Katholieke Stichting Medische Ethiek
29 september 1949

Over kunstmatige bevruchting

Votre présence

Tot het vierde Internationale Congres van Katholieke artsen over kunstmatige bevruchting

Paus Pius XII
29 september 1949

Inleiding
Doel van deze toespraak

Uw aanwezigheid hier bij ons, dierbare zonen en dochters, houdt een diepe betekenis in, die ons een grote vreugde schenkt. Het feit, dat gij hier 30 verschillende naties vertegenwoordigt, ofschoon de kloof, die ontstond in de jaren vóór, gedurende en na de oorlog, nog lang niet overbrugd is; het feit, dat gij ons de verheven gedachten komt meedelen, waardoor gij bij uw besprekingen op medisch gebied wordt geleid; het feit eindelijk, dat gij op dit gebied niet alleen maar een beroep uitoefent, maar veeleer een waarachtige en verheven bediening van naastenliefde, dat alles is wel in staat om u een vaderlijke ontvangst onzerzijds te verzekeren. Behalve onze zegen verwacht gij van ons enkele woorden van raad met betrekking tot uw plichten. Wij zullen er ons toe beperken, u enkele korte gedachten te geven omtrent de verplichtingen, die de vooruitgang van de medische wetenschap, het schone en het edele van de beoefening van deze wetenschap en haar betrekkingen met de natuurlijke en christelijke zedenleer voor u meebrengen.

1. De christelijke medicus en de vooruitgang van de wetenschap
1.1. Moderne vooruitgang van de medische wetenschap

Sinds eeuwen, en vooral in onze tijd, ziet men de medische wetenschap voortdurend vorderingen maken. Deze vooruitgang is zeker veelzijdig en omvat de meest uiteenlopende takken van theorie en praktijk. Vooruitgang in de studie van het lichaam en het organisme, over heel het gebied van fysica, chemie en natuurkunde, in de kennis van de geneesmiddelen, van hun eigenschappen, van de manier ze te gebruiken; vooruitgang in de therapeutische toepassing niet alleen van de fysiologie, maar ook van de psychologie en van de onderlinge beïnvloeding van het fysieke en morele.

1.2 Het gebruik van de moderne resultaten en het zoeken naar nieuwe mogelijkheden
Om toch maar geen enkel voordeel van die vooruitgang ongebruikt te laten, is de medicus voortdurend bedacht op alle middelen om de kwalen en het lijden der mensen, zoal niet te genezen dan toch te verlichten. Als chirurg tracht hij de noodzakelijke operaties minder pijnlijk te maken; als gynaecoloog doet hij alle moeite, de pijnen van de bevalling te verzachten, zonder evenwel de gezondheid van moeder of kind in gevaar te brengen, zonder afbreuk te doen aan de gevoelens van moederlijke tederheid voor het pasgeboren kind. Als alleen reeds de geest van menselijkheid, de natuurlijke liefde voor zijn medemensen ieder gewetensvol medicus stimuleert en leidt bij zijn onderzoekingen, wat zal dan niet de christelijke geneesheer doen, die door goddelijke liefde gedrongen wordt om zich, met alle zorg en met opoffering zichzelf, te wijden aan het welzijn van hen, die hij terecht en volgens het geloof als zijn broeders beschouwt? Zeker, hij verheugt zich van ganser harte over de geweldige vooruit gang, die reeds plaats heeft gehad, over de resultaten, die zijn voorgangers reeds bereikten of die thans worden nagestreefd door zijn collega’s, met wie hij solidair is in de voortzetting van een prachtige traditie; en hij is terecht fier ook op zijn eigen aandeel hieraan. Toch voelt hij zich nooit voldaan; altijd ziet hij nieuwe etappen voor zich, die nog moeten worden afgelegd, nieuwe vorderingen, die nog moeten worden gemaakt. Hij werkt daaraan hartstochtelijk. Als medicus streeft hij er naar, de mensheid en iedere mens verlichting te schenken. Als geleerde smaakt hij bij de steeds nieuwe ontdekkingen met verrukking de “vreugde van het kennen”. Als gelovige en als christen weet hij in de nieuwe schoonheid, welke hij ontdekt, in de nieuwe horizonten, die zich eindeloos voor hem openen, de grootheid en de macht van de Schepper te zien, de onuitputtelijke goedheid van de Vader, die in het levend organisme zoveel krachten legde om zich te ontwikkelen, zich te verdedigen en, in de meeste gevallen, zichzelf te genezen, en hem ook nog in de levenloze of levende, in de minerale, plantaardige en dierlijke natuur de geneesmiddelen doet vinden voor de ziekten van het lichaam.

1.3 De christelijke zin van de medicus
De medicus zou niet volledig aan het ideaal van zijn roeping beantwoorden als hij, profiterend van de nieuwste vorderingen van wetenschap en geneeskunde, in zijn praktijk alleen maar zijn vernuft en bekwaamheid gebruikte, zonder daarbij ook – wij zouden willen zeggen: vooral – zijn menselijk hart, zijn fijngevoelige liefde als christen te laten spreken. Hij werkt niet “in anima vili” (op een laagstaand wezen); hij behandelt wel rechtstreeks het lichaam, maar het lichaam, bezield door een onsterfelijke, geestelijke ziel; en krachtens de geheimvolle maar onverbreekbare band tussen het fysieke en het zedelijke, kan hij niet doeltreffend op het lichaam inwerken, als hij niet tevens inwerkt op de geest.

1.4 Misbruik van de moderne wetenschap
Hetzij de christelijke medicus zich bezig houdt met het lichaam of met de gehele mens, hij moet zich steeds wachten voor de betovering van de techniek, voor de verleiding om zijn weten en zijn kunnen te gebruiken voor andere doeleinden dan voor het welzijn van zijn patiënten. Goddank hoeft hij zich nooit te verweren tegen een andere bekoring, die misdadig is, nl. om de weldaden, die God in de natuur heeft verborgen, te gebruiken voor lage belangen, voor niet te noemen hartstochten en onmenselijke aanslagen. Wij behoeven helaas niet ver te zoeken en ver terug te gaan om concrete gevallen van zulk een afschuwelijk misbruik te vinden. De splitsing van het atoom en de voortbrenging van atoomenergie is bijvoorbeeld heel iets anders dan het vernielend gebruik ervan buiten iedere controle om. De schitterende vooruitgang van de moderne luchtvaarttechniek is heel iets anders dan het massaal gebruik van eskaders bommenwerpers, waarbij men hun actie onmogelijk kan beperken tot militaire en strategische doelen. En vooral, een eerbiedig zoeken om de schoonheid van God te onthullen in de spiegel van Zijn werken en Zijn macht in de krachten van de natuur, is heel iets anders dan de verafgoding van die natuur en van die materiële krachten door de ontkenning van haar Schepper.

1.5 Het goede gebruik van de moderne wetenschap
Wat doet daarentegen de medicus, die zijn roeping waardig is? Hij grijpt diezelfde krachten, die eigenschappen van de natuur aan om daardoor genezing, gezondheid en levenskrachten te schenken en dikwijs wat nog meer waard is, om ziekten, besmetting of epidemieën te voorkomen. Onder zijn handen wordt de geweldige macht van de radio-activiteit opgevangen en aangewend tot genezing van kwalen, die op geen enkele andere behandeling reageren; de eigenschappen van het zwaarste vergif dienen voor het bereiden van doeltreffende geneesmiddelen; de gevaarlijkste infectiekiemen worden op allerlei manieren gebruikt bij de serotherapie en de vaccinatie.

1.6 De eisen van de natuurlijke en christelijke zedenleer
Ten slotte handhaaft de natuurlijke en christelijke zedenleer overal haar onvervreemdbare rechten. Hieruit, en niet uit overwegingen van gevoeligheid en van materialistische en naturalistische filantropie vloeien de essentiële beginselen van de medische plichtenleer voort: de waardigheid van het menselijk lichaam, de voortreffelijkheid van de ziel boven het lichaam, de verbondenheid van alle mensen, het soevereine recht van God op het leven en op de bestemming daarvan.


2. Zedelijke waardering van de kunstmatige bevruchting
Wij hebben reeds vaak gelegenheid gehad, een aantal speciale punten te bespreken met betrekking tot de medische moraal. Maar er is een kwestie, die thans op de voorgrond treedt en die even dringend als andere kwesties het licht van de katholieke zedenleer nodig heeft, het vraagstuk van de kunstmatige bevruchting. Wij mogen deze gelegenheid niet laten voorbijgaan, zonder in het kort en in grote lijnen het zedelijk oordeel te geven, dat in deze materie geldt.

2.1 Men moet rekening houden met moraal en recht
Waar het gaat over de mens, mag de praktijk van de kunstmatige bevruchting noch uitsluitend noch zelfs hoofdzakelijk beschouwd worden vanuit biologisch en medisch oogpunt zonder rekening te houden met moraal en recht.

2.2 Kunstmatige bevruchting buiten het huwelijk
De kunstmatige bevruchting buiten het huwelijk moet eenvoudig en zonder meer als immoreel verworpen worden.

De natuurwet en de positieve goddelijke wet bepalen immers, dat het voortbrengen van nieuw leven slechts de vrucht kan zijn van het huwelijk. Alleen het huwelijk waarborgt de waardigheid van de gehuwden (in dit geval vooral van de vrouw), hun persoonlijk goed. Krachtens zijn aard voorziet alleen het huwelijk in het welzijn en de opvoeding van het kind.

Bijgevolg is er onder katholieken omtrent de veroordeling van kunstmatige bevruchting buiten het huwelijk geen verschil van mening mogelijk. Het kind, dat onder die omstandigheden ontvangen wordt, zou door het feit zelf onwettig zijn.

2.3 Kunstmatige bevruchting in het huwelijk door het actieve element van een derde
De kunstmatige bevruchting in het huwelijk maar bewerkt door het actieve element van een derde, is eveneens immoreel en als zodanig onherroepelijk te verwerpen.

Alleen de echtgenoten hebben een wederzijds recht op elkanders lichaam om nieuw leven voort te brengen, en wel een uitsluitend, onoverdraagbaar en onvervreemdbaar recht. En dat moet zo zijn, ook omwille van het kind. Aan ieder, die het leven schenkt aan een kind, legt de natuur krachtens deze band zelf de plicht op, het te verzorgen en op te voeden. Maar tussen de wettige echtgenoot en het kind, dat de vrucht is van het actief element van een derde (ook al stemt de echtgenoot hierin toe), bestaat geen enkele morele en juridische band van echtelijke procreatie.

2.4 Kunstmatige bevruchting in het huwelijk in het algemeen
Wat nu de geoorloofdheid betreft van de kunstmatige bevruchting in het huwelijk, mogen wij voor het ogenblik volstaan met te wijzen op de volgende beginselen van het natuurrecht: het feit alleen, dat het beoogde resultaat langs deze weg wordt bereikt, rechtvaardigt nog niet het gebruik van het middel zelf; ook is het op zichzelf zeer gewettigde verlangen der gehuwden naar een kind niet voldoende om de rechtmatigheid te bewijzen van de toepassing der kunstmatige bevruchting, waardoor dit verlangen verwezenlijkt zou worden.

Het zou verkeerd zijn te menen, dat de mogelijkheid om dit middel te gebruiken een huwelijk geldig zou kunnen maken tussen personen, die vanwege het impedimenten impotentiae (het beletsel van geslachtelijk onvermogen) niet in staat zijn een huwelijk aan te gaan.

Van de andere kant is het overbodig op te merken, dat het actieve element nooit geoorloofd verkregen kan worden door handelingen tegen de natuur.

Ofschoon men nieuwe methoden niet a-priori mag uitsluiten alleen omdat ze nieuw zijn, is er toch, wat de kunstmatige bevruchting betreft, niet alleen reden om uiterst gereserveerd te zijn, maar men moet haar volstrekt afwijzen. Hierdoor sluiten wij niet noodzakelijk het gebruik uit van bepaalde kunstmatige middelen, die alleen dienen ofwel om de natuurlijke daad te vergemakkelijken ofwel om de natuurlijke daad, die op normale wijze gesteld is, haar doel te doen bereiken.

Men vergete niet: alleen het voortbrengen van nieuw leven, volgens de wil en het plan van de Schepper, brengt in een wonderlijke graad van volmaaktheid de verwezenlijking met zich van de nagestreefde doeleinden. Zij is in overeenstemming zowel met de lichamelijke en geestelijke natuur en de waardigheid van de echtgenoten, als met een normale en gelukkige ontwikkeling van het kind.

3. Slot en zegen
Uw oprecht godsdienstige geest en uw geste van dit ogenblik, beminde zonen en dochters, staan borg voor uw onwrikbare trouw aan al uw plichten als katholieke medici, borg ook voor uw wil om door uw voorbeeld en invloed, de beginselen, die uzelf bezielen, te bevorderen onder uw collega’s en uw leerlingen, onder uw patiënten en hun gezinnen. En met dit vertrouwen schenken wij met al de vaderlijke liefde van ons hart aan u en aan al degenen, die gij hier vertegenwoordigt, aan uw gezinnen en aan allen, die u dierbaar zijn, onze apostolische zegen.

© 1956, Ecclesia Docens 0758, uitg. Gooi & Sticht, Hilversum