Katholieke Stichting Medische Ethiek
28 maart 2024

Tijd voor een nieuw abortusdebat dat het gevoel overstijgt

Katholiek Nieuwsblad, 24 mei 2019

Dat ouders levenloos geboren kinderen in het bevolkingsregister kunnen laten inschrijven, zou onze kijk op de beschermwaardigheid van het leven moeten veranderen. Het debat daarover zou het niveau van het gevoel moeten overstijgen.

De 28-jarige Yara was vorige week weer in het nieuws. Zij liet onlangs haar geaborteerde kindje inschrijven in het bevolkingsregister. Dit was mogelijk door een recente wetswijziging, waardoor ouders hun levenloos geboren kinderen mogen laten inschrijven. Juristenvereniging Pro Vita vindt het een goede ontwikkeling dat de wetgever op deze manier rouwende ouders tegemoetkomt.

Troost

Uit de uitzending van NieuwLicht van maandag bleek ook hoeveel troost de inschrijving geeft aan ouders die hun kindje verloren hebben. Toch roept de inschrijving van het geaborteerde kindje van Yara ook vragen op. Want hoe denken we nu over het ongeboren menselijk leven? Welke (juridische) waarde hechten we daaraan?

Tegenstrijdigheid

De overheid heeft in elk geval geen eenduidige visie op het ongeboren leven. Want op grond van de abortuswet kunnen ongeborenen een anonieme dood sterven. Maar op grond van de nieuwe regels erkent de overheid datzelfde kindje als mens door een inschrijving in het bevolkingsregister. Hoe verenigen we deze erkenning van het mens-zijn met de anonieme dood door abortus? Wat zegt dat over onze visie op het ongeboren leven?

Nogmaals, we zijn erg blij met de nieuwe regels en dat ook vrouwen die een abortus ondergingen er gebruik van kunnen maken. Maar de tegenstrijdigheid van de twee wetten vraagt om een hernieuwd debat over de beschermwaardigheid en de rechtsbescherming van het ongeboren leven.

Gevoelskwesties?

We hopen dat met een hernieuwd debat verder wordt gekeken dan gevoel. Want hoewel gevoelens belangrijk zijn en gerespecteerd moeten worden, mogen we ethische vraagstukken niet alleen daarvan laten afhangen.

De wetgever laat nu de bewuste wetgeving – en dus de waarde van het ongeboren leven – vooral afhangen van de wensen en gevoelens van burgers, en niet van een bepaalde uitgedachte visie of ethiek. Iets dat D66-Tweede Kamerlid Vera Bergkamp ook erkende. Volgens haar waren de nieuwe regels over de inschrijving van levenloos geboren kinderen “gebaseerd op het gevoel dat ouders kunnen hebben”.

Ook de abortuswet kwam voort uit wensen van de bevolking. Maar als de overheid wetten aanneemt die alleen zijn gebaseerd op gevoel, reduceren we belangrijke ethische kwesties – waarvan mensenlevens afhangen – dan niet tot gevoelskwesties?

Evenwicht

Laten we daarom als samenleving nadenken over hoe we de meest kwetsbare mensenlevens kunnen beschermen, overigens zonder afbreuk te doen aan de bescherming van (ongewenst) zwangere vrouwen. Want met de mogelijkheid om levenloos geboren en geaborteerde baby’s in te schrijven, zit de overheid naar ons idee op het spoor van erkenning van het mens-zijn van ongeborenen.

Evaluatie van de abortuswet

Wij moedigen de overheid dan ook aan deze impliciete erkenning door te zetten naar een betere bescherming van het ongeboren leven. Dat kan bijvoorbeeld tijdens de evaluatie van de abortuswet die komend jaar plaatsvindt. Die zou als doel moeten hebben evenwicht te brengen in de bescherming van het ongeboren leven en die van de ongewenst zwangere vrouw.

Mr. Marie-Thérèse Hengst is bestuurslid van Juristenvereniging Pro Vita. Zie www.provita.nl.


Pro Vita opinie: geaborteerde kinderen in bevolkingsregister

De 28-jarige Yara was deze week in het nieuws. Zij liet haar
onlangs haar geaborteerde kindje inschrijven in het bevolkingsregister. Dit was
mogelijk door een recente wetswijziging waardoor ouders hun levenloos geboren
kinderen mogen laten inschrijven. Juristenvereniging Pro Vita (JPV) vindt het
een goede ontwikkeling dat de wetgever op deze manier rouwende ouders
tegemoetkomt. Uit de uitzending van NieuwLicht afgelopen maandag bleek ook hoe
veel troost de inschrijving geeft aan ouders die hun kindje verloren hebben.
Toch roept de inschrijving van het geaborteerde kindje van Yara ook vragen op.
Want hoe denken we nu over het ongeboren menselijk leven? Welke (juridische)
waarde hechten we daar aan?

De overheid heeft in elk geval geen eenduidige visie op het
ongeboren leven. Want op grond van de Abortuswet kunnen ongeborenen een
anonieme dood sterven. Maar op grond van de nieuwe regels erkent de overheid
datzelfde kindje als mens door een inschrijving in het bevolkingsregister. Hoe
verenigen we deze erkenning van het mens-zijn met de anonieme dood door
abortus? Wat zegt dat over onze visie op het ongeboren leven? Nogmaals, we zijn
erg blij met de nieuwe regels en dat ook vrouwen die een abortus ondergingen er
gebruik van kunnen maken. Maar de tegenstrijdigheid van de twee wetten vraagt onzes
inziens om een hernieuwd debat over de beschermwaardigheid en de
rechtsbescherming van het ongeboren leven.  

We hopen dat met een hernieuwd debat verder wordt gekeken dan gevoel. Want hoewel gevoelens belangrijk zijn en gerespecteerd moeten worden, mogen we ethische vraagstukken niet alleen daarvan laten afhangen. De wetgever laat nu de bewuste wetgeving – en dus de waarde van het ongeboren leven – vooral afhangen van de wensen en gevoelens van burgers, en niet van een bepaalde uitgedachte visie of ethiek. Iets dat D66-Tweede Kamerlid Vera Bergkamp ook erkende.  Volgens haar waren de nieuwe regels over de inschrijving van levenloos geboren kinderen “gebaseerd op het gevoel dat ouders kunnen hebben”. Ook de abortuswet kwam voort uit wensen van de bevolking. Maar als de overheid wetten aanneemt die alleen zijn gebaseerd op gevoel, reduceren we belangrijke ethische kwesties – waarvan mensenlevens afhangen – dan niet tot gevoelskwesties?

Laten we daarom als samenleving nadenken over hoe we de
meest kwetsbare mensenlevens kunnen beschermen, overigens zonder afbreuk te
doen aan de bescherming van (ongewenst) zwangere vrouwen. Want met de
mogelijkheid om levenloos geboren en geaborteerde baby’s in te schrijven, zit
de overheid naar ons idee op het spoor van erkenning van het mens-zijn van
ongeborenen. Wij moedigen de overheid dan ook aan deze impliciete erkenning door
te zetten naar een betere bescherming van het ongeboren leven. Dat kan
bijvoorbeeld tijdens de evaluatie van de abortuswet die komend jaar
plaatsvindt. Dit met het doel meer evenwicht te brengen in de bescherming van
het ongeboren leven en die van de ongewenst zwangere vrouw.

mr. Marie-Thérèse Hengst

Bestuurslid Juristenvereniging Pro Vita


Ben ik mijn DNA?

door dr. Daan van Schalkwijk, bioloog, docent Amsterdam University College

Lezing bij gelegenheid van de studiedag “Genetische manipulatie en menselijke waardigheid” van het Netwerk Katholieke Zorgprofessionals op 6 april 2019.

Ben ik mijn DNA?

Dank aan Professor Van Ittersum en het Netwerk Katholieke Zorgprofessionals Nederland voor de uitnodiging. Het onderwerp van vandaag ligt dicht bij mijn academische interesse en mijn hart, maar tegelijk is het een onderwerp waar we nooit helemaal klaar mee zullen zijn, dus ik zal mijn best doen, maar er is altijd méér te zeggen.

In het handboek voor Katholieke Medische Ethiek schrijven Mgr. Eijk, Dr. Hendriks, en Dr. Raymakers over het onderscheid tussen therapeutische doeleinden en enhancement, als we het hebben over ingrepen die het menselijk DNA veranderen. Ze zeggen dat zulke ingrepen voor therapeutische doeleinden toelaatbaar kunnen zijn, terwijl ‘enhancement’ altijd immoreel is. De reden die ze daarvoor geven is dat ‘enhancement’ het lichaam instrumentaliseert, en omdat het lichaam integraal onderdeel is van wie we zijn, instrumentaliseert het ons als personen. Omdat de menselijke persoon een doel in zichzelf is, en niet voor iets anders mag worden gebruikt, is instrumentaliseren en dus ook enhancement immoreel.

Ik ben het eens met deze opvatting, maar ik vond het voor mezelf moeilijk te begrijpen waarom ‘enhancement’ altijd instrumentaliseren met zich meebrengt, waarom dat anders is dan het normale gebruik en de ontwikkeling van ons lichaam (waarin we ons lichaam toch ook als instrument gebruiken), en waarom het ook immoreel is als iemand dit zichzelf vrijwillig wil aandoen. In deze lezing wil ik deze vragen proberen te beantwoorden, uitgaande van een globale visie van hoe ons DNA zich verhoudt tot ‘wie wij zijn’. Ik hoop dat dit argument voor een wijder publiek duidelijk kan maken waarom ‘enhancement’ immoreel is.

Wie ben ik?

Waarom zou ik mijn DNA zijn?

Socrates hield met heel zijn hart van de waarheid boven al het andere; bovenal de waarheid over de mens. In het bijzonder ook de waarheid over moraliteit: wat is goed voor de mens, wat moeten we doen? Socrates, zoals ik hem begrijp, is werkelijk en nederig overtuigd dat hij van iedereen kan leren. En dat is volledig redelijk. Anton de Wit legt in zijn boek Het Mysterie het verschil uit tussen een mysterie en een geheim. Een geheim werkt zó: als je eenmaal weet wat het geheim is, dan is het niet langer geheim. Bij een mysterie daarentegen, als je het kent, dan weet je tegelijk dat er veel méér is dat je niet weet. Het is een waarheid die zó groot is dat hij niet in ons hoofd past. Volgens mij begreep Socrates ten diepste dat de mens zo’n mysterie is. Er is altijd méér te weten over ons mensen. Daarom zei ik ook in het begin dat we nooit klaar zullen zijn met dit thema. En het is ook de reden waarom Socrates altijd nederig probeert méér te begrijpen van het menselijk mysterie, en door dialoog ook liefdevol anderen helpt er meer van te begrijpen.

Menig natuurwetenschapper kan hierin leren van Socrates. Waarom vinden natuurwetenschappers dit zo moeilijk? De Spaanse filosoof Leonardo Polo geeft daar wat hints over in zijn “Inleiding tot de Filosofie”. Hij suggereert dat het probleem is dat wetenschappers te lang door de bril van de lineaire wiskunde hebben gekeken. Als ze niet-lineaire wiskunde wat beter zouden doordenken dan zouden ze zien dat de klassieke traditie waarin de mens als een bezield lichaam wordt gezien zo gek nog niet is. Laat me dat kort toelichten.

Lineaire wiskunde gaat over rechte lijnen. Rechte lijnen zijn makkelijk om mee te werken, want je hebt maar twee dingen nodig om de hele lijn te karakteriseren: het beginpunt en de helling. In de middeleeuwen, toen mensen begonnen lineaire wiskunde toe te passen op de wereld om ons heen, ontdekten ze dat het best veel dingen kan verklaren. Dit was een belangrijke stap richting de opkomst van de natuurwetenschap, en veel vroege natuurwetenschap is dan ook lineair. Newtons tweede wet bijvoorbeeld, (F=m*a; kracht is massa keer versnelling) is lineair voor een object van constante massa. Zeg nou dat je wilt uitrekenen waar een kanonskogel landt. Dat is best nuttige informatie in een oorlog. Lineaire wiskunde vertelt je dat je alleen de beginstaat van het systeem hoeft te weten (de massa en positie) en de kracht die daar aan het begin op wordt uitgeoefend (vuursnelheid en richting), en dan kun je de rest berekenen. Dus als we het startpunt weten, is de rest van wat zal gebeuren ‘gedetermineerd’ of vastgelegd. Als we dit laatste resultaat gebruiken als een algemene manier om naar de wereld te kijken, staat dat bekend als ‘determinisme’; ik houd er ook van om het de ‘kanonskogelmentaliteit’ te noemen, vanwege het voorbeeld van net.

Wat gebeurt er als je de kanonskogelmentaliteit of het ‘determinisme’ toepast op de biologie? Nou, heel eenvoudig. Wanneer we de startcondities weten en wat hun beweegt, dan weten we alles. Wat zijn de startcondities? We hebben DNA ontdekt, dat is het! Het DNA van onze ouders is waar we mee beginnen, we hebben alleen nog wat voedsel en impulsen nodig uit de omgeving en dan zijn we voor de rest gedetermineerd! Lekker makkelijk. En dus: wij zijn ons DNA, want ons DNA bepaalt ons. Als ik lesgeef aan eerstejaars studenten, hebben ze dit idee meegekregen op de middelbare school. Maar in mijn les staat hen een verrassing te wachten.

Waarom ben ik méér dan mijn DNA?

De biologie is verdergegaan. We hebben al ruim vijftien jaar geleden het ‘Human Genome Project’ afgerond, en biologen begrijpen dat er nog heel veel biologie onbegrepen is. Waarom? Omdat genen niet alles vastleggen. Ze zijn geen kanonskogels. Ze zijn belangrijk, niemand betwijfelt dat, maar ze zijn niet alles in ons. Waarom niet? Ten eerste omdat genen geen bewegingen in het lichaam aansturen, maar het is eerder andersom: bewegingen in het lichaam sturen genen aan. We hebben ‘epigenetica’ ontdekt, dat wil zeggen dat het lichaam genen aan of uit kan schakelen. In andere woorden: er is ‘feedback’ of terugkoppeling van het lichaam naar de genactiviteit. Om een voorbeeld uit mijn eigen expertise te geven: als er te veel cholesterol in de lever is, sturen levercellen een signaal naar de nucleus, waar de genen zijn, om hen te zeggen dat er minder LDL receptor geproduceerd moet worden. Die receptor neemt cholesterol op in de cel. Zodoende wordt minder cholesterol opgenomen, en gaat de cholesterolconcentratie in de cel naar beneden. Ons lichaam zit vol van dit soort terugkoppelingsmechanismen om zich in balans te houden.

En wat voor soort wiskunde heb je nodig om terugkoppelingsmechanismen te beschrijven? Precies, niet-lineaire wiskunde. En vertelt niet-lineaire wiskunde je dat als je weet waar je begint, je ook zult weten waar je eindigt? Helemaal niet! Een reden waarom ik biologie ben gaan studeren is omdat ik hoorde over chaos theorie. Deze theorie beschrijft de eigenschappen van niet-lineaire systemen. Het vertelt ons dat deze dynamische systemen soms heel stabiel kunnen zijn; dus waar je ook begint, je eindigt altijd op hetzelfde punt, of hetzelfde systeemgedrag. Dezelfde theorie leert ons ook dat het systeem zich soms erg grillig kan gedragen. Als je je startpunt dan ook maar een klein beetje verandert eindig je in een zich volledig anders gedragend systeem. Dit is het beroemde ‘vlindereffect’, waarbij overdrachtelijk gezegd wordt dat als een vlinder zijn vleugels wappert in de VS, dit kan zorgen voor een storm in Europa. Voor nu is het belangrijkst dat in een niet-lineair dynamisch systeem, het systeem niet volledig bepaald wordt door de begincondities. In plaats daarvan zijn de eigenschappen van het systeem zelf essentieel voor hoe het zich gedraagt. Gooi alle kanonskogels het raam uit. DNA is geen kanonskogel, het is onderdeel van een complex dynamisch systeem.

Als DNA ons niet determineert, wat doet het dan precies? Verrassend genoeg kunnen we naar het oude Griekenland gaan en best goede hints krijgen. Vóór de ‘kanonskogelmentaliteit’ werd filosofie van de natuur een tijdje gedomineerd door Aristoteles. Hij zegt dat dingen van nature niet één maar vier oorzaken hebben; vier mogelijke antwoorden op de vraag: waarom is dit ding er? Ten eerste kunnen we zeggen dat dit ding er is omdat het gemaakt is van een bepaald materiaal; dat noemt Aristoteles de materiële oorzaak. Ten tweede omdat iets anders ervoor gezorgd heeft dat dit ding tot stand kwam, er was een bepaalde beweging die ervoor zorgde dat het er kwam; dit is de ‘efficiënte-’ of bewegingsoorzaak. Deze twee oorzaken komen ook op zekere (maar incomplete) manier terug in het kanonskogelverhaal. Maar Aristoteles onderscheidt nog twee andere oorzaken. Want als derde kunnen we zeggen dat iets er is omdat het precies dat ding is, het heeft een zekere vorm, het kan een naam worden gegeven; dit noemt Aristoteles de vormoorzaak. Tenslotte kunnen we zeggen dat iets er is omdat er een reden was waarom het er zou moeten zijn; dat noemt Aristoteles de doeloorzaak. Nou kan dit doel, kunnen deze redenen, op veel niveaus worden gegeven. Als Christenen kunnen we gelijk denken aan de uiteindelijke reden voor het bestaan van alles, en dat is dat God het bedacht en liefdevol gewild heeft, maar het kan ook een bescheidener reden zijn: mijn hart is er om mijn lichaam van bloed te voorzien, bijvoorbeeld. De grap is nu dat niet-lineaire systemen óók dit element van vorm, en van een ‘bescheiden’ doelmatigheid bevatten. Als we een model maken van het hart, dan kunnen we het bijvoorbeeld ‘ontspannen’ en ‘overspannen’ laten kloppen (dat zijn verschillende gedragsvormen die we een naam kunnen geven), en daarmee zal de hoeveelheid rondgepompt bloed veranderen (de uitoefening van de functie verandert).

Dat is allemaal erg leuk, maar waarom helpt dit verhaal over systemen ons te begrijpen wie we zijn en wat ons DNA is? Het vertelt ons ten eerste dat we niet alleen materie en beweging zijn, maar dat we ook na moeten denken over wie we zijn en waarom we er zijn. DNA helpt duidelijk om vorm aan ons lichaam te geven; dat betekent dat het belangrijk is voor wie we zijn. Maar het bepaalt wie we zijn op ingewikkelde manieren. We weten nu dat genen interacties aangaan met veel andere genen, en allerlei soorten combinaties vormen. Genen gaan ook interacties aan met hogere niveaus in het organisme, op ingewikkelde manieren. En naast de ingewikkeldheid, zien we ook dat genen niet het enige zijn dat bepaalt wie we zijn. Er is relevante extra informatie op hogere organisatieniveaus. Dat kan zo simpel zijn als een terugkoppeling om ons cholesterolniveau constant te houden. Maar er is nog veel méér. Wat méér is er dan?

Leonardo Polo’s inleiding tot de filosofie spreekt ook over een fundamentele ontdekking die de Griekse filosofen maakten. Ze ontdekten dat sommige dingen buiten de tijd staan. Dat inzicht geld nog steeds; we hebben bijvoorbeeld ontdekt dat er natuurwetten zijn die altijd hetzelfde zijn, ze veranderen niet met de tijd, ze staan buiten de tijd. En de Grieken ontdekten ook al dat dit ‘tijdloze iets’ ook in ons is! We kunnen concepten hebben die niet in de tijd veranderen. We kunnen het concept ‘één’ een andere naam geven in verschillende talen, maar het concept blijft altijd hetzelfde. En dat wijst naar iets heel verrassends in ons: al ontwikkelen we ons van zygote tot bejaarde, iets in ons is niet onderhevig aan de tijd: onze ideeën. En dit inzicht liet de Grieken denken: we zijn méér dan onze biologische realiteit, we hebben ook een tijdloze ziel die overleeft als ons lichaam afsterft. En deze tijdloze ziel is onderdeel van wie wij zijn.

Het ontdekken van het tijdloze in ons leidde tot een aantal interessante consequenties. Ten eerste, omdat we in staat zijn om ‘buiten de tijd te denken’, kunnen we over ons leven nadenken niet alleen zoals het zich ontwikkelt, maar ‘als geheel’. Wat is geluk voor Aristoteles? Het is een eigenschap van een geheel, afgerond, en goed-geleefd mensenleven. Moraliteit gaat vanuit dit perspectief niet over individuele dingen die we doen, het gaat uiteindelijk om een goed leven-als-geheel. En omdat we rationeel nadenken over ons leven, en beslissen wat we ermee willen, zijn we ook verantwoordelijk voor onze daden.

Deze tijdloze inzichten stellen ons ook in staat na te denken wat we willen doen met de wereld om ons heen. Zoals Polo zegt, zijn mensen de enige soort die een ‘wereld’ bouwt die een ‘plexus’ is, een samengeweven netwerk van dingen. We geven alles in onze wereld een doel. Er is een voordeur in ons huis, die ervoor dient om de straat op te kunnen, die er voor dient om ons over te transporteren, en daarom zijn er parkeerplaatsen met auto’s erop daarnaast, en zijn er lantarenpalen voor als het donker wordt. Alles hangt met elkaar samen. Het is daarom ook prima, en onderdeel van de menselijke natuur, om dingen die we hebben, waar we mee werken, en de wereld waarin we leven technologisch te veranderen, zolang dat respectvol wordt gedaan. Maar is het ook goed om te veranderen wie we zijn? Dat bekijken we over een ogenblik.

Want onze samenhang stopt daar niet. Als we naar mensenlevens kijken, en onszelf, zien we dat we veel dieper verbonden zijn. We zijn iemands zoons, dochters, misschien zijn we getrouwd. We hebben broers en zussen, vrienden en verdere familie. We hebben collega’s en professionele contacten, en we hebben ook Facebook en LinkedIn. Als we omgaan met deze mensen, leggen we op zekere manier ook verantwoording tegenover hen af van wat we doen. Maar de relatie is veel dieper: afhankelijk van de intensiteit van de relatie beïnvloeden we onze identiteit ook direct, in meer of mindere mate. Samen-zijn met anderen, hen vrijwillig kennen en beminnen, is een belangrijk onderdeel van wie we zijn. Voor degenen onder ons die ons geloof serieus nemen, zien en ervaren we dat onze relatie met God als het meest fundamentele; er is niets intiemer in ons, of meer bepalend voor onze identiteit dan zoons en dochters van God zijn. Dit relationele aspect wordt vaak onze ‘persoonlijke’ of ook wel ‘geestelijke’ sfeer genoemd: we zijn personen die intiem samen kunnen zijn met God en andere mensen.

Dit ‘samen-zijn’ met anderen op liefdevolle manier heeft drie dimensies. We “accepteren” de ander, we “geven” onszelf, en dan is er de gave zelf die daaruit resulteert. Onszelf zien als liefdevolle gave van onze ouders en van God is een belangrijke basis voor onze menselijke waardigheid. Het is een diepe reden voor het principe dat mensen een ‘doel in zichzelf’ zijn, en niet ‘geïnstrumentaliseerd’ moeten worden voor andere doeleinden (dit is overigens niet de reden die Kant gaf voor dit principe, maar goed). De gave is niet passief, het heeft aan de ene kant onderhoud nodig, en ontwikkeling van haar potentieel aan de andere kant. Ook dat is onderdeel van de liefde: we beantwoorden aan de liefdevolle gave die we hebben ontvangen door er liefdevol voor te zorgen en het tot ontwikkeling te brengen. Als we dit doen, openen we onszelf voor verdere gaven. En deze kunnen gegeven worden, vooral op geestelijk niveau kunnen we meer worden: ons persoon-zijn kan groeien door verdere gaven (genade) van God (om dit beter te begrijpen zouden we de Heilige Schrift, of de filosofische antropologie van de Heilige Gregorius van Nyssa en Leonardo Polo die per in kunnen duiken, ik sla dat nu even over). Deze gaven hebben ook consequenties voor het perfectioneren van onze ziel, en kunnen zelfs onze lichamelijke gezondheid verbeteren.

Dus ben ik mijn DNA? Nee. DNA is onderdeel van mijn lichaam, en helpt mijn lichaam vorm te geven. Maar er is méér informatie in mijn lichaam dan alleen DNA, en er is meer aan mij dan mijn lichaam: er is mijn ziel en mijn persoon-zijn of geest. Toch blijven mijn lichaam en mijn DNA een belangrijk onderdeel van wie ik ben, en ze zijn me gegeven om ervoor te zorgen en het te ontwikkelen, zodat ik verdere gaven kan ontvangen.

Moraliteit van DNA modificatie

Het perspectief dat je kiest, ‘ik ben mijn DNA’ of ‘DNA is onderdeel van wie ik ben’ heeft grote gevolgen voor de morele evaluatie van DNA modificatie. Als DNA ons inderdaad bepaalt, moet elke modificatie in hetzelfde licht worden gezien: een directe verandering van wie we zijn. Het onderscheid tussen ‘therapeutisch’ en ‘enhancement’ is niet duidelijk in deze mensvisie, om de simpele reden dat er geen criterium is om bepaald DNA als ‘gezond’ te zien en ander DNA als ‘ziek’. DNA is wat het is – en punt.

De situatie verandert als we DNA zien als onderdeel van een dynamisch systeem dat bepaalde emergente eigenschappen heeft, een bepaalde doelgerichtheid. Als we zouden moeten kunnen lopen, en door een DNA mutatie kunnen we niet lopen, dan is het herstellen van die functie door middel van een mutatie therapeutisch. Het idee is dan dat het DNA ons in staat zou moeten stellen om bepaalde dingen te doen (in filosofische termen, het dient ons bepaalde potentialiteit te geven), als het dat niet doet, kan het ‘ziek’ worden genoemd en dus mogelijkerwijs ‘genezen’ worden. Het introduceren van nieuwe doelen die niet onderdeel zijn van wat natuurlijk gegeven is kan dan ‘enhancement’ worden genoemd. Dit onderscheid is meestal vrij duidelijk, maar in grensgevallen misschien lastig te maken in de “meetbare werkelijkheid”. Het feit is dat mensen niet alleen meetbare aspecten hebben, maar ook onmeetbare. En juist daarin, in het doel dat mensen voor ogen hebben in hun handelingen, is het onderscheid kraakhelder, ook in grensgevallen.

Welke morele situaties kunnen we tegenkomen? Een eerste verschrikkelijke mogelijkheid is dat kinderen ontworpen worden en geproduceerd in fabrieken om in één bepaald ding goed te zijn, zodat hun technologisch gegeven talenten kunnen worden uitgebuit door degenen die van hen willen profiteren. Als we denken aan zulke diepe uitbuiting, dan begrijpen we nog duidelijker Kants stelling dat “de mens een doel in zichzelf” is, en hen niet als zodanig behandelen onethisch is. We kunnen niet toestaan dat mensen ontworpen worden om te worden uitgebuit. Het lijkt me moeilijk dat iemand het daarmee oneens is.

Aan de andere kant hebben we veel ervaring met het toepassen van technologie om ons te genezen. We repareren gebroken botten, herleiden onze bloedvaten om stollingen te voorkomen, en implanteren pacemakers om onze harten aan het kloppen te houden. Zulk gebruik van technologie wordt gezien als een perfect acceptabele manier om de ‘informatie’ in ons lichaam te veranderen. Vanuit het perspectief dat ik heb uitgewerkt, is het lastig te begrijpen waarom dit voor DNA anders zou zijn. Als DNA modificatie betekent dat ziekten kunnen worden genezen en zolang dat veilig kan gebeuren, is er geen fundamenteel bezwaar. Therapeutisch gebruik is in principe legitiem.

Toch is niet al het therapeutisch gebruik legitiem. Het genetisch modificeren van embryo’s, of meer in het algemeen van cellen in de kiembaan brengt zijn eigen morele problemen met zich mee. Er zijn bijvoorbeeld serieuze veiligheidsbezwaren tegen het modificeren van embryo’s, om van het verlies van levensvatbare embryo’s maar niet te spreken. En door deze technieken veranderen we de levens van mensen die niet hebben kunnen instemmen met de behandeling. Ik zal niet op deze problemen ingaan, maar het zijn reële problemen en het is goed om daarvan bewust te zijn.

De vraag waar ik me op wil richten is: wat te denken van niet-therapeutische DNA modificaties, die ons proberen te verbeteren zonder medische noodzaak, maar die toch ook niet gericht zijn op uitbuiting. Wat als ouders hun kind gewoon de best mogelijke voorbereiding op de toekomst willen meegeven? Wat als ze hun kind naast een goede school, sportclub, muziekles, veel liefde en goede opvoeding, waaronder ook religieuze opvoeding, ze hun kind ook meer aangeboren talenten willen meegeven? Dat is toch zeker een goede intentie, eigen aan ouders, en ze zouden dan het kind niet instrumentaliseren?

Dit argument vergeet twee belangrijke dingen. Ten eerste zijn mensen erg complex. Onze genen gaan onderling verbindingen met elkaar aan, en ook met hogere biologische niveaus, op ingewikkelde manieren; daarnaast hebben ze ook invloed op onze ziel en geest (of persoon) op niet goed begrepen wijze. Ingrijpen in complexe systemen is gevaarlijk. Ecologen hebben veel ervaring met hun complexe ecologische systemen. Daaruit hebben ze één enkele wet afgeleid, “de wet van de onvoorziene gevolgen”. Die luidt: “Het is vrijwel onmogelijk om één aspect van een complex systeem te veranderen zonder andere delen van het systeem te beïnvloeden, vaak op niet te voorziene wijze”. En vaak zijn deze gevolgen negatief. Kijk naar het Victoriameer, één van de grootste meren ter wereld in Afrika, waar een nieuwe vissoort werd geïntroduceerd om de opbrengst voor vissers te verbeteren. Dit leidde tot het uitsterven van unieke cichlide vissoorten. Daarom loopt iedere poging om een kind op bepaalde manier te ‘verbeteren’ (‘enhancement’) een serieus risico dat kind op andere, onverwachte manieren te ‘verslechteren’ (‘debasement’). Therapie loopt dat risico niet, omdat we bij therapie een functie herstellen die er al was, en die is al werkend en veilig bewezen. Dus als we ‘verbeteren’ is er geen bewijs dat deze functie niet andere eigenschappen van het kind onverwacht en negatief beïnvloedt.

Nog fundamenteler: waarom zou een ouder dit eigenlijk willen doen? Liefde begint bij het accepteren van wat ons gegeven is. Het willen veranderen van genetisch materiaal gaat een grens over van het willen ontwikkelen van de mogelijkheden die het kind gegeven zijn, naar het willen vermeerderen van de mogelijkheden die het kind gegeven zijn. Dat is echt anders. Acceptatie betekent ook accepteren dat sommige mensen minder hebben gekregen dan anderen. Is dat een probleem? Nee, het is een oproep om elkaar lief te hebben, en elkaar te helpen met de verschillende talenten die we ontvangen hebben. Iedereen heeft iets waardevols gekregen om aan anderen en de maatschappij bij te dragen, en iedereen heeft anderen ook nodig. Iedereen heeft ook een verantwoordelijkheid gekregen om de eigen ontvangen talenten te ontwikkelen, niet alleen voor zichzelf, maar in het bijzonder ook om anderen te dienen. Als ouders denken dat ze moeten veranderen wie hun kinderen zijn zodat ze anderen beter kunnen dienen, accepteren ze ten diepste niet de gave die het kind is, met alle sterke en zwakke kanten. Als ouders hun kind niet accepteren, hoe zullen anderen dat doen?

Na uitbuiting, therapie, en welwillende maar onverstandige ouders, nu nog de laatste casus van de ‘cyborg professor’, die niets liever wil dan een cyborg worden en zichzelf ‘enhancen’ en met zichzelf experimenteren. Moeten we dat toestaan? Nee, dat moeten we niet. Ook deze man, in plaats van zich te accepteren, instrumentaliseert zichzelf om zijn nieuwsgierigheid en avonturiersgeest te bevredigen. Maar het feit is dat we geen individuen zijn, maar personen, en dat we met anderen samen bestaan. Wat we doen heeft consequenties voor andere mensen en voor de maatschappij als geheel. En we dienen niet alleen het nu, maar ons hele leven in ogenschouw te nemen. Wat als een experiment mis gaat, en de professor zichzelf serieuze schade toebrengt. Wie zorgt er voor hem? En wat betekent het voorbeeld van een professor voor de maatschappij als geheel? Hij verschuift sociale normen, in een richting die ongewenst is om eerder gegeven redenen. Zelfs als hij zou slagen, zou hij nieuwe sociale ongelijkheid en onrechtvaardigheid introduceren, die verder gaat dan onrechtvaardig verschil in bezit: want het is dieper ontologisch. En bovenal, door de gave die hij is niet te accepteren, sluit hij zich af voor het ontvangen van hogere gaven, op geestelijk vlak. Daarom is ‘enhancement’ altijd moreel onacceptabel. Zelfs voor de cyborg professor.

Conclusie

Om af te ronden: we hebben gezien dat DNA een belangrijk deel is van wie we zijn, maar dat het niet alles in ons is. Er is informatie op een hoger biologisch niveau, onze ziel en ons persoon-zijn of onze geest die samen ons maken tot wie we zijn. Al deze niveaus beïnvloeden elkaar op ingewikkelde manieren, die mysterieus zijn, en niet goed begrepen. Het is hetzelfde inzicht als dat Socrates had, maar we snappen het nu nog dieper. Dit begrip is belangrijk voor het onderscheid tussen DNA modificatie voor therapie en voor ‘enhancement’. Morele evaluatie van DNA modificatie dient deze aspecten mee te nemen; dat leidt tot de conclusie dat terwijl veilig therapeutisch gebruik acceptabel kan zijn, ‘enhancement’ niet goed onderscheiden kan worden van ‘debasement’, schadelijke toepassing, in het bijzonder op lange termijn. En de intentie tot enhancement gaat in tegen de liefdevolle acceptatie van de gave van de ander, met zijn tekortkomingen. Daarom instrumentaliseert ‘enhancement’ altijd mensen, die gaven zijn die liefdevol dienen te worden behandeld als personen, als doel in zichzelf, en is daarom immoreel.

Antropologisch gezien is het verlangen om ‘méér te zijn’ diep menselijk. Maar zoals we hebben gezien, als het zich richt op biologische verbetering is het verkeerd gericht. In plaats daarvan dient dit verlangen zich te richten op openheid en het zoeken naar gaven van de persoon, van de geest. Onszelf hiervoor openstellen is een veel veiligere weg om meer volledig mens te worden, die veel meer voldoening geeft, en die, zoals Christenen dat begrijpen, ons uiteindelijk leidt tot een meer volledige gelijkvormigheid met het beeld van Christus. Dank u wel.


Genderideologie: accepteren van ons lichaam zoals het geschapen is

Statement by H.E. Archbishop Bernardito Auza, Apostolic Nuncio, Permanent Observer of the Holy See at the Side Event entitled “Gender Equality and Gender Ideology: Protecting Women and Girls” United Nations, New York, 20 March 2019

Your
Excellencies, Distinguished Panelists, Dear Friends,

I am very
happy to welcome you to this morning’s event on gender equality and gender
ideology and the need to protect women and girls, which the Holy See is pleased
to be sponsoring, together with the Heritage Foundation.

Each year
the Economic and Social Council hosts the Commission on the Status of Women
(CSW) to promote, report on and monitor issues relating to the political,
economic, civil, social and educational rights of women. When the CSW first
began meeting in 1947 in Lake Success, New York, there was a clear
understanding of what it meant to be a woman. Even though over the course of
the subsequent 62 years, there have been various debates among women from
different continents and backgrounds over the goals and rights of women and the
best means to achieve them, everyone knew to whom they were referring when they
spoke, for example, about gender equality, violence against women, girls’
education, or equal pay for equal work. Even as recently as 2011, when the United
Nations Entity for Gender Equality and the Empowerment of Women, also known as
UN Women, was founded, everyone knew whom it was representing and whose cause
it was seeking to advance: the approximately half of the human race born with
the capacity for motherhood, with two X chromosomes, with particular physical,
hormonal, and relational traits that distinguish them from the approximate
other half of the human race, men.

That
consensus has unfortunately been getting eroded due to the recent phenomenon of
gender identity and gender ideology. Whereas before everyone knew what “woman”
meant based on her bodily nature, now many proponents of gender ideology assert
that bodily nature has nothing intrinsically to do with womanhood beyond how
sex is “assigned” at birth. Womanhood, rather, is looked at as the way one
thinks about oneself, or expresses oneself, and therefore, they argue, those
who consider themselves women must be treated as women, regardless of
biological nature at the cellular, endocrinological or reproductive levels,
regardless of primary and secondary sexual characteristics, or other factors.

This way of
looking at womanhood primarily as a self-identity independent of bodily
considerations was raised at the beginning of this 63rd Session of the
Commission on the Status of Women in the statement given by the LGBTI Core
Group, delivered by the Permanent Representative of Norway, Ambassador Mona
Juul. The Statement said that the LGBTI Core Group — an informal cross regional
group of 28 Member States together with the UN High Commissioner for Human
Rights, and the NGOs Human Rights Watch and Outright Action International —
spoke explicitly about “transgender persons” whose “names and sex details in
official documents do not match their gender identity or expression.” It said
it “stands ready to work with all partners to ensure that all women and girls —
no matter their sexual orientation, gender identity, gender expression and sex
characteristics — have adequate and equal access to social protection systems,
public services and sustainable infrastructure.”

The LGBTI
Core Group was saying that the understanding of “women and girls” should be
based on “gender identity or expression” rather than on their biological sex.
This understanding of womanhood would likely have astonished the 15 original
members of the CSW in 1947 and most of the delegates who have represented their
governments and NGOs here each year since.

Whereas 62
years ago, it was not necessary to ask the important preliminary question, “What
is woman?,” because everyone everywhere had a clear and univocal understanding
of what this meant, now, when that understanding is being challenged and many
are seeking to stipulate a fundamental change in its meaning, the international
community must ask it.

The reason
is because so much depends on the answer, not only in terms of law, education,
economy, health, safety, sports, language and culture, as we will hear about
today from our speakers — Mary Hasson, Emilie Kao, Monique Robles and Ryan Anderson
— but also in terms of basic anthropology, human dignity, human rights,
marriage and family, motherhood and fatherhood, and the cause of women, men,
and especially children. To substitute gender identity or expression for
biological sex has enormous ramifications in all of these areas and for that
reason we must, with courtesy and compassion, ask the perhaps uncomfortable
questions because the answers matter.

Pope
Francis, while emphatically encouraging Catholics and all people of good will
to support, welcome, accompany and love all those whose gender identity does
not match their biological sex, to affirm their human dignity and defend their
fundamental human rights to be free of violence and unjust discrimination
(October 2, 2016), at the same time has been very clear about the dangers to
individuals and society flowing from gender ideology.

He says
that the anthropological underpinnings of gender ideology, by denying the
“difference and reciprocity in nature of a man and a woman,” by promoting a
“personal identity and emotional intimacy radically separated from the
biological difference between male and female,” ultimately makes human identity
“the choice of the individual” and undermines the “anthropological basis for
the family.” It is “one thing to be understanding of human weakness and the
complexities of life,” he continues, “and another to accept ideologies that
attempt to sunder what are inseparable aspects of reality.” We are called, he
emphasized, “to protect our humanity, and this means, in the first place,
accepting it and respecting it as it was created” (Amoris Laetitia, 56). Our
sex, just like our genes, our race, our age, and other natural characteristics,
are objective givens, not subjective choices.

In his
encyclical on Care for our Common Home, Laudato Sì’, which has become perhaps
the most commonly cited papal document in U.N. history since its 2015 release
in anticipation of the Paris Agreement, he said, “Acceptance of our bodies … is
vital for welcoming and accepting the entire world as a gift, … whereas
thinking that we enjoy absolute power over our own bodies turns, often subtly,
into thinking that we enjoy absolute power over creation. Learning to accept
our body, to care for it and to respect its fullest meaning, is an essential
element of any genuine human ecology. Moreover, valuing one’s own body in its
femininity or masculinity is necessary if I am going to be able to recognize
myself in an encounter with someone who is different.” He added elsewhere, “The
complementarity of man and woman …  is
being questioned by the so-called gender ideology in the name of a more free
and just society,” and stressed, “The differences between man and woman are not
for opposition or subordination, but for communion and generation” (June 8,
2015). Rather than leading to a more free and just society, in other words,
gender ideology hinders communion and generation between men and women. It’s a
“step backwards,” because “the removal of [sexual] difference in fact creates a
problem, not a solution” (April 15, 2015).

When the
natural, complementary duality of man and woman is called into question, the
very notion of being — what it means to be human — is undermined. The body no
longer is a defining element of humanity. The person is reduced to spirit and
will and the human being almost becomes an abstraction until one discerns what
nature one is or chooses what gender one wants to be. Pope Francis is
particularly concerned about gender ideology being taught to children, so that
boys and girls are encouraged to question, at the earliest ages of existence,
whether they are a boy or girl and are told that gender is something one can
choose (July 27, 2016). He has also expressed concern about cultural pressure,
what he terms “ideological colonization,” being placed on countries, and
cultures and individuals who resist this new and indeed radical anthropology.

So today at
this event, we’re concerned with big and important questions about what it
means to be human, what it means to be a woman, what is the best way to treat
with compassion those whose self-identity does not correspond to their
biological sex, how we should respond to challenges to impute the category of
gender identity into legal protections based on sexual identity, and, within
the Commission on the Status of Women, how best to protect and advance the
cause and equality of women and girls.

I thank you
for coming and joining the conversation.


COMECE over 70ste verjaardag Universele verklaring rechten van de mens

Statement on the occasion of the 70th Anniversary of the Universal Declaration of Human Rights
by H.E. Mgr. Theodorus C.M. Hoogenboom, President of the COMECE Legal Affairs Commission

As President of the COMECE Legal Affairs Commission, on the day that marks the 70th Anniversary since its adoption, I would like to recall the lasting, legal and political significance of the Universal Declaration of Human Rights (UDHR) for the promotion and protection of human rights, including on the European continent.

The Universal Declaration is literally definying what shared responsibility means with regard to fundamental human rights, including in Europe. The Secretary for Relations with States of the Holy See stated at the Council of Europe for the celebration of the 70th anniversary of the Universal Declaration of the Rights of Man: “It is precisely the universal nature of human rights that requires that there be a constant dialogue between the regional systems of protection and the entire international community” (1).

States receive legitimacy from their capacity to serve and protect their people and their fundamental human rights, as rooted in the Universal Declaration of Human Rights. The Charter of Fundamental Rights of the EU can be seen as a reaffirmation of its universal principles in the European context.

In a time when core principles that had been given for granted for decades are questioned – when not frontally attacked – this celebration provides a fitting opportunity to encourage a rediscovery, including at the EU level, of a global reference framework grounded on the concept of fundamental human rights being universal, inviolable, inalienable, indivisible, interdependent, interrelated and non-hierarchised.

There is a clear need to overcome current tendencies, according to which the interdependence between human rights can be broken and human rights themselves can be selectively placed in a hierarchy. This vision endangers the entire architecture of human rights.

Human rights are not conceded by governments, but derive from the inherent human dignity of each person. Human rights are the transposition of the very principle of human dignity in legally binding obligations for public authorities.

The Church also recalls that human dignity is the primary foundation of all fundamental human rights. As recently highlighted by Pope Francis: “From a Christian perspective, there is a significant relation between the Gospel message and the recognition of human rights in the spirit of those who drafted the Universal Declaration of Human Rights. Those rights are premised on the nature objectively shared by the human race. They were proclaimed in order to remove the barriers that divide the human family and to favour what the Church’s social doctrine calls integral human development” (2).

Looking not only to the past, but also to the future, this Anniversary provides the opportunity to restate the primary responsibility of public authorities in promoting and protecting human rights, while involving all stakeholders in the relevant process; as well as the importance of human dignity, reason and universality in the context of the next European Elections.

The promotion and protection of human rights is the foundation upon which a just society – national and international – can be built. All of us have to be actors, not merely spectators, and to stand ready to assume in Europe our shared responsibility to promote and protect the dignity of the human person and of the fundamental human rights deriving therefrom.

Utrecht, 10 December 2018
H.E. Mgr. Theodorus C.M. Hoogenboom
Auxiliary Bishop of Utrecht
President of the COMECE Legal Affairs Commission

Notes
1. Intervention of the Secretary for Relations with States at the Council of Europe for the celebration of the
70th anniversary of the Universal Declaration of the Rights of Man, Strasbourg, 10 September 2018,
available at the link
https://press.vatican.va/content/salastampa/en/bollettino/pubblico/2018/09/11/180911d.pdf.
2. Address of His Holiness Pope Francis to the Members of the Diplomatic Corps accredited to the Holy See
for the traditional exchange of New Year greetings, Regia Hall, Monday, 8 January 2018, available at the
link http://w2.vatican.va/content/francesco/en/speeches/2018/january/documents/papafrancesco_
20180108_corpo-diplomatico.html.


Wees blij met elke daling van het aantal euthanasiegevallen

Katholiek Nieuwsblad, 30 november 2018
door kardinaal Wim Eijk, referent voor medische ethiek namens de Nederlandse bisschoppenconferentie

Heeft de vervolging van een arts voor een onzorgvuldige euthanasie bijgedragen aan de daling van het aantal euthanasiegevallen? Dat moet nog blijken, maar laten we intussen blij zijn met die daling.

In vijf euthanasiegevallen is besloten strafrechtelijk onderzoek te doen, omdat de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie tot de conclusie is gekomen dat de toepassing van euthanasie onzorgvuldig was. Twee gevallen zijn geseponeerd, in twee andere loopt het onderzoek nog. In één geval heeft het college van procureurs-generaal besloten tot vervolging over te gaan en dat heeft geleid tot de eerste veroordeling vanwege een onzorgvuldig uitgevoerde euthanasie sinds de invoering van de Euthanasiewet in 2002. Het betreft een verpleeghuisarts die in 2016 euthanasie toepaste bij een 74-jarige vrouw.

Een teken van verzet?
De reden voor de veroordeling is in de eerste plaats dat de euthanasieverklaring die de vrouw had ingevuld toen ze nog wilsbekwaam was, onduidelijk was. In de tweede plaats was de uitvoering onzorgvuldig, doordat de arts stiekem, dus zonder overleg met de patiënte, een slaapmiddel in haar koffie had gedaan. De reden was dat de patiënte onrustig was en het middel voor de beëindiging van haar leven daarom niet kon worden geïnjecteerd. Was deze onrust een teken van verzet van de vrouw tegen euthanasie? Dat is bij gevorderde dementie noch met zekerheid vast te stellen, noch met zekerheid uit te sluiten.

Bijzondere bezwaren
Afgezien van de essentiële bezwaren tegen euthanasie in het algemeen, zijn er in geval van gevorderde dementie enkele bijzondere bezwaren. In de eerste plaats is het maar de vraag of een euthanasieverklaring, in het verleden opgesteld, wel de wil van het moment weergeeft. Volgens de Euthanasiewet vervangt een schriftelijke euthanasieverklaring het mondelinge verzoek om levensbeëindiging. De wet bepaalt echter niets over de geldigheidsduur. Dit betekent dat een euthanasieverklaring, hoeveel jaar geleden ook schriftelijk vastgelegd, nog steeds geldig is. Maar hoe valt uit te sluiten dat de wil van betrokkenen in de loop van de tijd niet veranderd is?

Een tweede bezwaar is dat de arts bij euthanasie bij een patiënt met een gevorderde dementie het leven beëindigt van iemand die meestal vredig is en niet ongelukkig lijkt, dus geen tekenen vertoont van een uitzichtloos en ondraaglijk lijden, een van de belangrijkste criteria bij de toetsing of euthanasie aanvaardbaar is. Bovendien verzoekt de patiënt op dat moment ook niet om levensbeëindiging. Daarom zijn artsen in het algemeen terughoudend met euthanasie bij mensen met een gevorderde dementie.

De griepgolf
Heeft deze eerste veroordeling in een geval van euthanasie sinds de invoering van de Euthanasiewet een aantoonbaar afschrikwekkend effect? Misschien wel. In de eerste negen maanden van dit jaar blijkt het aantal meldingen van euthanasie onverwachts negen procent lager uit te vallen dan in dezelfde periode vorig jaar. Eén verklaring hiervoor is de griepgolf in de eerste drie maanden van dit jaar. Daardoor zijn veel ouderen met een zwakke gezondheid aan griep overleden en zijn zij mogelijk niet toegekomen aan een verzoek om euthanasie. Een andere verklaring wordt gezocht in het strafrechtelijk onderzoek dat het Openbaar Ministerie in vijf gevallen van euthanasie heeft ingesteld. Dit zou een aantal artsen ervan weerhouden om euthanasieverzoeken in te willigen.

Is deze daling een blijvend effect? De voorzitter van de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie, meent dat het hier gaat om een incidentele daling, en verwacht dat het aantal meldingen van euthanasie volgend jaar weer zal stijgen. De euthanasiestatistieken van de komende jaren zullen het leren.

Bijdrage aan algemeen welzijn
Moeten we als katholieken, gelet op onze visie op de essentiële waardigheid van het menselijk leven, nu blij zijn met deze daling? Zou het aantal euthanasiegevallen niet eigenlijk nul moeten worden?

Afgezien van de vraag of dit – gelet op de huidige cultuur – mogelijk is: deze daling op zich is een goede zaak. En wel op basis van een van de leidende principes van de sociale leer van de Kerk, het algemeen welzijn. Dit is het alomvattend geheel van condities die in de samenleving nodig zijn opdat de leden ervan hun doel als mens kunnen bereiken. Tot deze conditie behoort zonder meer dat de essentiële waardigheid van het menselijk leven wordt erkend en desnoods kan worden afgedwongen. Eveneens dat wetten in het algemeen moeten worden nageleefd, ook – onder bepaalde voorwaarden – wanneer het gaat om een onrechtvaardige wet. Artsen dienen de Euthanasiewet in acht te nemen, die door haar restricties althans een relatieve bescherming van het menselijk leven biedt.

En die daling van het aantal meldingen van euthanasie met negen procent: is dat ook een bijdrage aan het algemeen welzijn? Wellicht een kleine, maar een bijdrage is het.

Overgenomen met toestemming van Katholiek Nieuwsblad.


‘Nieuw debat nodig over abortusgrens’

Katholiek Nieuwsblad, 27 november 2018

In de Week van het leven vraagt het Platform Zorg voor Leven aan Nederland om de ogen te openen voor het ongeboren leven. Vijf leiders van de organiserende partijen – onder wie Carla Dik-Faber (ChristenUnie) en Kees van der Staaij (SGP) – breken een lans voor een nieuw, open gesprek over de abortusgrens.

Ontwikkeling van leven
Een baby van 24 weken is ongeveer dertig centimeter lang, kan een vuist maken, schoppen, horen, duimen en voelen. Ondanks deze adembenemende ontwikkeling is het in Nederland toegestaan om tot op dit moment een zwangerschap af te breken.

Een net ontstaan embryo ziet eruit als een klein klompje cellen. Maar het is veel meer dan wat je waarneemt door een microscoop. Al bij de bevruchting is de erfelijke aanleg vastgelegd, zoals kleur van de ogen, geslacht en dergelijke. Dit kind in ontwikkeling stuurt al binnen 48 uur na de conceptie alle processen van de zwangerschap tot en met de geboorte. Dertien weken na de samensmelting, op een derde van de zwangerschap, is een embryo volledig ontwikkeld. Zelfs de unieke lijnen op de vingertoppen zijn er al.

Abortusgrens
We zouden het bijna vergeten, maar abortus is bij wet verboden. Slechts onder bepaalde voorwaarden (noodsituatie van de vrouw) en tot de wettelijke grens van levensvatbaarheid is abortus toegestaan. De levensvatbaarheidsgrens is het moment waarop kinderen zelfstandig buiten de baarmoeder kunnen leven. In een (Memorie van) Toelichting op de wet is opgenomen dat de levensvatbaarheidsgrens op 24 weken ligt, naar inzichten van de medische kennis van 1978(!).

Deze grens werd veiligheidshalve gekozen twee weken onder de toenmalige behandelgrens van vroeggeboren kinderen vanaf 26 weken. Sinds de officiële inwerkingtreding van de Wet Afbreking Zwangerschap (WaZ) in 1984 is de wettelijke stand van de abortusgrens ongewijzigd gebleven. De afgelopen jaren is er echter grote vooruitgang geboekt in de medische wetenschap, waardoor levensvatbare kinderen geboren worden onder de 24 weken.

In landen om ons heen, bijvoorbeeld in Duitsland, ligt de abortusgrens bij 12 weken. Natuurlijk zijn er meer verschillen tussen de abortuswetgeving en -praktijk in Nederland en Duitsland. Maar de cijfers spreken tot de verbeelding: het aantal abortussen per 1.000 vrouwen tussen 15 en 45 jaar ligt in Duitsland op 5,0 en in Nederland op 8,6 (peiljaar 2015).

Hiermee zien we dus hoe arbitrair, hoe willekeurig de abortusgrens eigenlijk is: deze is onder meer afhankelijk van de medische ontwikkeling (levensvatbaarheidsgrens) of van het land waarin je woont. Aanleiding genoeg om de abortusgrens in Nederland ter discussie te stellen.

Mensenrechten
Er is meer te zeggen over het unieke individu, een nieuw mens dat al bij de bevruchting ontstaat, dan we hierboven in een biologische benadering deden. Christenen geloven dat de geschapen mens beelddrager van God is (Genesis 1:27 en 9:6). Mensen staan in relatie tot andere mensen. Omdat God een relationeel wezen is (Vader, Zoon en Geest), geldt dat ook voor de mens naar Gods beeld. We staan in relatie tot elkaar. Het geschapen zijn naar Gods beeld betekent bovendien dat de mens als het ware Gods vertegenwoordiger is op aarde. Dat is een grote verantwoordelijkheid. Als ‘eerste onder de schepsels’ dragen we zorg voor de schepping (rentmeesterschap). Met name voor onmondige en kwetsbare schepsels.

Het geschapen zijn naar Gods beeld is een belangrijk (christelijk) uitgangspunt voor menselijke waardigheid, zoals dat bijvoorbeeld is vertaald in de Universele Verklaring van de Rechten van de mens. Daar lezen we in artikel 4 dat vrijheid eruit bestaat dat je alles kunt doen “wat een ander niet schaadt”. Vrijheid is dus begrensd, houdt rekening met anderen. Is het te ver gezocht om te zeggen dat de huidige abortuspraktijk ook strijdig is met het liberale principe dat ieder individueel mensenleven in zichzelf waardevol is?

Een nieuw gesprek
Als elk individueel menselijke leven in zichzelf waardevol is – en dat vinden zowel christenen als liberalen blijkbaar – is er reden genoeg om de abortusgrens onderwerp van gesprek te laten zijn. Wij gaan dit gesprek graag aan vanuit diep respect voor het geschonken leven; daarover zijn we eerlijk en transparant. Als ook liberalen eerlijk zijn over hun uitgangspunten moet het mogelijk zijn om over de abortusgrens een open en eerlijk gesprek te voeren, zónder op voorhand te roepen dat dit inperking van de keuzevrijheid van de vrouw is.

Het is goed dat er (wereldwijd) positief-kritisch gekeken wordt naar legitieme vrouwenrechten door allerhande organisaties. Maar willen we met elkaar in Nederland dat het aborteren van volop ontwikkelde kinderen vanwege de keuzevrijheid van de vrouw, het recht van ongeboren leven te boven gaat? Is dat nog van deze tijd?

Laten we zonder om de hete brij – van welke kleur dan ook – heen te draaien hierover in alle openheid tijdens of na de Week van het Leven de dialoog aangaan.

Arthur Alderliesten (VBOK), Diederik van Dijk (NPV), Carla Dik-Faber (ChristenUnie), Kees van Helden (Schreeuw om Leven) en Kees van der Staaij (SGP)

Overgenomen met toestemming van Katholiek Nieuwsblad.


‘Voltooid leven’: Wie zelfbeschikking claimt, roept betutteling over zich af

Interview met schrijver Paul Frissen

Katholiek Nieuwsblad, 23 november 2018
door Caroline Spilt

D66 wil verruiming van de bestaande euthanasiewetgeving, omdat dat de autonomie vergroot. Hoogleraar Paul Frissen wil diezelfde wetgeving verstrengen omdat dat de autonomie vergroot. Hetzelfde streven, een tegenovergesteld standpunt: over die paradox gaat Frissens nieuwe boek.

Ooit snoten we onze neus voluit, vervolgens in onze ellenboog en tegenwoordig in een zakdoek. Sinds pakweg 1800 wordt in de westerse wereld alles wat menselijkerwijs mogelijk is gedaan om de gezondheidszorg te verbeteren, lang te leven en lijdende mensen bij te staan. Dat noemen we beschaving. Maar alles doen voor wie zwak is, valt ook hulp verlenen bij sterven daaronder? Of blijft dat doden en houden we dat strafbaar?

Afkeer van betutteling
Als de meerderheid zelf wil kunnen beslissen over de eigen dood, dan faciliteren we dat, zegt D66. En een groeiende meerderheid wil dat. Mensen die persoonlijk ervaren dat hun leven volooid is, krijgen recht op staatshulp om dat leven te beëindigen, in plaats van dat artsen oordelen of lijden ondraaglijk en uitzichtloos is. Het betekent ook dat de arts niet langer illegaal handelt. Dat is nu nog wel zo, maar artsen worden niet vervolgd als ze aan zorgvuldigheidseisen hebben voldaan.

Deze politieke wens van D66 is gestoeld op de gedachte ‘als ik niet zelf over mijn dood mag beslissen, doet een ander dat, en dat is paternalisme’. Die afkeer van betutteling deelt Paul Frissen, decaan van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur in Den Haag en hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg. “We hebben opvattingen over emancipatie, die subsidiëren we en leggen we uit. We hebben opvattingen over hoe dik je mag zijn en bouwen daar programma’s omheen. Dat preventieakkoord? Verschrikkelijk…”

Toch deelt u in het voltooid leven-debat het standpunt van D66 niet. De ene mens wil bij ziekte vechten tot het einde, de ander niet. Op de vraag hoe je hun beiden de meeste vrijheid geeft, antwoordt D66: door zelfbeschikking. Dat klinkt logisch.

“Het gekke aan die redenering is dat men streeft naar autonomie, maar dan wel gefaciliteerd door de staat of dokter of een andere hulpverlener. Dat mag je zeggen, maar daarmee is het geen autonome kwestie, want je vraagt een ander om iets te doen wat nu illegaal is. Het recht om te doden is voorbehouden aan de staat, om ons tegen elkaar te beschermen. De staat heeft taken die immoreel zijn als de burger ze uitvoert: de staat mag doden, oorlog voeren, gevangen zetten, belasting heffen. Die taken zijn een staatsmonopolie om anarchie te voorkomen. Andersom, als we te veel vastleggen, worden we totalitair. Die kant ga je op als je het monopolie gaat delen. Dan moeten we gaan bepalen welke vorm van doodslag mag, hoe een goede dood en dus een goed leven eruit ziet.”

Is het erg als we dat doen?

“Ja. Als de staat kiest voor een specifieke ethische opvatting verliest ze haar neutraliteit. Zeker Nederland kenmerkt zich door een grote traditie waarin heel veel ethische kwesties in de samenleving zelf werden behandeld. De verzuiling is daar een voorbeeld van. De staat was een relatief neutraal systeem om die pluraliteit in stand te houden.”

Toch zijn er op een paar thema’s afspraken nodig. Op welke leeftijd je mag trouwen bijvoorbeeld, en wat we doen met de volksgezondheid.

“Dan maak je afspraken over hoe met het verschil om te gaan. Dat is het enige wat je moet afspreken: wat is verboden? Filosofe Hannah Arendt zei ooit dat de grootsheid maar ook het verwarrende van wetten is, dat ze je alleen vertellen wat je níet mag doen, en nooit wat je zou móeten doen. Het verbod is milder dan het gebod. Verbieden is minder dwingend dan voorschrijven.”

Minder voorschrijven is exact het doel van verruiming van de wet. Hoe legt u uit dat je je daarmee júist op het vlak van het gebod gaat begeven?

“Als het wetsvoorstel van D66 wordt aangenomen, wordt er ook een nieuwe categorie professionals geïntroduceerd. Dat is een fundamentele verandering. In de huidige wetgeving is het oordeel puur medisch. Dat moet ook, want de dokter is voor sommige dingen wel opgeleid en voor andere dingen niet. Een dokter kan de uitzichtloosheid van het lijden beoordelen want hij weet welke behandeling bij welk ziektebeeld nog mogelijk is. Maar nu komt er een beroepsgroep die criteria moet ontwikkelen over wanneer het bestaan ondraaglijk is. Ik weet niet of ik in een samenleving zou willen leven waar een beroepsgroep bestaat die de toegang tot de dood regelt. Als enige professie.”

Die beroepsgroep stelt criteria op voor de ‘toegang tot de medicijnkast’ – zo oud, zo ziek et cetera – maar als je daarbinnen valt, ben je toch nog altijd zelf degene die kiest? Dat is toch niet door de meerderheid bepaald?
“De criteria worden door een politieke meerderheid bepaald.”

Wat is daar erg aan?
“Dan kan iedereen die binnen die criteria valt, aanbellen en zeggen: ‘Ik wil graag pillen.’ Dat lijkt me zeer onwenselijk! Er is immers een grote categorie mensen met een doodswens van wie we toch vinden dat ze niet dood moeten gaan. Als iemand bovenop een flat staat, dan willen jij en ik niet dat er tegen brandweer, politie en verpleegkundige gezegd wordt: ‘Hij wil het zelf. Laat maar springen.’

Omdat we dat een onaangenaam gezicht vinden, zou de weg naar de apotheek moeten worden geopend via een nieuwe beroepsgroep met de sleutel van de medicijnkast. Wanneer kan deze groep de sleutel weigeren en zeggen: ‘Nou nee, dacht het niet’? Wanneer is de doodswens legitiem? Het is opmerkelijk dat artsen zelf steeds meer bezwaren formuleren. Kun je bij dementie de wilsverklaring bevestigen? En in de psychiatrie is altijd de vraag: is de doodswens onderdeel van het ziektebeeld? Negatieve waarden zoals ondraaglijkheid zijn van een andere orde dan positieve waarden over wanneer een leven voltooid is. Als we de wet gaan verruimen, zullen die positieve waarden via politiek debat door de meerderheid worden geformuleerd. Begin dit jaar kwam GroenLinks met een initiatiefnota, Lachend Tachtig. Daarin wordt voorgesteld alle 65-plussers bij binnenkomst in het ziekenhuis te screenen op kwetsbaarheid. De nota stelt dat bij mensen wier levensverwachting korter is dan zes maanden, risico op overbehandeling bestaat. Dan komt er een complex iets op gang waarin de waarde van het voortgezette leven wordt bepaald. Dat moet dan. Wie bepaalt? De familie, de zorgverzekeraar, de dokter? ‘Ach, is dat het nou wel waard? Zou u dat wel doen? Het is toch mooi geweest?’ De voormalige Raad voor Volksgezondheid was voorstander van een maat, de quality adjusted life year, die de kosten van de gezondheidszorg afzet tegen het aantal jaar dat je nog te leven hebt keer 80.000 euro.”

U bedoelt dat je wel sterk in je schoenen moet staan om desondanks te zeggen: ‘Ik vind die extra twee maanden toch de kosten waard’?
“Vindt u dat geen reële angst? In zo’n situatie gaan hoogopgeleide types de dokter ompraten, terwijl mensen aan de onderkant van de samenleving, die toch wat minder bureaucratisch competent zijn, dan een probleem hebben.

Al die opvattingen zijn sympathiek, en in chique termen gesteld: ‘de kwaliteit van leven’, ‘overbehandeling’. Ik weet best dat er keuzes gemaakt moeten worden als ik in een ziekenhuis kom waar één IC-bed is, en er komt ook een vitale sporter van 28 binnen. Maar ik zou liever niet opgeschreven willen hebben hoe die keuze gemaakt moet worden. Want dan komen er afspraken, afspraken worden vastgelegd in regelgeving, dan komen er protocollen en de protocollen worden op een gegeven moment gecodificeerde wetgeving. Dan gaan we politiek bepalen wanneer iemand dood moet gaan.”

Paul Frissen, Staat en taboe – Politiek van de goede dood. Uitg. Boom, hb., 200 pp., € 29,90, ISBN 978 90 24424 20 7

Overgenomen met toestemming van Katholiek Nieuwsblad.


Euthanasie bij dementen: Wat is hier menswaardig aan?

Katholiek Nieuwsblad, 2 november 2018

door Lambert Hendriks

Ook voorstanders van euthanasie zouden zich ernstig zorgen moeten maken nu de deur naar euthanasie bij demente mensen echt geopend lijkt.

De voorzitter van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE), Jacob Kohnstamm, toonde zich eerder dit jaar tevreden over de euthanasiepraktijk in Nederland. Het aantal meldingen stijgt, maar de praktijk is volgens hem “een zeer zorgvuldige”. Daar werd in een bericht terloops aan toegevoegd dat in een enkel geval de vrijwilligheid niet vaststond. Niet alleen dat lijkt me schokkend, maar ook het gemak waarmee zo’n mededeling wordt gedaan. Juist de vrijwilligheid lijkt namelijk meer en meer een probleem te worden binnen de euthanasiepraktijk.

Gemankeerde vrijwilligheid
Trouw publiceerde onlangs over het feit dat de RTE een euthanasie bij dementie, waarbij zelfs vooraf een slaapmiddel werd toegediend, als zorgvuldig beoordeelde. Terecht maakt het artikel melding van grote dilemma’s en morele implicaties. Euthanasie als zodanig is al niet te rijmen met een christelijke opvatting over leven en dood en de waardigheid van de mens, maar de gemankeerde vrijwilligheid mag ook door voorstanders gezien worden als een groot probleem.

Het was al duidelijk dat de vrijwilligheid bij een euthanasievraag zeer relatief kan zijn, door sociale druk of grote angst. Dementie voegt daar als omstandigheid veel aan toe. Wie lijdt aan dementie, beoordeelt situaties daardoor immers heel anders, en komt vaak niet meer tot het herhalen van het euthanasieverzoek. Iemand heeft toen hij gezond was dan wel gevraagd om euthanasie bij (vergevorderde) dementie, maar feitelijk wordt die uitgevoerd terwijl hij er op dat moment niet meer om vraagt.

Was dit de bedoeling?
De RTE wijst dan ook op de noodzaak van een vaak hernieuwde vraag om euthanasie. Toch blijft de vrijwilligheid van de euthanasie op het moment zelf, soms jaren later, discutabel. Het gaat immers om een beslissing over leven en dood, terwijl men slechts kan gissen naar de eigenlijke beleving en ervaring van iemands leven op dat moment. Iemand kan op dit moment denken dat een leven dat afhankelijk is van zorg van anderen en gekenmerkt door ziekte en lijden, niet meer de moeite waard is. De vraag is of hij dat als het zover is nog steeds zo ziet. Deze kwestie wordt echter steeds meer als niet relevant afgedaan.

De ondeugdelijkheid van die redenering blijkt wanneer men haar omdraait. Ik spreek mij nu bij volle verstand en geheel vrij uit tegen euthanasie. Hoe reageert men als ik later, in een situatie van achteruitgang, lijden of vergevorderde dementie, toch om euthanasie vraag? Als men op dezelfde wijze te werk gaat, zou men die euthanasie dan niet kunnen billijken. Waarschijnlijk zal men echter vinden dat ook in die situatie euthanasie tot de mogelijkheden moet behoren.

In de door Trouw aangehaalde casussen van een zorgvuldig en een onzorgvuldig uitgevoerde euthanasie, wordt bovendien eerst een slaapmiddel gegeven. Dit gebeurt met het oog op mogelijke onrust of kans op verwonding. Dat klinkt heel plausibel, maar verraadt natuurlijk ook het probleem dat iemand niet meer objectief en vrij over zijn situatie kan oordelen en zich wel eens zou kunnen verweren. Is het doen sterven van iemand bij zoveel onzekerheid wel ooit de bedoeling geweest?

Wat is menselijk?
Het probleem achter de euthanasie-problematiek blijkt steeds weer de verschoven opvatting over wat menselijk is. Dat het leven op een punt kan komen dat het niet meer menswaardig zou zijn, is een misvatting die juist bij dementie heel duidelijk naar voren komt. Wie bepaalt dat het leven van een in zijn verstandelijke vermogens beperkte mens minder waardevol is? Zo’n opvatting volgt uit de idee dat iets pas menswaardig genoemd kan worden bij een goed werkend verstand en een aanzienlijke mate van welbevinden. Dat is een veel te beperkte visie. Bij dementie is het dilemma voor artsen en andere betrokkenen nu juist dat de demente patiënt op dat moment geen doodswens meer heeft.

Waarom zou het mens-zijn echter alleen maar gerespecteerd en gewaardeerd moeten worden als iemand vrij en bewust om de dood kan vragen? Wat zou het een bevrijding zijn als we dankbaar konden zijn om het menselijk leven als zodanig, ook met al zijn moeilijkheden. Menswaardigheid is gelukkig niet gebonden aan eisen en voorwaarden. Wie niet meer inziet waarom hij zijn leven zou moeten beëindigen, zou zeker niet gezien moeten worden als een moreel dilemma.

Dr. Lambert Hendriks is moraaltheoloog, voorzitter van de Katholieke Stichting Medische Ethiek en rector van de priesteropleiding Rolduc.

Overgenomen met toestemming van Katholiek Nieuwsblad.


Toename palliatieve sedatie in thuissituatie 5% in 2017

Pharmaceutisch Weekblad, Jaargang 153 Nr. 39, 19 september 2018

Het aantal mensen dat in de thuissituatie voor hun overlijden palliatieve sedatie krijgt, is in 2017 met 5% gestegen tot 34.000. Palliatieve sedatie blijkt te worden toegepast bij 22,6% van de sterfgevallen. In de afgelopen zeven jaar heeft een verdubbeling van dat aandeel plaatsgevonden. Dat schrijft de SFK deze week in het Pharmaceutisch Weekblad.

Palliatieve sedatie is het opzettelijk verlagen van het bewustzijn van een patiënt in de laatste levensfase om zijn lijden te verlichten. De sedatie kan continu, kortdurend (uren tot een dag) of met tussenpozen worden toegepast. Palliatieve sedatie is geïndiceerd bij patiënten die onbehandelbare ziekteverschijnselen hebben, daaraan ondraaglijk lijden en naar verwachting binnen een tot twee weken zullen overlijden. De behandeling zelf heeft niet als doel het leven te beëindigen, een nadrukkelijk verschil met euthanasie.

Midazolam
Volgens de KNMG-richtlijn Palliatieve sedatie (2009) is midazolam het middel van eerste voorkeur. Zo nodig wordt levomepromazine toegevoegd. Van deze middelen worden daarbij alleen de parenterale vormen (voor injectie of infusie) gebruikt. Als derde stap in het schema komt het middel propofol in aanmerking. Maar omdat propofol alleen in het ziekenhuis wordt toegepast, heeft SFK daarvan geen gebruikscijfers.

Openbare apotheken verstrekten vorig jaar 66.000 keer een middel dat ingezet kan worden bij palliatieve sedatie. In 95% van de gevallen ging het om midazolam; de overige 5% betrof levomepromazine. Het aantal verstrekkingen van midazolam-injecties en -infusies laat al jaren een stijgende lijn zien. De toename in 2017 bedroeg, ten opzichte van een jaar eerder, ongeveer 4700. Dat is net iets minder dan de gemiddelde jaarlijkse toename van 5000 verstrekkingen in de daaraan voorafgaande zes jaren. Het aantal verstrekkingen van levomepromazine nam in die jaren niet toe. Het schommelde zo rond de 2800 per jaar, maar sinds 2016 zijn dat er ongeveer 3500 per jaar.

Palliatief toegepast
In lijn met bovenstaande is ook het aantal patiënten bij wie palliatieve sedatie is toegepast de laatste jaren sterk toegenomen. In totaal gebeurde dit in 2017 bij 34.000 mensen, 1500 meer dan in 2016. Hun gemiddelde leeftijd bij overlijden was 76 jaar. Het aantal mensen bij wie palliatieve sedatie wordt toegepast, meet de SFK door eerst het aantal personen te bepalen aan wie midazolam en/of levomepromazine (voor parenterale toediening) door een openbare apotheek is verstrekt. Van hen tellen alleen zij mee, bij wie het verschil tussen de laatste afleverdatum van deze middelen en de laatste afleverdatum van enig (ander) middel, maximaal veertien dagen bedraagt.

Op basis van gegevens van het CBS zijn er in 2017 zo’n 150.000 mensen overleden. Dat betekent dat vorig jaar bij meer dan één op de vijf sterfgevallen (22,6%) sprake was van palliatieve sedatie in de thuissituatie. Dit is meer dan een verdubbeling ten opzichte van 2010, toen dit aandeel ongeveer 11% bedroeg. Mensen die palliatieve sedatie in een ziekenhuis of verpleeghuis ondergingen, zijn niet meegenomen in bovenstaande cijfers.

Aandeel patiënten met palliatieve sedatie binnen alle sterfgevallen (2010-2017)

 

Palliatieve sedatie 201-2017

Aandeel palliatieve sedatie bij overlijdens in zeven jaar verdubbeld

Bron: Stichting Farmaceutische Kengetallen