Katholieke Stichting Medische Ethiek
1 juli 2015

De menselijke persoon: lichamelijk en geestelijk

In onze tijd denkt men overwegend dat de mens uit twee delen bestaat. Eén deel is het lichaam, het andere is de ziel of iets als hersenfunctie. Het denken in twee delen heeft een lange traditie en heeft ook op meerdere momenten het katholieke denken niet onberoerd gelaten. Men neigt er bij dit type mensbeeld snel toe één van de twee delen meer te waarderen, in andere woorden “hiërarchisch” hoger te beschouwen. Dit lot valt meestal de ziel of de hersenfunctie ten deel. De ziel krijgt dan ook vaak het recht te beschikken over het lichaam, dat meer het karakter krijgt van een ding, een instrument dat nu eenmaal nodig is voor het leven op aarde. In onze tijd worden daardoor de hersenen vaak de zetel van de menselijke persoon beschouwd en maakt men de rest van het lichaam ondergeschikt aan de hersenen of aan hersenfunctie.

Toch zijn er voorbeelden genoeg die illustreren dat veel dingen niet louter lichamelijk geestelijk zijn. Liefde is niet alleen een lichamelijke, maar ook een geestelijke activiteit; denken is niet een activiteit van alleen de ziel, maar ook een activiteit van de hersenen. In het christelijke mensbeeld is de mens dan ook is geschapen als eenheid, naar Gods beeld. Ziel en lichaam zijn a.h.w. aspecten van de menselijke persoon. Het is niet zo dat de een belangrijker is dan de ander.

Een filosofische visie die goed aansluit op deze verhouding tussen ziel en lichaam wordt gevonden in het aristotelisch-thomistische denken. In dat denken wordt een ding niet alleen bepaald door het materiaal (materie), maar ook door de vorm. De vorm is een noodzakelijk aspect van het ding. Bij de mens is er iets vergelijkbaars: de specifieke vorm van de mens is het levensprincipe, de ziel, dat de materie tot lichaam formeert. Beide zijn essentiële onderdelen van de menselijke persoon en is het zeker niet zo dat de één hiërarchisch hoger staat dan de ander.

Bij de schepping heeft de mens – als beeld van God – ook een vrije wil gekregen. Zijn uiteindelijk doel is zich na de dood te verenigen met God. Tot die tijd is een afgeleid doel zoveel mogelijk in goedheid te lijken op God. Hoe de mens dit doet kan hij zelf vrij kiezen. Hij kan voor of tegen God kiezen.

Het feit dat God als schepper van de menselijk persoon wordt erkend betekent dat de mens geroepen is de menselijk persoon zoveel mogelijk intact te laten zoals hij geschapen is. De mens moet daarbij wel beschadigingen van de persoon herstellen, maar mag niet het wezen van de schepping veranderen. Dit kan betekenen dat een ziek lichaamsdeel, bijvoorbeeld een ontstoken blinde darm of een zieke nier wordt verwijderd om de menselijke persoon in zijn geheel goed voort te laten leven. Het veranderen van het geslacht zal een brug te ver blijken.