente publicaties. Ze stelt echter duidelijk het morele gezag van de katholieke Kerk ter discussie, terwijl veel relevante teksten van dat gezag letterlijk worden weergegeven. De lezer trekke dus zijn eigen conclusie. Uiteindelijk blijft het wijsgerige beginsel van tegenspraak (iets kan niet onder hetzelfde opzicht tegelijkertijd waar en niet waar zijn) ook hier van toepassing. Daar kan geen ethische discussie iets aan veranderen. Men in dit boek de indruk dat de auteur voor de mogelijkheid van een legitiem naast elkaar bestaan en toepassen van tegengestelde ethische opvattingen pleit.