Katholieke Stichting Medische Ethiek
20 april 2024

Pauselijke Academie voor het Leven publiceert Witboek over Palliatieve Zorg

Pontifical Academy for Life, Palliative Care Working Group

The Pontifical Academy for Life has published a white book on palliative care. The White Book was developed by the Vatican-based Pontifical Academy for Life (PAV) and describes the broad-based, expert-led effort to develop recommendations for improving global palliative care. Advances in palliative care are needed to aid the more than 25 million people who die each year with serious health-related suffering, as the current supply of palliative care cannot meet the growing demand. The White Book is a product of the work by a group of experts in palliative care advocacy who represent different faiths and were invited by the PAV to develop strategic recommendations to advance global palliative care. The expert group identified 43 recommendations and 13 stakeholder groups, targeting the most important recommendations for each stakeholder group. The English version of the White Book was presented in the Vatican in September 2018.


Getuigen in de gezondheidszorg

Communio 2018, 3-4, p 246-252

door prof.dr. F.J. van Ittersum

Het geven van een getuigenis wekt vaak hoge verwachtingen: mensen die tijdens een massabijeenkomst roepen “in de Here te zijn” of anderszins hun verliefdheid op Jezus Christus niet onder stoelen of banken steken.

Voor mensen die in deze tijd in de gezondheidszorg werken zou een vergelijkbare manier van getuigen kunnen bestaan uit het vertellen van ervaringen met het weigeringen van medewerking aan abortus, euthanasie of andere handelingen die men moreel verwerpelijk vindt. De eerste manier van getuigen is mij niet zo op het lijf geschreven; t.a.v. de tweede mogelijkheid kan ik slechts uit een beperkt arsenaal van ervaringen putten, ook omdat in mijn vak de genoemde onderwerpen minder aan de orde zijn dan in de huisartsengeneeskunde, de gynaecologie of oncologie (kankergeneeskunde). Verder loop ik het risico dat er een discrepantie is tussen wat ik vind en opschrijf en wat mij daadwerkelijk lukt in het dagelijks leven te verwezenlijken. Op het gevaar af dat het een algemeen verhaal wordt en mensen na het lezen eerder mijn beperkingen en falen herkennen dan mijn daden, wil ik toch een aantal onderwerpen bespreken waarvan ik denk dat ze in het kader van het thema van deze Communio editie “Cultuur en geloof” relevant zijn. Ze komen uit mijn eigen ervaring waarin zowel het behandelen van patiënten, het opleiden tot artsen tot medisch specialist en het leiden van een afdeling waar naast patiëntenzorg en opleiding ook wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan een plaats hebben.

Cultuur en getuigen
Het uitgangspunt van onze tijd is individualistisch. Dat wil zeggen iedereen mag en moet zijn eigen leefomgeving naar eigen inzicht inrichten en zijn eigen normen en waarden bepalen. Voor christenen is deze ontwikkeling desastreus geweest. Toen dit gedachtegoed gemeengoed werd, landde het bij christenen die zich jarenlang beschermd hadden geweten binnen hun eigen maatschappelijke zuilen en niet zondermeer de christelijke normen eigen hadden gemaakt. Daarbij was de mogelijkheid om de norm zelf te bepalen voor velen zo aantrekkelijk dat men al vrij snel van de norm van de christelijke zuil afstapte. De zuilen zelf waren er onvoldoende op ingericht om mensen alsnog voor te bereiden op het eigen maken van de christelijke norm zodat men deze met overtuiging uit kon dragen in een andersdenkende, mogelijk zelfs vijandige omgeving. Het christelijk onderwijs gooide het godsdienstonderwijs snel overboord en de christelijk ouders waren meestal niet vaardig deze taken over te nemen.

Het gevolg is dat mensen die wel christelijk zouden willen leven en hun gedrag, ook in hun werk, op de wil van God zouden willen afstemmen, tamelijk onwetend zijn, zowel wat betreft feitenkennis van christelijk onderwerpen als in hun manier van denken bij het zoeken naar goed en kwaad. Zo kunnen afgestudeerde artsen niet zomaar medisch-ethische dilemma’s vanuit hun christelijke overtuiging en de bijbehorende christelijk moraal kunnen analyseren. De universiteiten leren de studenten nauwelijks vaardigheden om dilemma’s vanuit christelijk en in het bijzonder katholiek perspectief te analyseren. Als ik spreek met christelijke studenten, en ook artsen valt mij op hoe goed ze zijn in het benaderen van morele dilemma’s vanuit hun aangeleerde professionele vaardigheden, maar ook hoe beperkt ze zijn om e.e.a. vanuit de katholieke moraal te benaderen. Beide benaderingen verschillen uiteindelijk wezenlijk van elkaar: de hedendaags professionele vaardigheden komen er op neer dat het maken van individuele keuzes tot zijn recht komt, terwijl het christendom nog zoveel extra’s die het gevolg zijn van de Liefde van God te bieden heeft. De beperkte kennis van de christelijke en specifiek katholieke moraal en het idee dat iets goed is, als het individu het zelf goed vindt, leidt ertoe dat het besef van het echte goed en kwaad in de gezondheidszorg vervaagt. Zo leidt de gangbare praktijk om in de huisartsenpraktijk in grote getale anticonceptie aan gehuwde en ongehuwde vrouwen voor te schrijven in mijn beleving nauwelijks tot gewetensnood bij katholieke huisartsen in opleiding.

Een bijkomend probleem van de op individualisme gebaseerde cultuur is intolerantie. Het lijkt logisch dat een situatie waarbij individuen zelf hun normen en waarden moeten bepalen leidt tot tolerantie, maar het tegendeel is waar. Tolerantie wordt breed gepropageerd, maar is in de praktijk selectief: mensen met gedrag dat in eerdere eeuwen werd afgekeurd (homosexuelen, bewust-ongehuwde moeders etc) eisen de tolerantie op, maar degenen die, ook al is het alleen voor zichzelf christelijke of meer traditionele standpunten willen innemen, kunnen er niet zondermeer op rekenen.

Het gevolg laat zich raden: de slecht onderlegde christenen die ook intolerant bejegend worden schrikken terug om te getuigen van hun geloof met als gevolg dat hun geloof buiten de kerkdiensten om weinig of geen inhoud krijgt. Daarbij speelt voor deze christenen ook nog mee dat de maatschappelijk gangbare standpunten vaak gemakkelijker en aantrekkelijk zijn om na te volgen.

Wat baat het een mens te beweren dat hij geloof heeft, als hij geen daden kan laten zien ? (Jakobus, 2, 14) [1]

De eerste stap van getuigen in onze tijd is het besef dat ons geloof zich moet vertalen in daden, ook daden die wij doen in b.v. ons werk of andere situaties die in deze tijd geen christelijke oriëntatie meer hebben. Daden zijn in dit verband handelingen die we doen, maar ook handelingen die we bewust nalaten, omdat ze niet overeenstemmen met de christelijke moraal. In dit verband denk ik aan twee dingen. Allereerst zichtbaar maken dat je gelooft, ook al heeft dit voor je werk geen directe betekenis. Praktische mogelijkheden om dit te doen zijn zichtbaar voor het eten bidden, een kruisje ophangen op je werkplek of niet onder stoelen of banken steken dat je naar de kerk gaat en hoogfeesten zoals Kerstmis en Pasen een niet commerciële betekenis hebben. Ook al lijkt het dat je hier niets mee bereikt, geeft het voor niet-christenen aan dat het christendom in onze maatschappij nog steeds levend is. De tweede uitwerking van de woorden van Jakobus betreffen het door laten werken van de boodschap van Christus in je handelen. Dit is de kern waar het om draait. Het kan dan gaan om de manier hoe we ons opstellen naar andere mensen, collega’s patiënten, maar ook hoe we de christelijke stem laten horen in onze organisaties of in de maatschappij.


Geeft geen aanstoot noch aan Joden, noch aan Grieken, noch aan Gods Kerk; ook ik tracht allen zoveel mogelijk ter wille te zijn en ik zoek niet mijn eigen voordeel, maar dat van de gemeenschap, opdat allen gered worden. (1 Kor. 10, 31-11, 1) [2]

Als we dag in dag uit moeten getuigen van God, komt de vraag op hoe we dat vorm moeten geven. Ik heb in mijn leven met meerdere manieren ervaring opgedaan. Toen ik 2004 op een CRK-symposium een voordracht hield over o.a. de medisch-ethische commissies in ziekenhuizen, [3] haalde mijn voordracht een aantal landelijke dagbladen [4] met als boodschap dat er vanuit christelijke hoek onvrede was met het functioneren van medisch-ethische commissies. Ook in mijn eigen ziekenhuis was er onvrede met het feit dat ik in de media een dergelijke commissie openlijk had bekritiseerd. Mijn betoog was er over gegaan dat medisch-ethische commissies zich met name bekommeren over procedures die ervoor moeten zorgen dat iedereen aan zijn trekken kan komen en dat er veel minder intensief wordt gediscussieerd over de inhoudelijke aspecten van het onderhavige onderwerp. Was het nu een goede getuigenis ? Inhoudelijk was mijn voordracht goed en terecht, een goede getuigenis zou je kunnen zeggen. Het effect op mensen die mijn boodschap via de media voorgeschoteld kregen, was minder succesvol: daar ontstond eerder afkeer dan inzicht over welke kant de discussies in medisch-ethische commissies zich zouden moeten ontwikkelen. Misschien is dat ook waar Paulus op doelt in zijn brief aan de Korintiërs. Paulus is uit op de redding van allen en hij probeert zijn getuigenis zo vorm te geven dat het effect dat hij bereikt maximaal is. Als het Paulus alleen om het te bereiken effect zou gaan, zou Paulus niets meer dan een koele strateeg zijn die alleen oog heeft voor het resultaat. Paulus geeft hiermee echter ook rekenschap van het gebod van de Liefde: hij realiseert zich dat God iedereen evenzeer liefheeft, ook degenen die hij zou moeten bekeren en dat hij dus ook deze mensen in de vorm van o.a. respect en geduld deze Liefde moet betonen.

Via deze tekst van Paulus komen we dichter bij een manier van getuigen waarvan ik in het dagelijkse leven het gevoel heb dat deze veel krachtiger is dan een paar vermeldingen in dagbladen: uitwerken van het gebod van Liefde in de omgeving van je werk, in mijn geval de gezondheidszorg. Het heeft vele aspecten. Luisteren naar mensen die je als arts persoonlijke ervaringen, problemen en worstelingen toevertrouwen; medeleven tonen en behulpzaam zijn waar het mogelijk is, ook al betreft dit het korte tijdsbestek van een polikliniekconsult; er liefdevol zijn voor degenen die aan je leiding zijn toevertrouwd en liefdevol omgaan met hun problemen en worstelingen; nakomen van afspraken en beloftes, betrachten van eerlijkheid, proberen te verbinden in plaats van mensen tegen elkaar uit te spelen. Het valt mij op dat mensen, ook al zijn ze niet christelijk, een dergelijke handelswijze in positieve zin opvalt. De uitdaging is vervolgens hen te laten inzien dat het de vrucht is van mijn geloof en met name de werking van de Heilige Geest.

Al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders, hebt gij voor Mij gedaan (Matteüs 25, 40)

Jezus stelt in de zaligsprekingen de mens die lijdt of behoeftig is centraal. Als we dit vertalen naar de gezondheidszorg gaat het erom die aandacht aan het individu te besteden die het individu nodig heeft, hoe onaantrekkelijk of onaanzienlijk dit individu ook is. Een collega hoorde eens zeggen naar een ander vakgebied te zijn gegaan, omdat hij daar de problematiek van patiënten interessanter of uitdagender vond. Het is natuurlijk niet verkeerd werk te kiezen dat je kunt volhouden, bijvoorbeeld omdat je het interessant vindt. Toch klinkt er ook een soort houding in door alleen aandacht te willen besteden aan een patiënt die een medisch interessant probleem heeft. Ervaren dat sommige patiënten vanuit medisch oogpunt een niet erg interessant problemen hebben, overkomt mij ook. Ik probeer er zoveel mogelijk tegen te verzetten dat de zorg voor deze mensen wordt afgeraffeld. Ook deze mensen zijn “geringsten van mijn broeders”, los van de aard van het probleem dat zij hebben.

Op het gebied van wetenschappelijk onderzoek in de geneeskunde blijkt ook dat patiënten weinig wordt gevraagd wat zij relevante onderwerpen vinden voor nieuwe studies. In mijn oratie heb ik er voor gepleit te kijken naar andere uitkomsten in de patiëntenzorg en het onderzoek dan vaak het geval is. [5] In veel studies in mijn vakgebied gaat het over overlijden, achteruitgang van de nierfunctie en het krijgen van hart- en vaatziekten. Deze uitkomstmaten zeggen niet zondermeer iets over datgene waar de patiënt iedere dag mee te maken krijgt. De mate waarin iemand kan lopen, zijn dagelijkse dingen kan doen, pijn heeft of last heeft van psychische klachten zijn waarschijnlijk veel directer op het leven dat een patiënt leidt. [6] Juist een oriëntatie op deze uitkomstmaten, ook als dat de methodologie van het wetenschappelijk onderzoek zou moeten veranderen, zou de geneeskunde meer gericht kunnen laten zijn op de patiënt, in de woorden van Matteüs “een der geringsten van mijn broeders”.

De hedendaagse geneeskunde probeert wel degelijk de patiënt meer centraal te stellen zoals bij “Shared decision making”, waarin centraal staat dat de patiënt meer bij een medische beslissing betrokken wordt. In deze werkwijze komen individualisme en christelijke visie op de menselijk persoon dicht bij elkaar. Ik heb in mijn oratie 4 ervoor gepleit dat ook de arts ervoor moet waken het uiteindelijke heil (salus) van de patiënt, zowel lichamelijk als geestelijk, in het oog te houden. Het mag niet uitdraaien op een kille werkwijze waarbij de patiënt kiest, omdat hij een autonoom individu is en de arts liefdeloos deze keuze respecteert, omdat autonomie het hoogste goed is. Ik zie het nog steeds als de goddelijke opdracht van Liefde met mensen te bespreken welke keuze het meeste heil oplevert, zowel in het aardse leven als daarna.


Deugden

In mijn eigen leven heb ik veel steun gehad aan het reflecteren op deugden. In de afgelopen jaren zijn deze opnieuw in de belangstelling gekomen in de ethiek. [7] De deugd is volgens Aristoteles een houding die ons in staat stelt ons handelingen voor te nemen en die het midden houdt in relatie tot ons; een midden zoals dat bepaald is door een overleg en wel zoals een verstandig mens het zou bepalen. [8] De deugden laten zien, welke relatie er bestaat tussen de handelende persoon en de door hem verrichte moreel goede handeling. Het herhaald verrichten van moreel goede handelingen leidt tot de vorming van deugden, stabiele moreel goede karaktereigenschappen. In christelijk perspectief leidt het beoefenen van deugden tot een persoonlijkheid die gemakkelijker het goede kan doen en dus t.z.t. beter in staat zich te verenigen met God. De klassieke, kardinale deugden zijn

  • φρόνησις(phronēsis): voorzichtigheid – verstandigheid – wijsheid
  • δικαιοσύνη(dikaiosynē): rechtvaardigheid – rechtschapenheid
  • σωφροσύνη(sōphrosynē): gematigdheid – matigheid – zelfbeheersing
  • ανδρεία(andreia): moed – sterkte – vasthoudendheid – standvastigheid

In het christendom worden hieraan de theologische deugden toegevoegd: geloof, hoop en liefde. [9]

De deugd van de rechtvaardigheid ligt nog wel dicht bij de leefwereld van veel mensen. Het impliceert echter ook om altijd eerlijk te zijn in werksituaties, ook situaties waarin je aan andere mensen leiding moet geven. De deugd van de verstandigheid vereist niet zomaar een oordeel te vellen of ondoordacht een beslissing te nemen. De deugd van de matigheid is op het eerste oog niet zo populair in een tijd waarin van alles in overvloed beschikbaar is. Afzien van dingen waarvan we zouden hebben kunnen genieten, zoals bijvoorbeeld in een vastenperiode, ligt dus moeilijk, al worden we hierin in de praktijk zeker geholpen door praktiserende moslims die in de ramadan bij daglicht geen eten en drinken tot zich nemen. Als we deze deugd invullen als gematigdheid of zelfbeheersing valt het mensen sneller in positieve zin op: juist in die situaties waarin ik mijn boosheid, agressie of afkeer wist te beheersen pakte dat gunstig uit en leverde het zowel meer oplossingen op als respect en verwondering bij de omstanders.

Een belangrijke deugd, juist voor christenen in deze tijd, is moed.

Wees niet bevreesd, want ik ben met u; wees niet beangst want ik ben uw God; Ik maak u sterk en sta u bij; Ik ondersteun u met mijn zegerijke rechterhand. (Jesaja 41, 10)

De Bijbel appelleert regelmatig aan de deugd van de moed. Er zijn veel oproepen om niet bang te zijn. Jesaja begint met bovenstaande oproep, de psalmist van psalm 23 verwoordt dit op een vergelijkbare manier en de H. Paus Johannes Paulus II begroette de menigte op het St. Pietersplein met “Wees niet bang”. De vraag is waarom veel mensen het in onze tijd moeilijk vinden te getuigen van hun geloof in de situaties van alle dag. Puttend uit eigen ervaring kan ik me voorstellen dat het moed en doorzettingsvermogen kost om in concrete situaties mensen er direct of indirect op te wijzen dat keuzes niet goed zijn. Het kost moed tegen de stroom in te gaan: mogelijk is de angst om er op aangekeken te worden niet geheel onterecht. Tolerantie valt christenen niet zondermeer ten deel. De oproep van Johannes Paulus om juist niet bang te zijn, heeft mij vaak over de streep geholpen, wetend dat wij kunnen rekenen op de steun van Heilige Geest, waar Jesaja al naar vooruit wijst middels de “rechterhand”. Verrassend voor mij was altijd weer het aantal medestanders dat ik oogstte: mensen die zich niet zondermeer christen noemen, maar wel op een of andere manier bijvoorbeeld respect voor het leven bleken te hebben dat ze voor de praktische uitwerking met mijn standpunt mee wilden gaan. Halik [10] schrijft over de openbaring van God in mensen die God niet erkennen of zich geen christen noemen: ook daar moeten we het goede van God zien en het erkennen; ook daar mogen we er gebruik van maken.

Netwerk

Getuigen van je geloof betekent ook anderen die in vergelijkbare situaties verkeren versterken. Het is mijns inziens belangrijk andere katholieke werkers in de gezondheidszorg uit te rusten met meer intellectuele bagage en te sterken in het uitdragen van hun geloof in de gezondheidszorg. Om dit te kunnen doen heb ik met anderen na een aanloop van 2-3 jaar in 2017 een werkgroep onder naam Netwerk Katholieke Zorgprofessionals Nederland opgericht. Deze werkgroep is onderdeel van de Katholieke Stichting Medische Ethiek. In de landelijke bijeenkomsten van het netwerk proberen we de deelnemers te onderrichten, dat wil zeggen mensen duidelijk te maken hoe dilemma’s in de gezondheidszorg vanuit katholiek perfectief kunnen worden opgelost. Daarnaast staan gezamenlijk bidden en contact leggen met anderen centraal om te bevorderen dat mensen elkaar kunnen versterken: versterken door te zien dat er ook andere zijn die hun christelijke geloof in de gezondheidszorg willen uitdragen en dat er anderen zijn waar men zo nodig op kan terugvallen of waardoor men zich kan laten bemoedigen. Een volgende stap is om gesterkt door kennis en door elkaar aanwezig te kunnen zijn in het publieke debat om christelijke en specifiek katholieke standpunten duidelijk te maken.

Gebed
Na alle rationele overwegingen en bijpassende ervaringen is het nuttig stil te staan bij het gebed. Je leven proberen in te richten naar de wil van God vereist ook een relatie met Hem. Net zoals met iedere relatie kost het een investering om deze op te bouwen en te onderhouden. Het is belangrijk tijd te besteden aan deze relatie door middel van gebed en het ontvangen van de sacramenten. In het gebed kunnen we reflecteren op ons handelen, de aandacht en zorg voor onze patiënten, de onopgeloste dilemma’s. Ik heb meermalen ervaren hoe gebed, en in mijn geval aanbidding, rust en inzicht bracht in situaties waarin ik niet direct zelf de oplossing kon bedenken, ook in werksituaties of situaties waarin dilemma’s t.a.v. de patiëntenzorg centraal stonden.

Werk en privé
Een leven als gelovige christen vereist ook een antwoord op de vraag waar God ons heeft geroepen. Dat is zeker in een bepaalde werksituatie, maar voor velen ook in hun gezin. Nadruk op een maatschappelijke carrière waarbij het gezin verwaarloosd wordt, past niet in een christelijke visie, waar het gezin de hoeksteen van de samenleving is. Ik kan in mijn eigen leven een paar momenten aanwijzen waarop ik gekozen heb mijn gezin te laten prevaleren boven mijn academische carrière. Voor veel andere artsen die niet academisch werkzaam zijn is er ongetwijfeld een verleiding lange dagen door te brengen in de praktijk of het ziekenhuis, al dan niet omdat dat financieel aantrekkelijk is of een jarenlange gewoonte van de maatschap. Dat mijn kinderen nu als student vinden dat ik er toch nog vaak “niet was” betekent mogelijk dat de opzet niet geheel geslaagd is. Het is wel een onderwerp dat ik regelmatig heb overwogen en nog steeds overweeg bij het maken van keuzes en ook een rol laat spelen bij beoordelingen van medewerkers.

Tot slot
Getuigen van het geloof in Jezus Christus zit ook in de gezondheidszorg allereerst in kleine dingen: aandacht, respect voor andere mensen, uitingen van Zijn Liefde. Daarnaast mensen op het spoor proberen te zetten wat voor hen heil, ook bij God, brengt. De opvallende dingen, zoals aanwezigheid in de media of het publieke debat, zijn ook belangrijk, maar brengen mensen niet zondermeer tot verwondering en een zoektocht naar God. Het moeilijkste is omstanders duidelijk te maken dat alles wat verwondering oproept het werk van de Geest van God is: Hij maakt het mogelijk dat je zo kunt zijn en dergelijk gedrag kunt volhouden.

Prof.dr. F.J. van Ittersum (1964) is internist-nefroloog en epidemioloog en hoofd van de afdeling Nefrologie van het VU medisch centrum in Amsterdam. Hij is tevens voorzitter van het Netwerk Katholieke Zorgprofessionals Nederland, een werkgroep van de Katholieke Stichting Medische Ethiek.

Overgenomen met toestemming van Communio

 

Noten
[1] Willibrordvertaling 1978
[2] Idem
[3] F.J. van Ittersum. Goedgekeurd door de medisch-ethische commissie. Pro Vita Humana 2005, 12 nr 1, p 4-9
[4] Waarde van het leven staat onder druk. Managers beheersen ziekenhuizen. Nederlands Dagblad, 1 november 2004, blz. 1.
[5] F.J. van Ittersum. Salus aegroti suprema lex. Oratie 1 juni 2017, Vrije Universiteit Amsterdam.
[6] Thong, M. S., et al. Symptom clusters in incident dialysis patients: associations with clinical variables and quality of life. Nephrol Dial Transplant 2009, 24(1): 225-230.
[7]  A. MacIntyre. After virtue. A study in moral theory, Notre Dame: University of Notre Dame Press, 1981.
[8] Aristoteles, Ethica Nicomachea, Boek 2, hoofdstuk 6, 1106 b 36-1107 a 2.
[9] 1 Korinthe 13:13
[10] Thomas Halik. Geduld met God. Boekencentrum, Utrecht, 2013


Voltooid leven

Communio 43 (2018), 230-245

door kardinaal dr. W.J. Eijk

In 1969 gaf de Leidse hoogleraar psychologie Van den Berg met zijn boekje Medische macht en medische ethiek de aftrap voor het heftige debat dat Nederland sindsdien heeft gekend over de toelaatbaarheid van levensbeëindigend handelen (1). Toch zou het nog een derde eeuw duren voordat  een wettelijk regeling voor euthanasie en hulp bij suïcide tot stand kwam.In 2002 werd de “Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding” (afgekort als WtL, ook wel kortweg Euthanasiewet genoemd) van kracht (2). Formeel zijn euthanasie en hulp bij suïcide in Nederland niet gelegaliseerd en nog steeds verboden. De Euthanasiewet maakt het echter voor een arts mogelijk euthanasie te verrichten of hulp bij suïcide te verlenen zonder te worden vervolgd en gestraft. Hiervoor moet hij voldoen aan een aantal zorgvuldigheidseisen. Een daarvan is dat hij overtuigd moet zijn dat het lijden van de patiënt ondraaglijk en uitzichtloos is (WtL, art. 2.1.b). Het lijden is uitzichtloos als er geen behandeling beschikbaar is waardoor dit lijden kan worden weggenomen of verminderd. Dit is een objectief criterium. Of het lijden uitzichtloos is, zal de arts vooral beoordelen op basis van zijn deskundigheid. Dat het lijden ondraaglijk is, moet vooral de patiënt aangeven. Dit is in hoofdzaak een subjectief criterium. Binnen het kader van de toepassing van de Euthanasiewet gaat men er echter vanuit dat het ondraaglijk en uitzichtloos lijden wordt veroorzaakt door een medische aandoening of op zijn minst een combinatie van medische factoren.

1. De grenzen van de Euthanasiewet opzoeken en oprekken

Zijn de voorstanders van het toelaten euthanasie tevreden over de Euthanasiewet? Een aantal zeker niet en dat vooral om twee redenen: op de eerste plaats zijn euthanasie en hulp bij suïcide volgens deze wet alleen mogelijk als er sprake is van een uitzichtloos en ondraaglijk lijden op medische grondslag. Daardoor komen euthanasie en hulp bij suïcide niet in aanmerking bij andere vormen van lijden. Op de tweede plaats is de patiënt die euthanasie of hulp bij suïcide wenst, afhankelijk van de arts. Om deze reden zou de Euthanasiewet tekort doen aan de autonomie van de patiënt. Artsen blijken vaak niet bereid te zijn verzoeken om (hulp bij) levensbeëindiging in te willigen. Een deel van hen is dat niet vanwege principiële bezwaren tegen euthanasie. Dit was in 2005 bij 15% van de artsen het geval. (3) Daarnaast komt het ook voor dat artsen die geen fundamentele bezwaren hebben tegen levensbeëindigend optreden, verzoeken om euthanasie afwijzen, bijvoorbeeld omdat zij niet overtuigd zijn dat het lijden van de patiënt die om euthanasie vraagt, uitzichtloos en ondraaglijk is. Uit ontevredenheid met het feit dat betrekkelijk veel euthanasieverzoeken niet worden ingewilligd, zijn diverse pogingen in het werk gesteld om de grenzen van de Euthanasiewet op te zoeken en op te rekken. Een andere poging betreft het indienen van een nieuwe wet naast de bestaande Euthanasiewet, waardoor hulp bij zelfdoding kan worden geboden aan mensen die hun leven willen beëindigen, maar niet lijden aan een medische aandoening.

Om artsen te stimuleren alle mogelijkheden die de Euthanasiewet biedt maximaal te benutten, bracht het bestuur van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) in 2011 een standpunt uit met betrekking tot de interpretatie van deze wet. (4) De KNMG vond dat artsen de Euthanasiewet te restrictief toepasten (5), en riep haar leden op de Euthanasiewet zo ruim mogelijk te interpreteren. Veel artsen zouden niet weten dat (beginnende) dementie, chronische psychiatrische aandoeningen en een ophoping van medische factoren een ondraaglijk en uitzichtloos lijden kunnen veroorzaken dat euthanasie of hulp bij suïcide binnen het kader van de Euthanasiewet rechtvaardigt. Er hoeft niet een medisch classificeerbare aandoening te zijn om te concluderen dat het lijden uitzichtloos en ondraaglijk is. Dit is ook mogelijk bij een ophoping van aandoeningen die zich op hoge leeftijd voordoen, en een combinatie van factoren die op zich niet fataal of levensbedreigend is. Als voorbeelden wordt genoemd een vrouw van tachtig tot negentig jaar met een combinatie van artrose van de wervelkolom, fracturen, bedlegerigheid, en afhankelijkheid van anderen voor de dagelijkse verzorging. Een ander voorbeeld betreft een man van vergelijkbare leeftijdscategorie met een combinatie van glaucoom (grauwe staar), hardhorendheid en rugklachten (6). Het lijden kan ook ondraaglijk en uitzichtloos zijn bij een ophoping van ouderdomskwalen, waarbij men rekening mag houden met kwetsbaarheid, eenzaamheid en verlies  van autonomie. (7) Wel houdt de KNMG vast dat het lijden alleen kan worden gekwalificeerd als uitzichtloos en ondraaglijk wanneer er sprake is van een medische grondslag.

Maar ook in de praktijk zijn pogingen ondernomen om de uiterste grenzen van de Euthanasiewet te verkennen. Met dat doel is in 2012 de levenseindekliniek te Den Haag opgericht. Dit is een organisatie met een kantoor in Den Haag en zo’n veertig ambulante teams bestaande uit artsen en verpleegkundigen. Deze teams assisteren artsen die moeilijkheden ondervinden bij het toepassen van euthanasie, bijvoorbeeld omdat ze voor het eerst als arts met een verzoek om euthanasie worden geconfronteerd. De teams zijn ook bereid euthanasie te verrichten als de eigen arts van de patiënt weigert om dat te doen. De levenseindekliniek zocht de publiciteit in een televisieprogramma van de NPO, ‘2doc’ genaamd, dat op 15 februari 2016 werd uitgezonden.(8) Hierin wordt de kijker-toeschouwer van drie gevallen van actieve levensbeëindiging op verzoek:

  1. Een op zich lichamelijk gezonde man, die aan dwangverschijnselen lijdt, wast en strijkt dwangmatig kleren en ruimt kasten op, keer op keer, en brengt  zichzelf met regelmaat verwondingen toe. Hij verzoekt om euthanasie. De  psychiater van de instelling waar hij woont, weigert zijn verzoek in te  willigen. Zijn verzoek wordt echter wel ingewilligd en uitgevoerd door een  arts van de levenseindekliniek.
  2. Een vrouw van honderd jaar wordt ook geholpen door een consulent van de levenseindekliniek. Zij verlangt te sterven omdat zij haar leven monotoon  vindt, pijn lijdt en vreest bedlegerig te worden.

3, Op de derde plaats wordt een vrouw getoond met voortgeschreden semantische dementie, een type dementie dat begint in het taalcentrum in de  hersenen, waardoor de kennis van de betekenis van woorden verloren raakt.  Overigens is zij lichamelijk gezond. Zij wordt geacht in vrijheid om euthanasie verzocht te hebben, hoewel ze niet in staat is het woord euthanasie  te gebruiken, ook niet het woord dood. Wat er staat te gebeuren kan zij  alleen omschrijven met de woorden ‘hupsakee, weg, klaar’. Haar huisarts  weigerde euthanasie te verrichten, omdat hij twijfelde of zij echt in staat was  haar wil te uiten. Hij had geprobeerd haar mogelijke verzoek om euthanasie  met haar te bespreken. Daartoe had hij een doodskist getekend met de vraag  of het dat was wat zij wilde. Maar zij kon hem dat niet zeggen.

Het programma toont de voorbereidende ontmoetingen van de artsen met de personen die om euthanasie hebben verzocht, en ook de feitelijke beëindiging van hun leven; de kijkers zien hoe de voor euthanasie benodigde middelen via een ader worden ingespoten en hoe betrokkenen enkele ogenblikken daarna overlijden. Het programma eindigt met de mededeling dat deze euthanasiegevallen voldeden aan de zorgvuldigheidseisen die de Euthanasiewet stelt aan het verrichten van euthanasie. Opvallend in dit programma is dat de artsen die euthanasie verrichten, zich alleen afvragen of de procedure, voorgeschreven door de Euthanasiewet, zorgvuldig, ‘netjes’, is gevolgd. Niemand stelt de fundamentele vraag of euthanasie moreel geoorloofd is. Hierin manifesteert zich de typisch procedurele benadering van de ethiek in de huidige cultuur. Een van de artsen van de levenseindekliniek geeft aan te hopen dat zijn collega’s en hij door de grenzen van de Euthanasiewet te exploreren en wellicht te doorbreken, eens zullen bereiken dat euthanasie zal worden aanvaard als een gewone medische behandeling: “Misschien …zitten we wel in de voorhoede, en staan we aan een soort euthanasiefront; als wij daardoor discussie extra losmaken waardoor er een beter besef is rond de ethiek rondom euthanasie, dat we onszelf straks kunnen opheffen; dat van euthanasie als behandeloptie, dat daar het taboe vanaf is”.

2. Hulp bij suïcide ook wegens ondraaglijk en uitzichtloos geacht lijden zonder medische grondslag?

Toch blijft de Euthanasiewet ‘schuren’. Hoezeer ook is geprobeerd de grenzen ervan te verkennen en op te rekken, de afhankelijkheid van de arts blijft en er moet sprake zijn van ondraaglijk en uitzichtloos lijden op medische grondslag, wil iemand in aanmerking komen voor hulp bij de beëindiging van zijn leven. Maar, zo vraagt menigeen zich af, kan ook lijden zonder medische grondslag onder bepaalde omstandigheden niet ondraaglijk en uitzichtloos zijn en daarom als een redelijk motief worden gezien voor een verzoek om hulp bij suïcide? En als het antwoord hierop bevestigend is, moet dan geen andere hulpverlener dan de arts worden ingeschakeld, omdat het gaat om ondraaglijk en uitzichtloos lijden op een niet-medische grondslag. In de loop der jaren zijn diverse voorstellen gelanceerd om aan deze gedachte tegemoet te komen.

Begin van de jaren negentig stelde Drion, lid van de Hoge Raad, voor het bij wet mogelijk te maken dat artsen aan ouderen op hun verzoek middelen ter beschikking stellen waarmee zij hun leven kunnen beëindigen op een moment dat ze zelf verkiezen.(9)

In 1998 beëindigde de PvdA-politicus Edward Brongersma zijn leven met een middel dat hem op zijn verzoek daartoe door zijn huisarts was verstrekt. Hij leed niet aan een ernstige lichamelijke of psychische aandoening, maar ging gebukt onder de afname van zijn lichamelijke krachten en eenzaamheid, om welke redenen hij zijn leven zinloos achtte. Omdat Brongersma niet leed aan een classificeerbare lichamelijke of psychische aandoening, werd zijn huisarts uiteindelijk door de Hoge Raad schuldig bevonden aan hulp bij zelfdoding, al werd hem geen straf opgelegd. Anderzijds sloot de Hoge Raad niet uit dat er ook in een situatie waarin er geen sprake is van een medische of psychische aandoening, sprake kan zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden.(10)

In het verlengde van de door Drion opgeworpen gedachte en het Brongersma-arrest kwam een discussie op gang over de vraag of er ook geen wettelijke mogelijkheden zouden moeten worden gecreëerd voor euthanasie of hulp bij suïcide in het geval dat mensen hun leven willen (laten) beëindigen omdat zij het ‘voltooid’ achten, zonder dat er een medische grondslag voor is. De door de KNMG ingestelde Commissie Dijkhuis, die overigens niet de uitdrukking ‘voltooid leven’ hanteerde, maar ‘lijden aan het leven’, kwam in 2004 tot de conclusie dat van het laatste sprake is wanneer mensen zonder dat zij een (doorslaggevende) somatische of psychiatrische aandoening hebben, duurzaam naar de dood verlangen, omdat ze geen of slechts een gebrekkige kwaliteit van leven ervaren.(11) De Nederlandse Vereniging voor Vrijwillige Euthanasie is van opvatting dat een ‘voltooid’ leven een aanvaardbare reden kan zijn voor levensbeëindigend handelen, vooral bij ouderen die tot de slotsom komen dat hun leven aan waarde heeft ingeboet in zodanige mate dat zij er de voorkeur aan geven het te beëindigen, “zonder dat zij lijden aan een onbehandelbare ziekte of aandoening die met ernstig lijden gepaard gaat”.(12)

In 2010 publiceerde de initiatiefgroep Uit Vrije Wil een wetsontwerp dat op basis van een strafuitsluitingsgrond ruimte bood voor hulp bij suïcide bij mensen die de leeftijd van zeventig jaar hebben bereikt en een vrijwillige, weloverwogen en duurzame stervenswens hebben.(13) De hulp bij suïcide zou moeten worden verleend door een ‘stervenshulpverlener’, die geen arts hoeft te zijn, maar bijvoorbeeld psycholoog, filosoof, geestelijk verzorger of verpleegkundige is. De stervenshulpverlener moet verbonden zijn aan een stichting, die speciaal daarvoor zal moeten worden opgericht: de Stichting Stervenshulp aan ouderen (art. 4). Wanneer de stervenshulpverlener besluit de gevraagde stervenshulp te verlenen, verzoekt hij een arts die aan genoemde stichting verbonden is, een recept uit te schrijven voor middelen voor zelfdoding die hij bij de gewone apotheek afhaalt en vervolgens aan de hulpvrager ter beschikking stelt.(14) Voor stervenshulp zouden ook mensen in aanmerking komen die niet lijden aan een medische of psychiatrische aandoening, maar om andere redenen menen dat hun leven voltooid is. Er bleek in Haagse politieke kringen toentertijd weinig steun te zijn voor dit burgerinitiatief. Ook artsen bleken weinig enthousiast om hulp bij suïcide te verlenen aan mensen die hun leven voltooid achten, maar niet lijden aan een medische aandoening die met ondraaglijk en uitzichtloos lijden gepaard gaat. Het opiniepanel van het televisieprogramma Een Vandaag hield er van 21 tot 27 juli 2011 een enquête over onder 800 huisartsen: slechts 20 procent van hen bleek bereid hulp bij suïcide te verlenen aan mensen die hun leven voltooid achtten. 64,5 procent verklaarde zich daar niet toe bereid . De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst publiceerde in 2011 als haar officiële standpunt dat er een medische grondslag moest zijn, minstens een combinatie van medische factoren, om te kunnen spreken van een uitzichtloos en ondraaglijk lijden dat levensbeëindiging kan rechtvaardigen.(16)

Pia Dijkstra, Tweede Kamerlid voor D66, diende op 8 maart 2012 een motie in waarin werd bepleit “dat op uitdrukkelijk verzoek van de individuele oudere en onder strikte voorwaarden van zorgvuldigheid en toetsbaarheid stervenshulp aan ouderen die hun leven voltooid achten, mogelijk wordt”. Haar motie werd echter door een grote meerderheid verworpen.(17) De achterliggende gedachte van haar voorstel was “dat iedere oudere de vrijheid moet hebben om zelf te bepalen hoe en wanneer hij of zij wil sterven” (18). Dit weerspiegelt het heersende ideaal van de hyper-individualistische seculiere samenleving, waarin het individu zelf moet uitmaken of zijn leven nog waarde heeft. Deze cultuur verwerpt de gedachte dat het menselijk leven een universele waardigheid heeft, die altijd en overal geldt, ook bij een mens die getroffen is door een ernstige, ongeneeslijke en ontluisterende aandoening die met ondraaglijk geacht lijden gepaard gaat. Een waardigheid die blijft, ook al heeft betrokkene het gevoel dat het leven alle waardigheid verloren heeft. Tevens diende Pia Dijkstra een motie in waarin de regering werd verzocht om samen met de indieners van het burgerinitiatief Voltooid Leven een desbetreffend wetsvoorstel te formuleren.(19) Deze motie werd aangehouden. (20)

3. Het kabinet Rutte II neemt het initiatief, maar Pia Dijkstra ook

In 2014 stelden de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Schippers, en de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie, Opstelten, de Adviescommissie voltooid leven in, onder het voorzitterschap van de D66-er prof. P. Schnabel. Deze commissie concludeerde in haar rapport Voltooid leven, gepubliceerd op 4 februari 2016, dat de Euthanasiewet goed functioneert. De commissie was van mening dat de Euthanasiewet voor het merendeel van de gevallen die worden gekwalificeerd als ‘voltooid leven’ ruimte biedt voor levensbeëindiging op verzoek. Zij raadde daarom af de Euthanasiewet te wijzigen.(21)

Op woensdag 12 oktober jl. werd echter iedereen – blij of minder blij –verrast door een brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Schippers, en de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie, Van der Steur, gericht aan de voorzitter van de Tweede Kamer.(22) Beide ministers maakten daarin bekend dat het kabinet het voornemen heeft om een nieuwe wet uit te werken die het mogelijk moet maken dat ook hulp bij suïcide wordt geboden aan mensen die niet lijden aan een medische aandoening of een combinatie van medische factoren, kortom ook aan mensen die eventueel gezond zijn. Het kabinet meent dat er ook dan sprake kan zijn van ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Dit betreft mensen veelal op leeftijd die gebukt gaan onder het verlies van dierbaren, eenzaamheid, vermoeidheid of aftakeling als gevolg van ouderdom, maar overigens gezond zijn. Hierin zijn beide ministers niet helemaal consequent: vermoeidheid en lichamelijk aftakeling kunnen immers worden geïnterpreteerd als een medische grondslag . Enkelen ontwikkelen als gevolg van genoemde klachten een duurzame en actieve doodswens, omdat zij van mening zijn dat hun leven geen zin meer heeft en ‘voltooid’ is. Deze mensen komen volgens de Euthanasiewet niet in aanmerking voor hulp bij suïcide, omdat er voor hun uitzichtloos en ondraaglijk lijden geen medische grondslag is. Om ook hulp bij suïcide mogelijk te maken bij mensen die uitzichtloos en ondraaglijk lijden door andere dan medische oorzaken en hun leven daarom ‘voltooid’ achten, wil het kabinet een nieuwe wet opstellen.

Opmerkelijk is wat het kabinet doet met het advies van de Commissie Schnabel. Het neemt het advies van de commissie over om de Euthanasiewet ongewijzigd te laten.(24) Het wijkt tot ieders verrassing echter af van het advies van de commissie om de huidige juridische mogelijkheden voor hulp bij zelfdoding niet te verruimen. Daarentegen stelt het kabinet een nieuwe wet in het vooruitzicht die ruimte zal creëren voor hulp bij suïcide wegens een voltooid leven, dat wil zeggen voor mensen die hun leven wensen te beëindigen vanwege een uitzichtloos en ondraaglijk geacht lijden zonder medische grondslag.

Waarom wil het kabinet zo’n nieuwe wet naast de bestaande Euthanasiewet? De Euthanasiewet kent, zoals we hebben gezien, aan de arts een centrale rol toe bij het besluit of levensbeëindigend handelen op verzoek plaatsvindt. En van die centrale rol van de arts moeten we volgens het kabinet af wanneer het gaat om een voltooid leven, omdat in deze situatie het lijden geen medische grondslag heeft. Of het leven voltooid is en verder leven zinloos, vermag dan niet de arts met zijn medische expertise vast te stellen, maar alleen het betrokken individu zelf, aldus het kabinet. Dit behoort tot het terrein van zijn autonomie. Om aan diens autonomie recht te doen, acht het kabinet een andere wet noodzakelijk naast de bestaande Euthanasiewet.

a. Euthanasiewet: de waarde van het leven tegenover die van de barmhartigheid
Binnen het kader van de Euthanasiewet is wie euthanasie of hulp bij suïcide wenst, afhankelijk van de arts. De arts toetst vooraf of het lijden van de patiënt dat moet zijn veroorzaakt door een ziekte of een combinatie van medische factoren uitzichtloos en ondraaglijk is en daarom het verzoek tot levensbeëindiging kan worden ingewilligd. De arts heeft geen plicht om euthanasie te verrichten of hulp bij suïcide te verlenen. En de patiënt heeft geen recht op euthanasie of hulp bij suïcide.

Om de arts te controleren verricht een van de vijf Regionale Toetsingscommissies Euthanasie achteraf een toetsing. De Euthanasiewet gaat uit van de veronderstelling dat de arts vanwege de uitzichtloosheid en de ondraaglijkheid van het lijden van de patiënt geconfronteerd wordt met een conflict van plichten: enerzijds heeft hij de plicht om het leven te beschermen en te behouden, anderzijds heeft hij de plicht om het lijden weg te nemen of te verminderen en zou hij dat in sommige gevallen als er geen alternatief is alleen kunnen doen door het leven van de patiënt te beëindigen. Hij staat dan voor een conflict van plichten die een situatie van overmacht zou inhouden in de zin van artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht dat zegt: “Niet strafbaar is hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedrongen”. Zou hij in die situaties het leven van de patient beëindigen, dan doet de arts iets wat formeel tegen de wet ingaat (euthanasie en hulp bij suïcide zijn immers nog steeds formeel verboden), maar niet materieel, en wordt hij daarom niet gestraft: “Dit betekent dat als iemand ondraaglijk en uitzichtloos lijdt, de beschermwaardigheid van het leven kan wijken voor het beroep op barmhartigheid,” aldus de ministers Schippers en Van der Steur.(25)

De ministers Schippers en Van der Steur grijpen hier terug op de gedachte die in de discussie over euthanasie herhaaldelijk terugkeert, dat de waarde van het leven aan de ene kant en die van barmhartigheid aan de andere kant twee waarden zijn die met elkaar in conflict kunnen komen en in sommige gevallen barmhartigheid een hogere waarde is dan het leven. Deze tegenstelling is puntig verwoord in de Engelse uitdrukking mercy killing, doden uit barmhartigheid. Een probleem dat in de discussie over de aanvaardbaarheid van levensbeëindigend handelen steeds voorkomt, is dat men de waarde van het leven afzet tegen andere waarden: tegenover barmhartigheid, maar ook – zoals we later nog zullen zien – tegenover de autonomie van de mens.

  1. Waarden zijn echter niet altijd tegen elkaar af te zetten. Sommige waarden zijn ‘incommensurabel’, dat wil zeggen dat ze vanwege hun aard niet tegen andere waarden afgewogen kunnen worden; zo’n waarde is de waarde van het leven. Dit is een intrinsieke (essentiële) waarde, dat wil zeggen een doel in zich en nooit een louter middel tot een doel, hetgeen inhoudt dat het leven nooit ofte nimmer mag worden opgeofferd om aan het lijden een einde te maken.
  2. Uiteraard is barmhartigheid ook een intrinsieke waarde die nooit geschonden mag worden: we mogen niet onbarmhartig zijn. Maar het is niet onbarmhartig als we weigeren om iemand bij te staan bij de beëindiging van zijn leven. Barmhartigheid vraagt niet om medewerking te verlenen aan de schending van een intrinsieke waarde, hier de waarde van het leven. Echte barmhartigheid houdt in dat “men solidair [wordt] met andermans lijden, zonder dat dit leidt tot het doden van degene wiens lijden men niet kan verdragen” (Evangelium vitae, 66). (26) Echte barmhartigheid houdt niet de plicht in om het lijden totaal weg te nemen. Zo’n plicht hebben artsen en andere medewerkers in de gezondheidszorg, familieleden, vrienden en bekenden niet; bovendien zijn zij daar vaak niet toe in staat. Barmhartigheid betekent hier dat men tot het uiterste gaat om het lijden van de medemens tot draagbare proporties terug te brengen. Deze barmhartigheid wordt concreet geboden in de vorm van liefdevolle en professionele palliatieve zorg.

b. Nieuwe wet: autonomie tegenover beschermwaardigheid van het leven
In gevallen van een ‘voltooid leven’ is er geen medische aandoening of combinatie van medische factoren waarover de arts een oordeel zou kunnen vellen. De arts kan niet op basis van zijn specifieke deskundigheid beoordelen of een leven ‘voltooid’ is en of zaken als eenzaamheid, ouderdom en verminderde mobiliteit een uitzichtloos en ondraaglijk lijden betekenen. Bijgevolg is een conflict van plichten bij de arts in deze situaties niet aan de orde. Daarom acht het kabinet daarvoor een andere, nieuwe wet nodig waarin niet de arts en zijn veronderstelde conflict van plichten een centrale rol hebben, maar degene die wegens een voltooid leven wenst te sterven, en diens autonomie.(27) Het kabinet wil recht doen aan de autonomie van mensen die een stervenswens hebben zonder dat er medische redenen voor zijn. Autonomie (zelfbeschikking) is aldus het kabinet een fundamentele waarde en een belangrijk element zowel voor de ethiek als voor het recht. Het kabinet acht autonomie weliswaar geen absoluut principe, maar vindt dat de beschermwaardigheid van het leven in sommige gevallen onder druk komt te staan, wanneer mensen zonder specifiek medische problemen menen dat hun leven voor henzelf geen waarde meer heeft en zij bijgevolg een persistente, actieve doodswens hebben. In dergelijke gevallen kan het voorkomen dat de beschermwaardigheid van het leven moet wijken voor de autonomie, het recht op zelfbeschikking.

Om misbruik te voorkomen zal ervoor moeten worden gewaakt dat het verzoek om hulp bij suïcide inderdaad vrijwillig, consistent en weloverwogen is. Daarom is hier een toetsing vooraf nodig en niet achteraf zoals geschiedt binnen het kader van de Euthanasiewet door de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie. De toetsing voorafgaande aan de zelfdoding zal worden verricht door een speciaal daartoe opgeleide ‘stervenshulpverlener’. Het gaat om een nieuwe beroepsgroep van deskundigen die ervaring hebben met existentiële en psychosociale problemen en met de begeleiding van mensen aan het levenseinde. Dit kunnen artsen zijn, maar ook verpleegkundigen of psychologen die een ‘medische kopstudie’ hebben gevolgd. De stervenshulpverlener moet een aantal gesprekken voeren met betrokkene om te bezien of diens doodswens weloverwogen, vrijwillig en duurzaam is. Tevens moet hij beoordelen of de stervenswens niet uit een medische oorzaak voortvloeit, bijvoorbeeld een depressie, en door een medische behandeling kan worden verholpen.(28) Nadat de zelfdoding heeft plaatsgevonden, wordt het besluit om hulp bij zelfdoding te verlenen getoetst door een onafhankelijke commissie.(29)

De wet die het kabinet wil uitwerken, lijkt veel op het wetsvoorstel van Uit Vrije Wil. Het kabinet geeft echter in tegenstelling tot de initiatiefgroep Uit Vrije Wil geen leeftijdsgrens aan, al denkt het bij ‘voltooid leven’ vooral aan mensen op leeftijd.(30)

In die behoefte aan een leeftijdsgrens voorziet echter wel Pia Dijkstra, die opnieuw het podium van de discussie over voltooid leven beklommen heeft. Zij heeft een initiatiefwetsvoorstel (31) opgesteld, waarin wordt bepaald dat alleen mensen van 75 jaar voor hulp bij zelfdoding in verband met een voltooid leven in aanmerking komen. Een ander opmerkelijk verschil met het kabinetsplan is dat zij in haar wetsvoorstel niet spreekt van ‘stervenshulpverlener’, maar van ‘levenseindebegeleider’. Deze hoeft geen arts te zijn, maar wel BIG-geregistreerd. Deze levenseindebegeleider kan – blijkbaar ook indien geen arts – de middelen voor de levensbeëindiging voorschijven bij de apotheek. Deze middelen mag de apotheek dan alleen aan de levenseindebegeleider verstrekken (art. 4). Tot en met 31 januari 2017 was haar wetsvoorstel online ter consultatie voorgelegd.

Sinds eind oktober 2017 is een nieuwe regering aangetreden, waaraan D66, de VVD, het CDA en de CU deelnemen. De twee laatste partijen wijzen een wet op hulp bij suïcide wegens voltooid leven af. De nieuwe regering heeft daarom besloten geen eigen wetsvoorstel hierover aan de Tweede Kamer voor te leggen. De twee genoemde christelijke partijen zijn echter niet van plan het kabinet te laten vallen, wanneer de Tweede en de Eerste Kamer een initiatiefwetsvoorstel, ingediend vanuit de Tweede Kamer, zullen aannemen dat hulp bij suïcide wegens voltooid leven mogelijk maakt.

In het regeerakkoord zegt de nieuwe regering volgende stappen te willen zetten:

  1. De nieuwe regering zet zich in om de aanbevelingen te implementeren van het manifest Waardig ouder worden, een gemeenschappelijk document van de ChristenUnie, de omroep Max en de KBO-PCOB. Deze drie organisaties roepen op tot een campagne, onder meer om de ouderdom, een actieplan ten aanzien van eenzaamheid, de verbetering van palliatieve zorg en de pastorale zorg te re-evalueren.(32)
  2. De Minister voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport zet zich in om de aanbevelingen te implementeren van de boven genoemde Commissie Schnabel, waaronder die met betrekking tot de vermeerdering van de kennis van de Euthanasiewet onder artsen en patiënten. Het doel hiervan is om helder te maken welke mogelijkheden deze wet biedt voor hulp bij suïcide wegens een voltooid leven, in samenhang met een nieuwe evaluatie (de derde) van de Euthanasiewet.
  3. De nieuwe regering zal een onderzoek in gang zetten over de grootte en de omstandigheden van de groep voor wie de ruime interpretatie en toepassing van de Euthanasiewet, zoals aangegeven door de Commissie Schnabel, in de ogen van de betrokkenen te weinig uitkomst bieden.(33)

Het gaat uiteraard om een compromis tussen de twee liberale en de twee christelijke partijen die samen de regering vormen. Iedere partij wil iets van zijn verkiezingsprogramma in het regeerakkoord terugzien.
4. Die wet moet er nooit komen

Op het kabinetsplan voor voltooid leven is van diverse kanten de nodige kritiek gekomen. De KNMG acht een nieuwe wet om meerdere redenen onwenselijk. Onder meer is zij bang dat de nieuwe wet de Euthanasiewet gaat ondermijnen. Het gevolg is dat er voor mensen die wegens een medische aandoening hun leven willen (laten) beëindigen, strengere regels gelden dan voor mensen met een doodswens om andere dan medische redenen. Als een arts binnen het kader van de Euthanasiewet het verzoek om levensbeëindiging niet inwilligt, dan kan de patiënt proberen hulp bij suïcide te krijgen volgens de nieuwe wet bij een stervenshulpverlener. Omdat hij dan niet meer hoeft aan te tonen dat zijn lijden het gevolg is van een medische aandoening, heeft hij gemakkelijker toegang tot hulp bij suïcide. Wordt door de nieuwe wet zo niet een sluiproute gecreëerd die ten koste gaat van de Euthanasiewet? Zouden ook artsen niet in de verleiding komen om hun patiënten op deze mogelijkheid te wijzen? De KNMG vreest dat als de Euthanasiewet eenmaal zal zijn ondermijnd, de zorgvuldigheid zou wegvallen die zij ten aanzien van levensbeëindigend handelen garandeert.(34)

Niet alleen bij de KNMG bestaat de vrees dat door een nieuwe wet die hulp bij suïcide wegens een voltooid geacht leven mogelijk maakt, de door de Euthanasiewet gegarandeerde zorgvuldigheid met betrekking tot het levensbeëindigend handelen zal worden ondermijnd. Psychiaters vragen zich af of de beoogde stervenshulpverleners, die niet noodzakelijk artsen hoeven te zijn, ook daadwerkelijk kunnen toetsen of het verzoek om hulp bij suïcide consequent, weloverwogen en duurzaam is. Ouderen verzoeken niet zelden om levensbeëindiging doordat zij lijden aan een depressie. Deze diagnose is bij ouderen niet in alle gevallen gemakkelijk te stellen en wordt daarom frequent gemist. Mensen die verzoeken om (hulp bij) de beëindiging van hun leven wegens een depressie vallen in principe onder de Euthanasiewet. Een psychiater schijft dat het haar ervaring is dat ouderen met een depressie door de gesprekken die binnen het kader van de in de Euthanasiewet voorgeschreven procedure gevoerd moeten worden, soms van hun verzoek om levensbeëindiging afstappen.(35) Hoewel er ook tegen de Euthanasiewet principiële bezwaren bestaan, moet worden geconstateerd dat deze wet in ieder geval een zekere zorgvuldigheid waarborgt in de besluitvorming ten aanzien van levensbeëindigend handelen, waarvan men kan vrezen dat die (deels) wordt prijsgegeven door de nieuwe wet betreffende voltooid leven.

Wat kunnen we zeggen van de nieuwe wet die het kabinet of Pia Dijkstra voornemens is uit te werken? Die wet moet er niet komen om de volgende redenen:

  1. Het creëren bij wet van mogelijkheden voor hulp bij suïcide aan mensen die hun leven voltooid achten, maar niet ondraaglijk en uitzichtloos lijden aan een onbehandelbare medische of psychiatrische aandoening, is een nieuwe verruiming van de mogelijkheden voor levensbeëindigend handelen. Daarmee is de nieuwe wet die het kabinet in gedachten heeft, een volgende stap op het hellend vlak (in het Engels the slippery slope, de gladde helling), waardoor het respect voor de waarde van het menselijk leven in de loop van enkele decennia al danig is uitgehold. De nieuwe wet zal het respect voor het menselijk leven alleen maar verder ondermijnen.
  2. De mens heeft ten aanzien van zijn leven slechts een relatieve autonomie, maar niet de autonomie die het kabinet hem toekent.
  3. Het is een misvatting dat de autonomie van mensen er door de nieuwe wet groter op zal worden.

a. Het hellend vlak
Op de eerste plaats bevestigt dit voornemen van het kabinet datgene waar al vanaf het begin van de euthanasiediscussie voor is gewaarschuwd: door euthanasie of hulp bij suïcide toe te staan, ook al gebeurt dit in nog zo beperkte mate, begeeft men zich op een hellend vlak.(36) Dat laten de ontwikkelingen in de laatste halve eeuw in Nederland ook zien. In de jaren ’70 en het begin van de jaren tachtig ging de discussie over het toelaten van euthanasie in het terminale stadium van een ongeneeslijke lichamelijke aandoening. Later werd ook euthanasie vóór het terminale stadium bespreekbaar. Aan het begin van de jaren ’90 kwam euthanasie of hulp bij suïcide wegens psychiatrische aandoeningen in beeld, of bij mensen in een gevorderde staat van dementie wanneer betrokkenen een schriftelijke euthanasieverklaring hadden getekend toen zij nog over hun toestand konden oordelen. Het Gronings Protocol uit 2004, dat later een landelijke regeling werd, schiep mogelijkheden voor de levensbeëindiging van gehandicapte pasgeborenen. Hierdoor is ook een opening geboden voor levensbeëindiging zonder verzoek van de betrokkene.

Dat nu ook mogelijkheden worden gecreëerd voor hulp bij suïcide bij mensen die gezond zijn, viel daarom in zekere zin te voorzien, al was overigens de mededeling van het kabinet hiervoor een nieuwe wet te zullen uitwerken voor iedereen een verrassing, omdat dit op zo frappante wijze van het advies van de Adviescommissie voltooid leven afwijkt. Als men levensbeëindigend handelen op verzoek toestaat wegens een bepaalde vorm van lijden, dan zal men steeds aanlopen tegen de vraag of levensbeëindiging bij een iets minder ernstig lijden ook aanvaardbaar is. De deur, eenmaal op een kier gezet, zwaait dan gemakkelijk steeds verder open. Als nu ook ruimte wordt gecreëerd voor hulp bij suïcide bij gezonde mensen, zij het onder voorwaarden, wat is dan de volgende stap?

Een belangrijke stap die met de nieuwe wet wordt gezet, is in ieder geval dat de arts er geen centrale rol in zal spelen. Het oordeel dat het leven is voltooid, is de verantwoordelijkheid van het betrokken individu. Naast de voortschrijdende uitholling van het respect voor het menselijk leven wordt met deze wet een verdere stap gezet in de richting van de individualisering in onze toch al hyperindividualistische cultuur. De stervenshulpverlener heeft niet tot taak te toetsen of het leven al dan niet voltooid is, maar of het verzoek om hulp bij suïcide vrij, weloverwogen en duurzaam is.

Er is bijgevolg sprake van een hellend vlak in meerdere opzichten, namelijk waar het gaat om de voortschrijdende uitholling van het respect voor het leven, een steeds intenser wordende individualisering van de samenleving en mogelijke vermindering van de zorgvuldigheid waarmee levensbeëindigend handelen wordt toegepast.

Welke verdere omwikkelingen staan ons nog te wachten? Het antwoord hierop ligt nu in handen van de Tweede Kamer. Zal deze het initiatiefwetsvoorstel van Pia Dijkstra – eventueel in gewijzigde vorm – aanvaarden en daardoor hulp bij suïcide wegens een voltooid geacht leven mogelijk maken?

Alhoewel, heeft de praktijk de Haagse politiek niet al ingehaald? In september 2017 maakte de Coöperatie Laatste Wil bekend een goedkope chemische stof, een poeder, dat in Nederland legaal en vrij verkrijgbaar is als conserveermiddel, aan te bevelen waarmee mensen zichzelf op elke gewenst moment een zekere en pijnloze dood kunnen bezorgen. Tegenstanders waarschuwen echter dat gebruik van het middel in kwestie niet zomaar tot een zekere en pijnloze dood leidt, maar epileptische aanvallen kan veroorzaken. Bovendien wijzen zij op het risico dat dit poeder, eenmaal bekend, ook gebruikt zou kunnen worden om andere mensen uit de weg te ruimen. De media hebben dit middel het poeder van Drion gedoopt, naar het lid van de Hoge Raad dat in 1991 voor het eerst een oproep had gedaan om artsen straffeloos in staat te stellen aan ouderen medicamenten ter beschikking te stellen waarmee ze op een zelfgekozen moment uit het leven zouden kunnen stappen.(37) De Coöperatie zegt dit middel te propageren om recht te doen aan de autonomie van mensen die hun leven wensen te beëindigen. Alleen leden die de leeftijd van 18 jaar bereikt hebben en minstens een half jaar lid zijn, worden geïnformeerd over welk middel het gaat, om te voorkomen dat sommigen het in een opwelling gebruiken om hun leven te beëindigen.(38) Het Openbaar Ministerie beschikt niet over mogelijkheden om tegen de Coöperatie Laatste Wil op te treden, omdat advies geven over suïcide, in tegenstelling tot hulp bij suïcide, niet strafbaar is. Recent lijkt de Coöperatie Laatste Wil haar aanpak te hebben bijgesteld. De eerste brieven zijn per e-mail verstuurd aan 3200 leden die het zelfdodingspoeder hebben besteld. Zij krijgen een kluisje toegestuurd, dat alleen zij zelf met een code of vingerafdruk kunnen openen. Vervolgens  ontvangen zij tijdens een bijeenkomst het betreffende middel dat zij dan onder toezicht in het kluisje moeten deponeren.(39) Het Openbaar Ministerie zou pas kunnen optreden nadat een van de leden het middel heeft gebruikt en daarmee daadwerkelijk zijn leven heeft beëindigd. Is dit wellicht de laatste stap op het hellend vlak en zijn we nu onderaan de helling beland?

b. Slechts een relatieve autonomie
Een principiële vraag is of de autonomie van de mens zover gaat dat hij ook beschikkingsrecht heeft over leven en dood. Het antwoord op die vraag is ontkennend. De mens heeft uiteraard een zekere autonomie, maar die is relatief en omvat niet het recht om te beschikken over eigen leven en dood of dat van iemand anders. (40) De centrale vraag is: welke waardigheid heeft het menselijk leven? Het lichamelijk leven van de mens hangt samen met de waarde die het lichaam heeft. Bij levensbeëindiging beëindigt men het lichamelijk leven (niet dat van de ziel, die onsterfelijk is). Onze cultuur ziet het lichaam vaak als een object, een ding, waar wij vrij over kunnen beschikken. De menselijk persoon zou alleen het bewustzijn – hogere hersenfuncties – betreffen, dat vrijelijk zou kunnen beschikken over het menselijk lichaam als een puur middel tot welk doel ook. Binnen deze visie heeft het lichaam alleen de waarde die het individu eraan toekent. Wanneer het lichamelijk leven door ziekte of andere oorzaken ontluisterd is en daarom zijn waarde verloren heeft, zou het individu er door actieve levensbeëindiging afstand van mogen doen.

Het lichaam is echter geen object of een ding, maar behoort wezenlijk tot de menselijke persoon. De mens is zowel wat zijn lichaam betreft als wat zijn geestelijke dimensie betreft geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. God en wie naar zijn beeld geschapen zijn, zijn altijd een doel in zich en nooit een louter middel tot een doel. Dit geldt ook voor het lichaam. De beëindiging van het lichamelijk leven om aan het lijden een einde te maken houdt in dat het wordt opgeofferd als een middel om het lijden te beëindigen. Dit betekent dat het lichaam en daarmee de menselijke persoon wordt gedegradeerd tot een middel. Daarom is levensbeëindiging op verzoek of zonder verzoek altijd een moreel kwade handeling die nooit of te nimmer mag worden verricht.(41) Het lichaam deelt in de waardigheid van de menselijke persoon die een doel in zich is en daarom een waarde die altijd en overal blijft, ook als het individu in kwestie de indruk heeft dat die verloren is gegaan. Het laatste bevestigen we als we om die reden euthanasie of hulp bij suïcide toestaan. We zouden daarentegen mensen moet helpen om de essentiële waardigheid van het leven weer te (her)ontdekken.(42)

c. De autonomie is er niet mee geholpen
Het kabinet denkt met de nieuwe wet recht te doen aan de autonomie van mensen die een persistente actieve stervenswens hebben wegens een lijden dat niet door medische factoren is bepaald. Daar valt veel op af te dingen. Dat de beschermwaardigheid van het leven in sommige gevallen moet wijken voor het recht op zelfbeschikking betekent dat men aan de vrijheid van de mens een hogere waarde toekent dan aan zijn leven. Het is waar dat de vrijheid een hogere waarde is dan het leven. Dat zien we bij de martelaar die toelaat dat anderen hem doden, omdat hij zich daardoor niet laat dwingen om Christus te verloochenen, maar in vrijheid ervoor kiest Hem trouw te blijven. Echter, de vrijheid mag dan een hogere waarde zijn dan het leven, het leven is een fundamentele waarde ten opzichte van de vrijheid: zonder leven geen vrijheid. Beëindiging van het leven betekent ook beëindiging van de vrijheid.

Afgezien van deze fundamentele beschouwing: is met de nieuwe wet die het kabinet wil invoeren, de autonomie van mensen met een doodswens echt gediend? We kunnen ons met recht en reden afvragen of ze wel echt dood willen. Hulpverleners weten uit ervaring dat het verzoek om levensbeëindiging vaak een roep om hulp is. Dan moet geen hulp bij suïcide worden aangeboden, maar samen met betrokkenen worden gesproken om te zien wat zijn echte probleem is en hoe hij geholpen kan worden. Als mensen gebukt gaan onder eenzaamheid, verlies van dierbaren en ouderdomsverschijnselen, dan moeten we geen mogelijkheden voor hulp bij zelfdoding aanbieden, maar ons afvragen of we niet een en ander aan onze zieken- en ouderenzorg dienen te verbeteren. Hiermee komen we aan de werkelijke problemen tegemoet waar mensen mee worstelen die een stervenswens uiten.

Ook het kabinet zegt overigens dat we, alvorens over te gaan tot daadwerkelijke hulp bij suïcide, ons eerst moeten afvragen of we niet iets aan de situatie van deze mensen moeten doen. Als de mogelijkheid tot hulp bij suïcide eenmaal realiteit wordt en er wellicht een trend uit voortvloeit om bij een stervenswens hulp bij suïcide aan te bieden, dan kan dat pogingen om de zorg voor deze mensen te verbeteren ontmoedigen. Tevens kunnen ouderen en eenzamen zich onder die omstandigheden schuldig gaan voelen, als ze verder willen leven. Ze zouden daardoor het gevoel kunnen krijgen teveel een claim op hun familieleden te leggen of een kostenpost voor de gezondheidszorg te worden. Dit betekent dat de wens om te sterven niet op vrijwillige basis tot stand komt. In dit verband moet ook rekening worden gehouden met het risico dat de stervenswens in een aantal gevallen kan ontstaan onder druk van derden, bijvoorbeeld familieleden. Meyboom-De Jong, lid van de commissie Schnabel, vraagt zich af of dat valt te voorkomen en ook of stervenshulpverleners “zelfs met hun kopstudie” in staat zullen zijn dat te herkennen:

“Ik deel de angst van ouderen dat hun op den duur euthanasie kan worden opgedrongen, als ze ‘er niet meer toe doen’. Die grote groep mensen hebben we met ons advies (het advies van de Commissie Schnabel, W.E.) willen beschermen: Compassie gaat boven autonomie”.(43)

Ouderen hebben vaak angst voor het verpleeghuis, dat de laatste tijd als gevolg van negatieve berichtgeving een steeds slechtere reputatie geniet, of ze zijn bang thuis zonder voldoende zorg te vereenzamen. Aan deze problematiek zouden we aandacht moeten besteden en daar is de wet voor hulp bij suïcide bij voltooid leven, die het kabinet voor ogen staat, geen adequaat antwoord op. De juriste Anne-Mei The, die overigens euthanasie niet afwijst, zegt hierover:

“Het gaat in wezen om de vraag; hoe behandelen we onze ouderen? Hoe we omgaan met ouderdom, lijden, kwetsbaarheid, eenzaamheid, sociaal isolement is een onderschat probleem… Mensen hebben het gevoel er niet meer bij te horen, niet voor vol te worden aangezien en geen bijdrage aan de samenleving meer te kunnen leveren. Daardoor voelen ze zich wanhopig en overbodig. Maar ik geloof niet dat de maakbare dood op het einde de oplossing is”.(44)

Epiloog

Tenslotte: het kabinet wil tegemoet komen aan de autonomie van mensen, maar richt zich uitsluitend op autonomie in de vorm van uiterlijke vrijheid, het vrij zijn van wetten die de overheid oplegt, of vrij zijn van sociale druk. Maar veel belangrijker is de innerlijke vrijheid of – zo men wil – de innerlijke autonomie: het innerlijk vermogen waardoor de mens zichzelf, zijn gedachten, impulsen en gevoelens in beheer heeft en daardoor in staat is om moreel goede keuzes te maken, ook als dat heel moeilijk is. Aristoteles zou daarom zeggen: de echt innerlijk autonome mens is de deugdzame mens. De deugden geven een mens de innerlijke vrijheid of autonomie die hij nodig heeft om met het lijden om te gaan. Vanuit het christelijk geloof zeggen we: de autonome mens in de zin van een innerlijke vrije mens is de door Christus verloste mens. Aan deze innerlijke autonomie moeten we op de eerste plaats aandacht schenken. Deze innerlijke vrijheid moeten we zien te versterken door goede professionele en liefdevolle palliatieve zorg en zieken- en ouderenzorg, waarvan ook pastorale zorg een intrinsiek onderdeel is. De ervaring leert dat mensen daardoor die innerlijke kracht terug kunnen krijgen, weer zin in het leven gaan zien en het ook willen voortzetten.

Noten
* Delen van deze lezing zijn ontleend aan eerdere artikelen over het gelijknamige onderwerp in het Katholiek Nieuwsblad: W.J. Eijk, “Ook bij gezonde mensen medische hulp bij zelfdoding?”, in: Katholiek Nieuwsblad (2016), 21 oktober, pp. 4-5.10; Idem, “Straks ook medische hulp bij suïcide voor mensen die gezond zijn?”, in: Pro Vita Humana 24(2017), nr. 1, p. 001 (http://provitahumana.nl/pvhcoart201711.html).

  1. J.H. van den Berg, Medische macht en medische ethiek, G.F. Callenbach, Nijkerk 1969. Hoewel Van den Berg in dit boekje alleen een lans brak voor de legalisering van levensbeëindigend handelen zonder verzoek, was het de aanleiding tot een publiek debat over levensbeëindigend handelen zowel op als zonder verzoek. De discussie richtte zich overigens aanvankelijk vooral op levensbeëindigend handelen op verzoek, zie: W.J. Eijk, “Eutanasia: un piano inclinato”, in: Il Regno 67(2017), 1 januari, pp. 41-56 (Italiaanse vertaling van W.J. Eijk, “Dutch experience of euthanasia and physician-assisted suicide”, lezing voor de plenaire vergadering van de Canadese Bisschoppenconferentie, Cornwall (Ontario), 26 september 2016).
  2. “Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (WtL) van 12 april 2001”, Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden (2001), nr. 194.
  3. B.D. Onwuteaka-Philipsen, J.K.M. Gevers e.a., Evaluatie Wet Toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, ZonMw, Den Haag 2007, p. 99. 14% van alle artsen gaf aan nooit euthanasie te verrichten of hulp bij suïcide te verlenen, terwijl 1% toevoegde dat zij bovendien nooit een patiënt die om euthanasie verzoekt, naar een andere arts zouden verwijzen. In 2010 bleek dat 5% van de verzoeken om levensbeëindiging niet was ingewilligd wegens principiële bezwaren van artsen, zie: Euthanasie en andere medische beslissingen rond het levenseinde: Sterfgevallenonderzoek 2010, op. cit., p. 17.
  4. De rol van de arts bij het zelfgekozen levenseinde. Standpunt van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), vastgesteld door het Federatiebestuur en in werking getreden op 23 juni 2011 (www.knmg.nl/zelfgekozen-levenseinde). Vgl. W.J. Eijk, “Come concepisce l’Associazione Medica Reale Olandese il ruolo del medico nell’interruzione della vita su richiesta?”, in: Medicina e Morale 61(2011), nr. 6, pp. 973-991.
  5. De te restrictieve interpretatie zou volgens de KNMG deels worden veroorzaakt door de uitspraak van de Hoge Raad in de zaak Brongersma (zie hieronder).
  6. Regionale Toetsingscommissies Euthanasie, Jaarverslag 2009, pp. 20-23.
  7. Ibidem, p. 22.
  8. Zie: http://www.npo.nl/2doc/15-02-2016/VPWON_1248719
  9. H. Drion, “Het zelfgewilde einde van oudere mensen”, in: NRC/Handelsblad (1991), 19 oktober, p. 8.
  10. Hoge Raad 24 december 2002, Landelijk Jurisprudentie Nummer (LJN): AE8772.
  11. Commissie Dijkhuis, Op zoek naar normen voor het handelen van artsen bij vragen om hulp bij levensbeëindiging in geval van lijden aan het leven, Utrecht 2004, speciaal p. 15.
  12. M. Peeters, Onderzoek naar (hulp bij) zelfdoding op basis van voltooid leven in verzorgingshuizen, NVVE, Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde, 2010, p. 4.
  13. E. Sutorius, J. Peters, S. Daniëls, “Proeve van een wet,” in: Uit Vrije Wil. Waardig sterven op hoge leeftijd, J. Peters, E. Sutorius, Boom, Amsterdam 2011, pp. 45-83.
  14. Vgl. Memorie van Toelichting, ibid., pp. 72-76.
  15. EenVandaag Opiniepanel, “Huisartsen over Euthanasie”, p. 10, zie: http://opinie.eenvandaag.nl/ uploads/doc/huisartsen-euthanasie.pdf
  16. De rol van de arts bij het zelfgekozen levenseinde…, op. cit.
  17. Zie: https://www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=cde11004-bb08-4452-8f5e-159490332f7b&title=Motie%20Dijkstra%20over%20stervenshulp%20onder%20strikte%20voorwaarden.pdf
  18. Tweede Kamer, Vergaderjaar 2011-2012, 33 026, nr. 2 (https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/ moties?qry=%2A&fld_tk_categorie=Kamerstukken&srt=date%3Adesc%3Adate&clusterName=Moties&Ty pe=Kamerstukken&fld_prl_kamerstuk=Moties&fromdate=01%2F03%2F2012&todate=30%2F03%2F201 2&sta=226).
  19. Tweede Kamer, Vergaderjaar 2011-2012, 33 026, nr. 3 (https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/ moties?qry=%2A&fld_tk_categorie=Kamerstukken&srt=date%3Adesc%3Adate&clusterName=Moties&Ty pe=Kamerstukken&fld_prl_kamerstuk=Moties&fromdate=01%2F03%2F2012&todate=30%2F03%2F201 2&sta=211).
  20. Zie: https://www.tweedekamer.nl/debat_en_vergadering/plenaire_vergaderingen/details?date=0803-2012#2011A04691.
  21. Adviescommissie voltooid leven, Voltooid leven: Over hulp bij zelfdoding aan mensen die hun leven voltooid achten, Den Haag, Januari 2016, speciaal pp. 208-231 (zie: https://www.rijksoverheid.nl/ onderwerpen/levenseinde-en-euthanasie/documenten/rapporten/2016/02/04/rapport-adviescommissievoltooid-leven).
  22. E.I. Schippers, G.A. van der Steur, “Brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der StatenGeneraal: Kabinetsreactie en visie voltooid leven,” 12 oktober 2016: https://www.rijksoverheid.nl/ documenten/kamerstukken/2016/10/12/kabinetsreactie-en-visie-voltooid-leven
  23. Vgl. G. den Hartogh, “Stervenshulp holt zorgvuldigheidseisen uit”, in: Medisch Contact 72(2017), 16 februari, nr. 7, pp. 34-36, speciaal 34.
  24. E.I. Schippers, G.A. van der Steur, “Brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der StatenGeneraal: Kabinetsreactie en visie voltooid leven”, op. cit., p. 2.
  25. Ibidem, p. 5.
  26. Johannes Paulus II, “Encycliek Evangelium vitae: Over de waarde en de onschendbaarheid van het menselijk leven (25 maart 1995), Kerkelijke documentatie 23(1995), nr. 5, pp. 213-288, citaat pp. 260-261.
  27. E.I. Schippers, G.A. van der Steur, “Brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der StatenGeneraal: Kabinetsreactie en visie voltooid leven”, op. cit., pp. 6-8.
  28. Ibidem, pp. 8-9.
  29. Ibidem, p. 10.
  30. Ibidem.
  31. Voorstel van wet van het lid Pia Dijkstra houdende toetsing van levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek en tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en enkele andere wetten (Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek), zie: https://d66.nl/content/uploads/sites/2/2016/12/Wet-toetsing-levenseindebegeleiding-van-ouderen-opverzoek.pdf Zie ook: de Memorie van toelichting: https://d66.nl/content/uploads/sites/2/2016/12/Memorievan-toelichting-Wet-toetsing-levenseindebegeleiding-van-ouderen-op-verzoek.pdf
  32. ChristenUnie, Max, KBO-PCOB, Manifest ‘Waardig ouder worden’: https://waardigouderworden.christenunie.nl/l/library/download/1085097
  33. Vertrouwen in de toekomst, Regeerakkoord 2017-2021, VVD, CDA, D66 en ChristenUnie, 1.4 Zorg, Medisch-ethische onderwerpen, pp. 17-18, zie: https://www.kabinetsformatie2017.nl/kabinetsformaties/k/ kabinetsformatie-2017/documenten/publicaties/2017/10/10/regeerakkoord-vertrouwen-in-de-toekomst
  34. Overwegingen artsenfederatie KNMG bij “Kabinetsreactie en visie Voltooid Leven”, 19 maart 2017, spec. pp. 18-19, zie: https://www.knmg.nl/advies-richtlijnen/dossiers/lijden-aan-het-leven.htm vgl. “Kabinetsplan voor wet Voltooid leven onwenselijk” in: Medisch Contact (2017), 30 maart, pp. 10-11; “KNMG: ‘voltooid leven’-wens invoelbaar, maar regeling onwenselijk”, in: Ibid., pp. 42.
  35. A. Kuiken, “Ziek en/of levensmoe?”, in: Trouw (2016), 21 oktober, Verdieping, pp. 10-11.
  36. W.J. Eijk, “Eutanasia: un piano inclinato,” op. cit.
  37. “In eenzaamheid beslissen om eruit stappen”, in: Trouw (2017), 13 september, Verdieping, pp. 4-5; B. Ummelen, “Poeder van Drion? Maak weg naar zelfgekozen dood niet te makkelijk”, in: Trouw (2017), 26 september, p. 21; S. van Veen, “Poeder van Drion kost onnodig mensenlevens”, in: De Volkskrant (2017), 7 september, p. 22.
  38. E. Keulen, “De pil van Drion wordt een goedkoop poedertje”, in: Trouw (2017), 2 september, p. 3.
  39. M. Visser, “Eerste laatstewil-pillen kunnen worden opgehaald”, in: Trouw (2018, 2 oktober, p. 9. 40. W.J. Eijk, “Il Magistero di Giovanni Paolo II sul valore della vita umana”, in: Giornata commemorativa del decennale di fondazione, J. de Dios Vial Correa, E. Sgreccia (red.), Libreria Editrice Vaticana, Città del Vaticano 2005 (Collana della Pontificia Academia pro Vita), pp. 71-90.
  40. Zie voor een uiteenzetting over de ethische waarde van het menselijk lichaam en het menselijk leven: Manual of Catholic medical ethics. Responsible healthcare from a Catholic perspective, W.J. Eijk, L.M. Hendriks, J.R. Raymakers, J.I. Flemming (red.), Court Connor Publishing, Ballarat 2014, pp. 61-77.
  41. W.J. Eijk, “Plicht om het leven te beschermen staat voorop”, in: Trouw (2016), 17 oktober, p. 12-13.
  42. H. Maasen, “Rol arts bij voltooid leven onduidelijk”, in: Medisch Contact 71(2016), nr. 42, pp. 1011, citaat p. 11.
  43. L. de Jong, “Ouderen vinden we nutteloos”, in: De Volkskrant (2016), 22 oktober, pp. 22-23, citaat p. 22.

Kardinaal Wim Eijk is arts en moraaltheoloog. Als aartsbisschop van het aartsbisdom Utrecht (sinds 2008) werd hij in 2012 tot kardinaal gecreëerd. Hij is lid van de Congregatie voor de clerus en van de Congregatie voor de katholieke opvoeding en gewoon lid van de Pauselijk Academie voor het leven.

Overgenomen met toestemming van Communio


Paus verklaart doodstraf ‘ontoelaatbaar’

Katholiek Nieuwsblad, 2 augustus 2018

De katholieke Kerk beschouwt de doodstraf officieel niet langer als onder bepaalde omstandigheden toelaatbaar. Op 2 augustus 2018 heeft het Vaticaan een herziening van de Catechismus officieel bekend gemaakt.

Waar de onder paus Johannes Paulus II al eerder aangepaste visie de doodstraf onder bepaalde omstandigheden niet volledig uitsloot, luidt de nieuwe tekst van nr. 2267 van de Catechismus van de Katholieke Kerk:

“Het beroep door legitieme autoriteiten op de doodstraf, na een eerlijk proces, werd lang beschouwd als een passend antwoord op de ernst van bepaalde misdaden en een aanvaardbaar, zij het uiterst middel om het algemeen welzijn te beschermen. Tegenwoordig is er echter een toenemend besef dat de waardigheid van de persoon niet verloren gaat, zelfs na het plegen van zeer ernstige misdaden. Daarnaast is er een nieuw begrip ontstaan van de betekenis van door de staat opgelegde strafsancties. Ten slotte zijn er meer doeltreffende detentie-systemen ontwikkeld die de gepaste bescherming van de burgers waarborgen, maar tegelijkertijd de schuldigen niet de mogelijkheid van verlossing ontnemen. Bijgevolg leert de Kerk in het licht van het evangelie dat ‘de doodstraf ontoelaatbaar is omdat het een aanval is op de onschendbaarheid en waardigheid van de persoon’, en werkt zij vastbesloten voor de wereldwijde afschaffing ervan.”

Niet langer aanvaardbaar
In oktober vorig jaar liet paus Franciscus al weten dat de doodstraf wat hem betreft niet langer aanvaardbaar was bij gelegenheid van de 25e verjaardag van de Catechismus van de Katholieke Kerk. Hij zei daarbij onder meer dat “de doodstraf een onmenselijke maatregel is die, ongeacht hoe deze wordt uitgevoerd, de menselijke waardigheid schendt”. Hij noemde de doodstraf strijdig met het evangelie.

Oude formulering
Afgelopen donderdag werd de herziene tekst officieel bekendgemaakt door kardinaal Luis Ladaria Ferrer, prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer. Die was in mei al door paus Franciscus goedgekeurd. De oude tekst luidde:

“Onder voorwaarde dat de identiteit en de verantwoordelijkheid van de schuldige met absolute zekerheid vaststaan, sluit de overgeleverde leer van de Kerk niet uit dat men zijn toevlucht neemt tot de doodstraf, wanneer dit de enig mogelijke manier is om mensenlevens effectief tegen een onrechtvaardige aanvaller te verdedigen.

Wanneer echter onbloedige middelen volstaan om de veiligheid van personen tegen de aanvaller te verdedigen en te beschermen, moeten de gezagsdragers deze middelen toepassen, omdat deze beter aangepast zijn aan de concrete voorwaarden van het algemeen welzijn en ook meer in overeenstemming zijn met de waardigheid van de menselijke persoon.

Vanwege de mogelijkheden die de staat tegenwoordig ter beschikking staan om misdaden effectief te beteugelen door degene die een misdaad begaat onschadelijk te maken, zonder hem definitief de mogelijkheid te ontnemen zijn leven te beteren, komen gevallen waarin het noodzakelijk is de schuldige te executeren ‘maar zelden’ voor of bestaan ze ‘zelfs praktisch niet meer’.”

Overgenomen met toestemming van Katholiek Nieuwsblad.


Vijftig jaar Humanae Vitae

Katholiek Nieuwsblad, 20 juli 2018

Op 25 juli is het exact vijftig jaar geleden dat de encycliek Humanae Vitae verscheen. De rondzendbrief van paus Paulus VI over het menselijk leven en geboorteregeling is misschien wel de meest controversiële encycliek van de twintigste eeuw.

Liefde is…

Humanae Vitae wordt veelal gezien als ‘de encycliek die de pil verbood’. Maar ze biedt ook een mooie reflectie op de vier kenmerken van ware huwelijksliefde. Liefde, schrijft Paulus VI, is:

1. VOLLEDIG MENSELIJK Zij is vóór alles een volledig menselijke, dat wil zeggen tegelijk zinnelijke en geestelijke liefde. Het gaat dus niet alleen om een louter natuurlijke of emotionele drift, maar ook en vooral om een vrije wilsdaad die zich in de vreugden en in het verdriet van het dagelijks leven zoekt voort te zetten, ja te vermeerderen; en wel zo dat de echtgenoten één van hart en ziel worden en samen hun menselijke voltooiing bereiken.

2. ALOMVATTEND Zij is vervolgens een alomvattende liefde, dat wil zeggen een heel bijzondere vorm van persoonlijke vriendschap, waarbij de echtgenoten alles grootmoedig met elkaar delen zonder ongerechtvaardigd voorbehoud of egoïstische berekening. Wie zijn partner werkelijk liefheeft, heeft deze niet alleen lief om wat hij van hem of haar ontvangt, maar om hem of haar zelf, blij zijn partner door de gave van zichzelf te kunnen verrijken.

3. TROUW De echtelijke liefde is ook trouw en uitsluitend tot de dood; want aldus aanvaarden bruid en bruidegom haar op de dag waarop zij zich vrij en in volledig bewustzijn door de huwelijksband aan elkaar verplichten. Hoewel het soms moeilijk kan zijn deze echtelijke trouw op te brengen, kan niemand beweren, dat zij onmogelijk zou zijn, edel en vol verdienste als zij is in tegenspoed. Het voorbeeld van zovele echtparen door de eeuwen heen bewijst niet alleen, dat zij met het wezen van het huwelijk overeenstemt, maar bovendien, dat zij de bron is van een diep en duurzaam geluk.

4. VRUCHTBAAR Deze liefde is tenslotte vruchtbaar, omdat zij immers niet in de gemeenschap van de echtgenoten kan blijven opgesloten, maar zich wil verwijden en nieuwe levens wil verwekken. Door hun innerlijke aard zijn het huwelijk en de huwelijksliefde gericht op gezinsstichting. Van het huwelijk zijn de kinderen waarlijk een uitmuntend geschenk en zijzelf dragen hogelijk bij tot het welzijn van de ouders.

‘De priesters kregen weinig steun van hun bisschoppen’
Kerkhistoricus Paul Hamans verdiepte zich in de vraag hoe Humanae Vitae in Nederland werd ontvangen. “De leiding van de Kerk in Nederland en veel gelovigen hebben deze encycliek niet aanvaard.”

Als Humanae Vitae (HV) verschijnt, is er ook in Nederland commotie over de encycliek. Mgr. Paul Hamans licht in zijn onlangs verschenen boek Het Pastoraal Concilie van de Nederlandse kerkprovincie (1966-1970) en het bisdom Roermond in de jaren zestig een tipje van de sluier op over wat er zich toen afspeelde. “Op de dag dat HV beschikbaar kwam, was kardinaal Alfrink in Afrika voor een werkbezoek. Ook de bisschoppen Bluyssen (Den Bosch) en Ernst (Breda) waren afwezig. Onder leiding van de directeur van het Pastoraal Instituut van de Nederlandse Kerkprovincie werd een verklaring uitgebracht waarin men vraagtekens plaatste bij de encycliek. Hierin werd benadrukt dat het document niet onfeilbaar zou zijn en dat de discussie over dit onderwerp derhalve vrij kon worden voortgezet. Twee van de ondertekenaars waren de vicarissen-generaal van Den Bosch en van Breda. Zij werden hier door kardinaal Alfrink op aangesproken. Hij vond dat zij als plaatsvervangers van hun bisschoppen deze verklaring niet hadden mogen ondertekenen.”

Wat was eigenlijk de positie van de Nederlandse bisschoppen in deze kwestie?
“In een bisschoppenvergadering op 31 juli 1968 stelden de bisschoppen zich na terugkomst van kardinaal Afrink allemaal achter de encycliek op. De twee bisschoppen (mgr. Bluyssen en mgr. Ernst) die op vakantie waren, lieten zich vervangen door hun vicaris-generaal. Die zorgden ervoor dat de eenduidige aanvaarding van de encycliek in een verklaring van de bisschoppen werd afgezwakt, waardoor er ruimte gemaakt werd om de encycliek niet te aanvaarden. Daarmee was de toon gezet. De bisschoppen waren er persoonlijk van overtuigd dat de encycliek gewoon de geloofsleer was die iedereen moest onderhouden. Hun omgeving wist hen om te praten.”

Hoe heeft het zover kunnen komen?
“Er was al jarenlang discussie over het huwelijk. Niet dat de geloofsleer daarover onduidelijk was, maar de mensen hadden vragen en gingen daarmee naar de priesters. Het is de taak van de priesters de mensen op een herderlijke wijze naar het geloof toe te leiden, en daarbij hoort ook de moraal. Maar veel priesters wezen mensen op andere mogelijkheden. Zo groeide in de pastoraal vanaf de jaren vijftig al een grotere vrijheid inzake de kerkelijke huwelijksleer. Tussen 1961 en 1968 zijn de priesters door de leiding van de Kerk onvoldoende geholpen bij een pastoraal die mensen opvoedt tot de beleving van het geloof op het vlak van de huwelijksmoraal.”

Wat bedoelt u daarmee?
“Ik bedoel een pastoraal die mensen naar het beleven van het geloof leidt. Dat kan moeite kosten en zelfs offers vragen. Het is een proces van bekering. Deze oproep tot bekering wordt soms door mensen uitgelegd als het pesten of onderdrukken van de gelovigen. Op een gegeven moment zijn de priesters opgehouden om HV te verkondigen. Dat hangt ook samen met het feit dat je daar een geloof bij nodig hebt waarin het huwelijk wordt beleefd voor het oog van de Schepper. Als dit geloof niet meer aanwezig is, kan de Kerk wel zeggen dat je geen voorbehoedsmiddelen mag gebruiken, maar dan landt het niet.”

Vaak wordt gesuggereerd dat HV een van de oorzaken is van de leegloop van kerken. U spreekt dit tegen.
“De priesters merkten in de jaren vijftig al dat de kerkgang afnam en moesten hier antwoord op geven. In het bisdom Roermond sprak men hier tijdens officiële vergaderingen over. In een daarvan werd gezegd: de mensen blijven uit de liturgie weg omdat ze niet meer trouw zijn aan de huwelijksleer van de Kerk. Dan is er zo’n afstand tussen jezelf en God, dat je gemakkelijker bij Hemwegblijft. Die redenering heb ik in de bronnen aangetroffen. Het zal niet in alle gevallen gelden, maar ik zie er wel iets in. Als je met iemand ruzie hebt, ga je immers niet meer zo gemakkelijk bij hem op bezoek.” (FP)

‘Humanae Vitae is de juiste weg’
Toen Humanae Vitae verscheen, was de eerste reactie van zuster Hanna Klaus (1928): “Heel aardig, Heilige Vader, dat u ons vertelt wat wij niet mogen doen, maar u vertelt ons niet wat wij wel mogen.” Ze besteedde een groot deel van haar werkzame leven aan het beantwoorden van die vraag.

Wat ‘wel mag’, is Natural Family Planning (NFP), natuurlijke gezinsplanning, dat wil zeggen gebruikmaken van de signalen die het lichaam van de vrouw afgeeft over wanneer ze vruchtbaar is. Humanae Vitae spreekt daar ook over in de context van verantwoord ouderschap.

Zuster Hanna is arts en lid van de congregatie van Medische Missiezusters en stak veel tijd en energie in de promotie van NFP. In 1980 begon ze met het programma TeenSTAR, om NFP bekend te maken onder tieners. De behoefte bleek groot en het programma wordt inmiddels in ruim dertig landen wereldwijd gegeven, aan katholieken en niet-katholieken.

NFP is geen ‘natuurlijke anticonceptie’, benadrukt de zuster. “Het leert echt bewustzijn van de vruchtbaarheid aan.” Het is haar ervaring dat zodra tieners hun vruchtbaarheid leren begrijpen, “ze onder de groepsdruk uit beginnen te komen en hun eigen besluiten gaan nemen. Het maakt niet uit of ze in de Bronx (buurt van New York – red.) of in Ethiopië zijn, de kinderen worden zich bewust van hun eigen identiteit”.

Wat zuster Klaus betreft, is Humanae Vitae “de juiste weg. Ik denk niet dat vruchtbaarheid een ziekte is en ik denk niet dat het redelijk is om sterke medicijnen of chirurgie te gebruiken om een normale lichaamsfunctie te verwijderen”. Margreet Boender van SensiPlan Nederland ziet een toenemende interesse in NFP, niet alleen onder christenen, maar juist ook onder niet-religieus gemotiveerde mensen. “We zien het totaal aantal cursisten dat zich bij ons aanmeldt, groeien. Daarbinnen groeit de groep die aangeeft geen religieuze motivatie te hebben om voor NFP te kiezen, het hardst. Dat zijn bijvoorbeeld vrouwen die geen hormonale pil meer willen slikken.”

SensiPlan geeft zelf geen cursussen aan tieners, “maar wij horen van het grootste deel van de cursisten dat ze graag in hun middelbare schooltijd hierover gehoord hadden. Ik kan me ook voorstellen dat sommigen dan andere keuzes zouden hebben gemaakt. Als je je bewust bent van je vruchtbare periode, pas je daar sneller je gedrag op aan.” (CNS/PD)

Waarom kwam Humanae Vitae niet aan?
De boodschap van Humanae Vitae kwam voor velen onverwacht, stelt moraaltheoloog Marc Timmermans. Hij gaat in op de vraag waarom veel katholieken moeite hadden met de encycliek.

“Het is belangrijk om te benadrukken dat er sprake was van een zeer complexe situatie”, zegt Timmermans. “Er speelden heel veel binnenen buitenkerkelijke factoren mee. Voor het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) waren er met name in Nederland zaken aan het verschuiven. Men bleef nog braaf katholiek, maar onderhuids was er van alles aan de hand. Toen kwam het Concilie, het aggiornamento , het bij de tijd brengen van de Kerk. De indruk werd gewekt dat veel bespreekbaar was. En dat gebeurde in ons land op grote schaal. In gespreksgroepen in het hele land werd al vanaf 1963 over allerlei zaken gediscussieerd, van priestercelibaat tot geboorteregeling. Dit alles creëerde een sfeer van: alles is bespreekbaar en veranderingen zijn aanstaande.”

Toen rond 1960 de anticonceptiepil in de handel kwam, vroeg men zich af of de Kerk die wel zou afwijzen, vertelt Timmermans. “De vraag was: valt de pil onder dezelfde argumenten waarmee andere vormen van kunstmatige geboortebeperking zijn afgewezen? Daar was men niet meteen zeker van, omdat het een middel was dat de huwelijksdaad als zodanig in stand hield. Het leek daarmee een andere kwestie. Ook belangrijk is dat vanaf 1964 een aantal theologen zich vóór verandering van het geldende kerkelijke standpunt uitsprak. In 1967 lekte een rapport uit van de speciale pauselijke commissie over dit thema, waaruit op te maken viel dat een meerderheid van die commissie vóór verandering was.”

Volgens Timmermans werd er in de publieke opinie eigenlijk al rekening mee gehouden dat er in de Kerk iets zou veranderen. “Vanaf dat moment zeiden zelfs consciëntieuze artsen en geestelijken: ‘Doe het maar, want het gaat binnenkort veranderen.’ Humanae Vitae landde in die historische en sociale context, twee maanden na de rellen van mei ’68 en het ‘verbod om te verbieden’. Als ze twee jaar eerder was gekomen, zou het misschien anders zijn geweest. Maar Paulus VI heeft zelf gezegd er enorm mee geworsteld te hebben. Niet met wat hij moest zeggen, maar met hoe hij het moest zeggen.” (FP)

Overgenomen met toestemming van Katholiek Nieuwsblad.


Nieuwe voortplantingstechiek heeft óók schaduwkanten

Katholiek Nieuwsblad, 22 juni 2018
door Arthur Alderliesten, directeur van de VBOK

De nieuwe voortplantingstechniek ivg biedt volgens sommigen oplossingen voor schaduwkanten van de vruchtbaarheidsindustrie. Maar ook bij ivg zijn kanttekeningen te zetten en christenen zouden zich hier meer over moeten uitlaten.

“Het zou toch geweldig zijn wanneer we in de toekomst nieuwe Hitlers kunnen voorkomen?” Het zijn de gepassioneerde woorden van een vrouw tijdens een debat in De Rode Hoed in Amsterdam over de toekomst van vruchtbaarheidstechnologieën. Veertig jaar na de geboorte van de eerste ivf-baby is er een heuse vruchtbaarheidsindustrie ontstaan.

Verworden tot handel
Als vrouw kun je in Nederland tot je vijftigste gebruik maken van een ivf-behandeling. Als je eicellen ten minste goed genoeg zijn. Zo niet, dan kun je een donor zoeken in je directe omgeving. Lukt dat niet, dan kun je in het buitenland eicellen kopen die met het zaad van je partner worden bevrucht. Heb je geen partner, dan kun je een bevruchte eicel kopen: een embryo dus. Het is verbijsterend hoe vruchtbaarheidstechnologieën zijn verworden tot commerciële handel.

Kinderen die genetisch niet afstammen van hun ouders kunnen problemen ondervinden met hun afstamming, hun identiteit. Hoe wenselijk is dat?

Eén of meer ouders
Voor deze en andere schaduwzijden van de vruchtbaarheidsindustrie lijkt een oplossing in de maak: in-vitrogametogenese (ivg). Ivg houdt in dat je gewone lichaamscellen zoals huidcellen ‘transformeert’ tot stamcellen. Daaruit kun je vervolgens een kind genereren. Uit eigen genetisch materiaal dus. Niet alleen de geslachtsdaad is hier uit beeld, zelfs de bevruchting van oorspronkelijk mannelijk en vrouwelijk materiaal heeft hiermee het nakijken. Op dit moment is het zover overigens nog niet. Wetenschappers verwachten dat het nog zo’n tien jaar duurt voordat ivg mogelijk wordt.

Allereerst is ivg een methode om een eigen genetisch kind te krijgen. Denk hierbij aan vrouwen die vanwege ziekte of oudere leeftijd niet in staat zijn om zich op de natuurlijke manier voort te planten. Ook opent ivg de weg naar een eigen genetisch kind voor homoparen. Daarnaast wordt gesproken over solo-ouderschap (een kind uit één ouder) of juist veel-ouderschap (een kind uit twee, vier of acht ouders). Ook kan ivg helpen in de selectie van genetisch eigen embryo’s om zo een kind zonder erfelijke afwijkingen te krijgen.

Zijn er grenzen?
Een niet vervulde kinderwens of een kind met een genetische afwijking kan intens lijden en verdriet geven. Maar ook bij ivg zijn toch ethische kanttekeningen te maken. Ik noem er drie.

1. Ivg leidt tot een onbeperkt aanbod van embryo’s. Hoe gaan we om met een ‘overschot’ aan embryo’s? In een verkenning uit 2017 merkt het Centrum voor Gezondheid en Ethiek al op dat ivg tot vragen leidt over de beschermwaardigheid van beginnend menselijk leven.

2. De Amerikaanse hoogleraar Eli Adashi waarschuwt dat ouderschap via ivg juridisch uitdagingen kan meebrengen. Wat als iemand de vinger weet te leggen op enkele van mijn huidcellen, deze onder valse naam opkweekt tot zaadcellen en een kind maakt? Valt dat onder diefstal? Moet ik vervolgens bijdragen aan de opvoedingskosten?

3. Hoever willen we als samenleving eigenlijk gaan in het realiseren van een kinderwens? Is het terecht om te veronderstellen dat vruchtbaarheid onbegrensd maakbaar is? Zijn er grenzen aan de samenstelling van een kind, qua aantal ouders en mogelijk ook qua erfelijke samenstelling?

Hitlers chromosomen
De vrouw die de wereld wilde verbeteren door geen nieuwe Hitlertjes geboren te laten worden, kreeg het deksel op de neus. Gynaecoloog en ivf-pionier dr. Alberda zei haar tijdens het debat dat Hitlers chromosomen er waarschijnlijk niet heel anders uitzagen dan die van een willekeurig persoon.

Wereldverbetering door mensverbetering is blijkbaar nog niet zo gemakkelijk te realiseren. Wereld en mens zijn niet zo maakbaar als je in een ideologische bui of tijdens een wetenschappelijk succesvolle dag in het laboratorium zou denken.

Het is verdacht stil
Christenen hebben al langer in de gaten dat de hemel niet op aarde te realiseren is. Tegelijk weten we dat kinderen een zegen zijn én het een zegen is om ziektes te kunnen bestrijden. Maar die overtuigingen zijn geen reden om ons te onthouden van het debat over actuele ontwikkelingen rond het levensbegin, die gaan om het geboren laten worden van gewenste én gezonde kinderen. Maar hier wringt het wel.

Op die avond in Amsterdam vertrouwde een medisch-ethicus mij nippend aan een glas witte wijn toe dat ook zij het maar verdacht stil vond vanuit de Kerken rond zaken als vruchtbaarheidstechnologieën, embryokweek of embryoselectie.

Kom op, mensen, dat laten we ons toch niet zeggen?!

Commentaar KSME:. Arthur Alderliesten beschrijft een nieuwe techniek die in feite neerkomt op klonen. Lees meer over klonen vanuit katholiek perspectief.


Moet je aan een lichaam willen sleutelen?

Katholiek NieuwsbladKatholiek Nieuwsblad, 26 april 2018
door Esther Raaijmakers

Is het geslacht waarmee je geboren wordt een gegeven of een keuze? Deelnemers aan de bijeenkomst ‘Hij – zij – het?’ van het Netwerk Katholieke Zorgprofessionals Nederland bogen zich zaterdag over die vraag.

“Eigenlijk is het opmerkelijk,” zegt moraaltheoloog Lambert Hendriks. Je ziet in de samenleving ontwikkelingen waarin mensen de verschillen tussen man en vrouw proberen op te heffen. Denk aan de NS, die onlangs de aanspreekvorm ‘dames en heren’ verving door ‘reiziger’, of het feit dat er steeds meer genderneutrale toiletten komen. Tegelijkertijd zie je ook een trend waarin juist de verschillen tussen man en vrouw worden benadrukt. Er worden steeds vaker hardloopwedstrijden voor vrouwen georganiseerd, zogenaamde Ladiesruns . En onlangs was er nog de SIRE-campagne ‘Laat jij jouw jongen, genoeg jongen zijn?’.

Een spanningsveld
Een studiedag over de gendertheorie, het is pittige materie. Eigenlijk komt de katholieke visie hierop neer: Gods openbaring komt tot ons via de Bijbel en de geschapen werkelijkheid. De schepping zoals die is, heeft dus een doel. Katholieke filosofen hebben veel nagedacht over de natuurwet; de openbaring van God zoals die via de natuur tot ons komt. De genderideologie doet het tegenovergestelde: denken dat dingen in de natuur willekeurig zijn en dat je die naar je eigen hand kunt zetten.

Waar de gevoeligheid ligt
“Vandaag de dag reduceren mensen geslachtsverschillen vaak tot gender”, vervolgt Hendriks. “Men spreekt steeds vaker over het verschil tussen sekse en gender. Bij sekse gaat het dan om biologisch-lichamelijke verschillen tussen man en vrouw en bij gender om de verwachtingen of rollen die het man of vrouw zijn met zich meebrengt. Hoe een man of vrouw zich gedraagt, verschilt per land of cultuur. Volgens Simone de Beauvoir zijn de verschillen niet aangeboren. ‘Je wordt niet als vrouw geboren, maar ze maken je vrouw.’ Als je zo verder redeneert, betekent dit dat je het geslacht waarmee je geboren bent, vrij kunt aanpassen.”

“Er zijn inderdaad mensen die zowel kenmerken van het mannelijke als het vrouwelijke geslacht hebben”, zegt Hendriks. “Of denk aan mensen met genderdysforie. Deze mensen hebben het gevoel dat hun geboortegeslacht niet overeen komt met hun genderidentiteit. Het klopt: er zijn mensen met problemen op dit vlak, maar een minderheid kan natuurlijk nooit de norm of het uitgangspunt worden. U hoort meteen waar de gevoeligheid ligt. De maatschappij verdraagt dit soort uitspraken niet.”

Ziel en lichaam
Hendriks: “Soms beperkt men de identiteit van de mens tot de fysiologische processen in de hersenen. Het lichaam is een soort aanhangsel dat ondergeschikt is aan deze identiteit. Het menszijn wordt heel biologisch benaderd. De mens is het lichamelijke, materiële. Wat ontbreekt is de geestelijke dimensie. Als christen is het belangrijk de mens te zien als eenheid van ziel en lichaam. De vrijheid die God ons aan geeft, betekent niet dat wij ons lichaam kunnen ontwerpen zoals wij dat willen. Dat is een beetje de kant die we als samenleving opgaan. Men voelt niet meer aan dat de omgang met je lichaam te maken heeft met wie je bent en dat het lichaam niet zomaar materie is. Ook het lichaam is geschapen naar het beeld en de gelijkenis van God. Wij mensen kunnen met ons verstand ervaren dat we een geschenk zijn, dat je ontvangt zoals het is.” Naast een aantal mensen van middelbare leeftijd zijn er ook behoorlijk wat jonge mensen op deze dag afgekomen, bijvoorbeeld Rick en zijn vriendin Dorothé. Hij is in opleiding tot huisarts en zij is bijna afgestudeerd als apotheker.

“Onlangs ging er nog een recept door mijn handen, waarvan ik wist: ‘Dit is voor mensen die bezig zijn met een genderswitch’”, zegt Dorothé. Rick voegt toe: “Het is toch een onderwerp waar ik als huisarts meer mee te maken ga krijgen. Ik ervaar vooral een spanningsveld tussen de kerkelijke visie en de samenleving. Ik mag mijn visie als dokter aan de patiënt geven, maar de patiënt heeft ook zijn eigen idee. Je zou je ook kunnen terugtrekken uit de samenleving omdat je het niet eens bent met bepaalde ontwikkelingen, maar ik denk niet dat dat goed is.” Voor het koppel staat uiteindelijk de barmhartigheid voorop: “Wat zou Jezus doen?”

Een antwoord hebben
Zuster Benedicta, van de Zusters van Liefde uit het Vlaamse Kortemark, is naar de bijeenkomst gekomen omdat ze haar visie op de gendertheorie beter wil kunnen onderbouwen. Met een aantal medezusters leidt zij een internaat waar kinderen uit gebroken gezinnen wonen. “Die kinderen hebben vaak helemaal geen beeld van hoe een goed gezin functioneert. Ik wil graag een antwoord hebben, als de kinderen vragen: wat vindt u daarvan? Als zuster spreek ik namens de Kerk en ik moet mijn antwoord ook kunnen uitleggen.” ’s Middags gaan de deelnemers in groepjes uiteen om aan de hand van kerkelijke documenten over gender te spreken. Het onderwerp gender heeft alles te maken met beelden van manen vrouw-zijn. Een jonge vrouw geeft aan dat ze het lastig vindt dat de maatschappij meer naar gelijkheid tussen man en vrouw streeft in plaats van gelijkwaardigheid, zoals de Kerk verkondigt. “Het is mooi om te ontdekken welke gaven en krachten je als vrouw hebt, maar wanneer je zoiets zegt, word je al heel snel in een hoek geduwd.” Er zijn duidelijke verschillen tussen man en vrouw, maar hoe vertaal je dit uitgangspunt naar deze tijd en cultuur? “Dat is nog best lastig. In een huwelijk moeten mensen daar zelf een weg in zien te vinden. Een man kan bijvoorbeeld ook best een periode thuisblijven om voor de kinderen te zorgen”, besluit een vrouw.

Waar veel mensen tegenaan lopen is dat bepaalde uitspraken al snel als discriminerend worden opgevat. “Mensen pleiten wel vaak voor diversiteit en tolerantie ten aanzien van afwijkende ideeën, maar dat geldt vaak niet voor klassieke visies. Katholieken zouden eigenlijk veel meer hun stem moeten laten horen”, aldus een deelnemer.

Overgenomen met toestemming van Katholiek Nieuwsblad.


Gewetensbezwaren op de helling

Katholiek NieuwsbladKatholiek Nieuwsblad, 6 april 2018
door dr. Lambert Hendriks, pr. moraaltheoloog en voorzitter van de Katholieke Stichting Medische Ethiek

Er lijkt een beweging gaande richting een verwijsplicht voor artsen die zelf niet aan een abortus willen meewerken. Dat is zeer zorgelijk.

Ook al is het recht op abortus in Nederland breed geaccepteerd, toch hebben mensen regelmatig gewetensbezwaren bij medewerking eraan, of wroeging erna. Dat kan ook niet anders, want het gaat om moeder en kind. Dat fundamentele aanvoelen laat zich maar moeilijk veranderen.

Respect voor het menselijk leven
Dit geldt ook voor artsen. Over het algemeen staan zij met de beste bedoelingen mensen bij die zorg nodig hebben. Dit wordt verwoord in vele richtlijnen en verklaringen, van de oeroude Eed van Hippocrates tot de verklaring van de World Medical Association (WMA) over abortus.

Het respect voor het menselijk leven moet altijd voorop staan. Dit lijkt evident, maar er is nog steeds verschil van mening mogelijk over wat menselijk leven en goede zorg is. Merkwaardigerwijs kun je met de eis van respect voor menselijk leven voor ogen, toch discussiëren over hoe je abortus aan te kijken.

Schrikbarende beweging
Dit laatste blijkt uit een voorgenomen herziening van de verklaring over abortus van de WMA. De oude verklaring uit 1970 (herzien in 1983 en 2006) begon met de vereiste dat het respect voor het menselijk leven bewaard moest worden. In het herzieningsvoorstel is dat niet meer terug te zien.

Maar er is meer. Een aantal kleinere en grotere wijzigingen laat een schrikbarende beweging zien in wat artsen wereldwijd als wenselijk zien rond abortus. De reden voor deze wijzigingen is ongetwijfeld de groeiende overtuiging dat abortus geen buitengewone ingreep is, maar een recht dat de vrouw kan doen gelden. Dan wordt het zeer moeilijk om abortus als iets problematisch te zien.

Het geweten
Tot nu toe respecteerde de WMA de verschillende opvattingen over de waardigheid van het beginnend menselijk leven door te wijzen op de rol van ieders geweten. Dit doet natuurlijk ook al tekort aan de menselijke waardigheid in ieder stadium van het leven, maar in ieder geval kon een arts de eerbied voor het leven onverkort realiseren.

In de voorgenomen nieuwe verklaring wordt een arts met gewetensbezwaren ten aanzien van een zogenaamde ‘medisch geïndiceerde’ abortus, verplicht om vrouwen die zo’n abortus willen, te verwijzen.

Aantasting van de menselijke waardigheid
Daar kleven grote bezwaren aan. Dat een arts niet betrokken wil zijn bij abortus betekent veel meer dan dat hij die zelf niet wil uitvoeren, of er zich niet gemakkelijk bij voelt. Het betekent meestal dat hij het een aantasting vindt van de menselijke waardigheid om een ongeboren kind te doden, en er op geen enkele manier bij betrokken wil zijn. Verwijzen naar een andere arts betekent zo bijdragen aan het doden van een onschuldig mens.

Natuurlijk is het geweten van de een gevoeliger dan dat van de ander. Maar het hebben van gewetensbezwaren mag zeker niet betekenen dat je iemand iets helpt bereiken wat je zelf als ernstig kwaad beschouwt. Mensen zouden het zelfs als huichelachtig kunnen zien, dat iemand zelf zijn handen in onschuld wast terwijl hij het kwaad doen aan een ander overlaat.

Omhaal van woorden
Ook andere punten in het WMA-voorstel zijn zorgelijk. Er wordt op sommige vlakken opvallend weinig gezegd (“patiënten met morele overtuigingen moeten voldoende ondersteund worden en de noodzakelijke medische en psychologische behandeling krijgen”), en over het kind wordt zelfs helemaal niet gerept.

Een andere paragraaf put zich echter uit in een omhaal van woorden. Daar wordt gesteld dat de arts niet te veel noten op zijn zang moet hebben. Er wordt zeer moraliserend over gewetensbezwaren gesproken, en helder gemaakt dat de arts het verzoek om abortus van de vrouw niet tegen zou mogen spreken.

Deze paragraaf spreekt weliswaar niet expliciet, maar zeker tussen de regels door, over gewetensbezwaarde artsen als een onwenselijk fenomeen. Dat is geen onbekend verschijnsel meer, maar wel een ernstige ontwikkeling. Eerder al pleitte D66 voor een verwijsplicht bij euthanasie. Een verwijsplicht bij abortus zou een volgende stap op de glijdende schaal kunnen zijn.

Buitengewoon kostbaar
Mensen met een fijngevoelig gewetensoordeel zijn buitengewoon kostbaar. Zij zullen nog heel belangrijk blijken te zijn in een tijd waarin de waardigheid van iedere mens, vanaf de conceptie tot aan de natuurlijke dood, zo onder druk staat.

De WMA hangt zelf onder meer de zoekterm ‘fundamenteel recht’ aan het document. Het schrijnende is dat hier overduidelijk slechts het recht van de moeder bedoeld is, en niet het fundamentele recht op leven dat hoort bij ieder menselijk leven, geboren, of nog in de moederschoot.

Overgenomen met toestemming van Katholiek Nieuwsblad.


Kunnen we nog met elkaar praten?

Katholiek NieuwsbladKatholiek Nieuwsblad, 9 maart 2018
door Richard Doerflinger columnist van Catholic News Service

De hedendaagse postmoderne mens lijkt onwillig om rationele argumenten te aanvaarden. Toch is het mogelijk met hem in gesprek te gaan.

Heb je wel eens discussies gehad waarin de andere persoon je punt niet wilde aanvaarden, ongeacht alle overtuigende feiten en redenen die je te berde bracht? Dit komt het meest voor in de politiek, waar het lijkt alsof wederzijds wantrouwen en karaktermoord het rationele debat hebben vervangen. Maar het gebeurt ook in morele kwesties. Rod Dreher, schrijver van het invloedrijke boek The Benedict Option, raadt christenen op de website The American Conservative aan dat ze er beter aan kunnen wennen.

Hij zegt dat beredeneerde standpunten over goed en fout, inclusief degene die katholieken ‘natuurwetsredenaties’ noemen, tegenwoordig “impotent” zijn. Niet dat ze niet valide zijn, maar in de praktijk is het als “het begrip kleur proberen uit te leggen aan mensen die het grootste deel van hun zicht zijn kwijtgeraakt, of muziek aan wie het vermogen te horen kwijt is”. In deze postmoderne tijd, zegt Dreher, beschouwen de meeste mensen, die de individuele “keuze” aanbidden, morele standpunten als “uitingen van wat de persoon die ze uit ergens bij voelt”. Met de filosoof Alasdair MacIntyre noemt hij deze heersende benadering “emotivisme”.

Empathie raken
Na tientallen jaren met goed gefundeerde feitelijke claims en niet-religieuze argumenten katholieke overtuigingen over het menselijk leven te hebben bevorderd onder Congresleden en anderen, ben ik het deels met hem eens.

De beschikbaarheid van echobeelden en openbare afbeeldingen bijvoorbeeld, die de gruwel van procedures als de partial birth abortion tonen, heeft de meningen over abortus waarschijnlijk meer veranderd dan biologische feiten over het ongeboren leven. Deze beelden stellen mensen in staat om het kind in de baarmoeder te zien als iemand zoals zij, en hun empathie wordt geraakt.

Op een conferentie over embryo-onderzoek presenteerde ik ooit een serie citaten, uit embryologie-handboeken en expert-panels die een ‘pro-choice’ regering adviseerden, die het eens waren dat het vroege menselijke embryo een menselijk leven is. Een eminent hoogleraar antwoordde dat deze seculiere documentatie een aardige façade was voor waar ik “werkelijk vandaan kwam” als voorvechter van religieus geloof. Zelfs onder academici die trots zijn op hun toewijding aan de rede, kan emotie (en de aanname dat tegenstanders alleen emotie bieden), dus een morele discussie domineren. Mensen ontdekken niet eerst dat ongeboren kinderen geen menselijke levens zijn, om vervolgens abortus te accepteren; ze hebben het gevoel abortus nodig te hebben, en ontkennen of ontwijken vervolgens feiten over de ongeborenen.

Emotie en intuïtie
Ik zou echter wat kwalificaties willen toevoegen. Ten eerste gebeurt dit al lang. G.K. Chesterton zei een eeuw geleden dat echte discussie zeldzaam was geworden. De meeste debatten gingen over persoonlijkheden en gevoelens. En, zo schreef hij in 1910, “als je probeert een feitelijke discussie aan te gaan met een moderne krant van de andere politieke kant, dan zul je ontdekken dat er geen medium wordt toegelaten tussen geweld en ontwijking”. Ten tweede claimen sommige psychologen dat dit altijd de waarheid over de menselijke staat is geweest. Mensen beslissen op grond van emotie en intuïtie over hun morele toewijding en zetten daarna ogenschijnlijk rationele argumenten in elkaar om dit te onderbouwen. Geconfronteerd met feitelijke claims die hun vooraf gemaakte opvattingen onderbouwen, zoeken ze naar redenen om die te geloven; ze doen het tegenovergestelde als ze worden geconfronteerd met feiten die deze opvattingen tegenspreken. (Natuurlijk moesten alle testen voor dit proces op door en door moderne mensen worden uitgevoerd.)

Luisteren naar mensen
Ten derde betwijfel ik dat de zaken er zó slecht voor staan. Ja, mensen verzetten zich tegen ongemakkelijke feiten. Rationele argumenten alléén zijn vaak niet genoeg om te overtuigen. We moeten eerst naar mensen luisteren, om de ervaringen en emotionele verbindingen te begrijpen die hen naar hun opvattingen voeren. Vaak kunnen we het speelveld in evenwicht brengen door even overtuigende verhalen, beelden en beroepen op empathie te bieden, wat het mogelijk maakt dat feiten en redenaties naar hun waarde gehoord kunnen worden. Zoals Blaise Pascal zei, heeft het hart redenen die de rede niet kan kennen. We moeten zowel harten als geesten bereiken om een cultuur van de dood tegen te gaan.

Richard Doerflinger is columnist van Catholic News Service. Hij werkte 36 jaar voor het Secretariaat voor Pro-Life Activiteiten van de Amerikaanse bisschoppenconferentie.

Overgenomen met toestemming van Katholiek Nieuwsblad.


Opnieuw stijging euthanasie in 2017

Regionale Toetsingscommissies, 7 maart 2018

In 2017 hebben de toetsingscommissies 6.585 meldingen van euthanasie ontvangen. 99,8% werd als ‘zorgvuldig’ beoordeeld. De groei is vergelijkbaar aan voorgaande jaren. In 2017 overleden er in Nederland 150.027 mensen. In 4,4% van de overlijdens is er euthanasie toegepast.

In bijna 90% van de gevallen betreft het patiënten die lijden aan niet meer te genezen kanker, aandoeningen van het zenuwstelsel (zoals Parkinson, MS, ALS), hart- en vaataandoeningen, longaandoeningen of een combinatie van deze. Het hoogste aantal meldingen van euthanasie heeft betrekking op de leeftijdscategorie 70-80 jaar, namelijk 2.002 (30,4%), gevolgd door de leeftijdscategorie 80-90 jaar, namelijk 1.634 (24,8%) en 60-70 jaar, namelijk 1.405 (21,3%). In drie gevallen betrof het patiënten in een stadium met een ver(der) gevorderde dementie waarbij de schriftelijke wilsverklaring een rol speelde. Bij 166 meldingen vormde de beginfase van dementie de grondslag van het lijden. In 83 meldingen van euthanasie vond het lijden zijn grondslag in een psychiatrische aandoening en in 293 meldingen was de oorzaak van ondraaglijk en uitzichtloos lijden een stapeling van ouderdomsaandoeningen zoals visusstoornissen, gehoorstoornissen, osteoporose, artrose, evenwichtsproblemen en cognitieve achteruitgang. Deze, veelal degeneratieve, aandoeningen treden doorgaans op oudere leeftijd op.