Katholieke Stichting Medische Ethiek
15 juni 2015

Het uitnemen van organen bij een hersendode mens bij wie de circulatie en ademhaling kunstmatig in stand gehouden worden

Het uitnemen van organen is in die omstandigheden geoorloofd omdat de persoon als gestorven beschouwd moet worden. De functie van het onstoffelijk levensbeginsel, de ziel, in het regeren van de persoon kan door haar niet meer worden uitgeoefend omdat de tussenkomst van de hersenen daarvoor noodzakelijk is. De eenheid van ziel en lichaam is bij volledige en definitieve uitschakeling van de hersenen verbroken en de persoon is niet langer aanwezig. Het dode lichaam en de ziel, die blijft voortbestaan, zijn van elkaar gescheiden.