Over morele aspecten van huwelijksleven en zwangerschap

3. Een derde aspect van uw beroepsapostolaat kan men noemen: de moeder helpen in het bereidvaardig en edelmoedig vervullen van haar moederlijke taak
Het voorbeeld van Maria

Zodra de allerheiligste Maagd Maria de boodschap van de engel had vernomen, antwoordde zij: “Zie de dienstmaagd des Heren. Mij geschiede naar uw woord.” (12) Een “fiat”, een vurig “ja” op de roeping tot moeder. Een maagdelijk moederschap onvergelijkelijk hoger dan elk ander; maar toch een werkelijk moederschap in de ware en eigenlijke zin van het woord. (13) Daarom besluit de gelovige bij De engel des Heren, na Maria’s aanvaarden te hebben herdacht, aanstonds met de woorden: “En het Woord is vlees geworden.” (14)

De oprechte aanvaarding van het moederschap
Een van de fundamentele eisen van de juiste zedelijke orde is, dat aan het gebruik van het huwelijksrecht de oprechte, innerlijke aanvaarding van de taak en de plichten van het moederschap beantwoordt. Op deze voorwaarde volgt de vrouw de door de Schepper aangewezen weg naar het doel, dat Hij voor Zijn schepsel heeft bepaald, door haar in de uitoefening van die taak deelgenote te maken van Zijn goedheid, wijsheid en almacht volgens de boodschap van de engel: “concipies in utero et paries”: gij zult in uw schoot ontvangen en baren. (15)

Uw apostolaat voor het moederschap
Als dit dus het biologische fundament is van uw beroepswerkzaamheid, dan zal een noodzakelijk voorwerp van uw apostolaat zijn: het begrip van en de liefde voor de taak van het moederschap trachten te behouden, op te wekken en te bevorderen.

Wanneer de echtgenoten het als een eer beschouwen en waarderen, nieuw leven te verwekken, waarvan zij met heilig ongeduld het openbloeien verbeiden, is uw taak gemakkelijk. Gij hoeft dan slechts deze innerlijke gevoelens bij hen te cultiveren; dan volgt de bereidheid om dat wordende leven te aanvaarden en er voor te zorgen vanzelf. Helaas is dit niet altijd het geval. Dikwijls verlangt men niet naar het kind, erger nog: men vreest het. Hoe zou men in deze toestand nog bereid zijn tot het vervullen van zijn plicht? Hier moet gij uw apostolaat op doeltreffende en krachtdadige wijze uitoefenen. Vóór alles negatief door elke immorele medewerking te weigeren; vervolgens ook positief door met fijngevoelige zorg te trachten vooroordelen, vrees in allerlei vormen of kleinmoedige voorwendsels te verdrijven, door te trachten naar vermogen ook de uiterlijke hinderpalen uit de weg te ruimen, die het aanvaarden van het moederschap moeilijk kunnen maken. Wanneer men uw raad en hulp slechts inroept om het voortbrengen van het nieuwe leven te vergemakkelijken, om het te beschermen en tot volle ontwikkeling te brengen, dan kunt gij zonder meer uw medewerking verlenen. Hoe dikwijls echter doet men een beroep op u om het voortbrengen en het behoud van dit leven te verhinderen, zonder zich in het minst te bekommeren om de voorschriften van de zedelijke orde. Aan een dergelijk verlangen gehoor geven zou een verlaging betekenen van uw kennis en bekwaamheid, door medeplichtig te worden aan een onzedelijke handeling; het zou een verraad zijn aan uw apostolaat. Dit eist een kalm, maar beslist “neen”, dat geen overtreding toelaat van de wet van God en de uitspraak van het geweten. Daarom verplicht uw beroep u tot een degelijke kennis van die goddelijke wet, zodat gij haar kunt doen eerbiedigen, zonder te kort te doen aan haar voorschriften en zonder de eisen er van te overdrijven.

De fundamentele wet van de huwelijksomgang
Onze voorganger Pius XI zaliger gedachtenis, heeft in zijn encycliek Casti Connubii van 31 December 1930 opnieuw plechtig de fundamentele wet van de huwelijksdaad en de huwelijksomgang afgekondigd: ieder ingrijpen van de echtgenoten bij het stellen van de huwelijksdaad of bij de ontwikkeling van de natuurlijke gevolgen er van, ingrijpen, dat tot doel heeft, deze daad van haar natuurlijke kracht te beroven en het voortbrengen van nieuw leven te verhinderen, is immoreel; en geen enkele “indicatie” of noodzakelijkheid kan een intrinsiek immorele handeling veranderen in een morele en geoorloofde daad. (16)

Deze regel is nu nog volledig van kracht gelijk zij het was in het verleden, en zal het ook in de toekomst altijd blijven, omdat het niet een louter voorschrift van menselijk recht is, maar de uitdrukking van een wet van de natuur en van God.

Laten onze woorden een veilige richtlijn zijn voor alle gevallen, waarin uw beroep en uw apostolaat van u een duidelijke en resolute beslissing eisen.

Het ongeoorloofde van de rechtstreekse onvruchtbaarmaking
Het betekent veel meer dan een louter gebrek aan bereidwilligheid in het dienen van het leven, als het ingrijpen van de mens niet alleen op een enkele daad betrekking heeft, maar het organisme zelf aantast met het doel om het door middel van onvruchtbaarmaking te beroven van het vermogen nieuw leven voort te brengen. Ook hier hebt gij voor uw innerlijke houding en uw uitwendig gedrag een duidelijke richtlijn in de leer van de Kerk. De rechtstreekse onvruchtbaarmaking, d.w.z. die beoogt, als middel of als doel, de voortplanting onmogelijk te maken, is een ernstige schending van de zedenwet en daarom ongeoorloofd. Ook het staatsgezag heeft geen enkel recht onder voorwendsel van welke “indicatie” ook, ze toe te laten, veel minder nog ze voor te schrijven of te doen voltrekken ten nadele van onschuldigen. Dit beginsel vindt men reeds uitgesproken in de bovenvermelde encycliek van Pius XI over het huwelijk. (17) Daarom heeft de H. Stoel, toen een tiental jaren geleden de onvruchtbaarmaking op steeds grotere schaal werd toegepast, zich genoodzaakt gezien, uitdrukkelijk en openlijk te verklaren, dat de rechtstreekse onvruchtbaarmaking, hetzij van blijvende of tijdelijke aard, van man of vrouw, ongeoorloofd is krachtens de natuurwet, waarvan zelfs de Kerk, zoals gij weet, niet kan ontslaan. (18)

Verzet u dus in uw apostolaat, zoveel gij kunt, tegen, deze perverse tendenzen en weigert daaraan uw medewerking.

De periodieke onthouding
a. De voorlichting te geven inzake de periodieke onthouding

Bovendien stelt zich tegenwoordig het ernstige probleem, of en in hoeverre de plicht, bereid te zijn tot de dienst van het moederschap, zich laat verenigen met de steeds meer gebruikelijke praktijk, zich te houden aan de tijden van de natuurlijke onvruchtbaarheid (de zg. agenesische perioden bij de vrouw), wat een duidelijke uiting schijnt van een wil in strijd met die bereidheid.

Met recht verwacht men van U, dat gij in medisch opzicht goed op de hoogte zijt van deze bekende theorie en van de vooruitgang, die op dit gebied nog valt te voorzien, en eveneens dat uw raad en uw hulp niet steunen op louter populaire publicaties, maar op wetenschappelijke objectiviteit en op het gezaghebbend oordeel van gewetensvolle specialisten op het terrein van geneeskunde en biologie. Het is niet de taak van de priester maar van u, de echtgenoten, hetzij bij persoonlijke consultatie, hetzij door middel van degelijke uitgawen voor te lichten omtrent de biologische en technische kant van deze theorie, zonder u evenwel in te laten met een misplaatste of onpassende propaganda. Maar ook op dit gebied vraagt uw apostolaat van u, als vrouwen als christin, dat gij de zedelijke normen, waaraan de toepassing van die theorie is gebonden, kent en verdedigt. En hier is de Kerk competent.

b. Het huwelijksgebruik in de onvruchtbare tijd in het algemeen
Om te beginnen moet men twee mogelijkheden beschouwen. Als het toepassen van die theorie niets anders betekent dan dat de echtgenoten gebruik kunnen maken van hun huwelijksrecht ook op de dagen van natuurlijke onvruchtbaarheid, dan bestaat er geen enkel bezwaar: want hierdoor stellen zij geen enkel beletsel en doen zij op geen enkele wijze afbreuk aan het voltrekken van de natuurlijke daad en aan haar verdere natuurlijke gevolgen. Hierin juist is de toepassing van de theorie in kwestie wezenlijk onderscheiden van het reeds besproken misbruik, dat bestaat in het verkeerd stellen van de daad zelf. Als men daarentegen verder gaat, door nl. de huwelijksdaad uitsluitend in die dagen toe te staan, dan moet het gedrag van de echtgenoten nauwkeuriger onderzocht worden.

c. De beperking van het huwelijksrecht tot de onvruchtbare tijd
En hier moeten wij opnieuw twee mogelijkheden beschouwen. Als reeds bij de sluiting van het huwelijk tenminste één van de echtgenoten de bedoeling zou gehad hebben hef huwelijksrecht zelf en niet alleen het gebruik er van te beperken tot de onvruchtbare tijden, zodat de andere echtgenoot op de andere dagen zelfs niet het recht zou hebben de daad te vragen, dan zou dit betekenen, dat er aan de huwelijkstoestemming iets wezenlijks ontbreekt. Dit zou de ongeldigheid van het huwelijk zelf ten gevolge hebben, omdat het recht, dat uit de huwelijksovereenkomst voortvloeit, een blijvend, ononderbroken, en niet alleen bij tussenpozen geldend recht is van beide echtgenoten tegenover elkaar.

d. De beperking van het huwelijksgebruik tot de onvruchtbare tijden
Als daarentegen die beperking van de daad tot de dagen van natuurlijke onvruchtbaarheid niet op het recht zelf betrekking heeft, maar alleen op het gebruik van het recht, dan is de geldigheid van het huwelijk niet aan twijfelonderhevig. Toch is een dergelijk gedrag van de echtgenoten al of niet als zedelijk geoorloofd te beschouwen, naargelang de bedoeling, zich blijvend naar die tijden te regelen, al of niet steunt op voldoende en degelijke zedelijke beweegredenen. Het feit alleen, dat de echtgenoten de aard van de daad niet aantasten en ook bereid zijn het kind, dat ondanks hun voorzorgsmaatregelen zou geboren worden, te aanvaarden en op te voeden, is op zich niet voldoende, de juistheid van de bedoeling en het zedelijk verantwoorde van die beweegredenen te waarborgen.

e. Morele waardering van dit laatste
De reden hiervan is, dat het huwelijk verplicht tot een levensstaat, die, gelijk hij bepaalde rechten geeft, zo ook verplicht tot een positief werk, dat met die levensstaat verband houdt. In een dergelijk geval kan men het algemene beginsel toepassen, dat een positief werk kan worden nagelaten, als gewichtige redenen, onafhankelijk van de goede wil van hen, die er toe verplicht zijn, aantonen, dat dat werk niet wenselijk is, of bewijzen, dat het door de rechthebbende – in dit geval het menselijk geslacht niet naar billijkheid kan geëist worden.

De huwelijksovereenkomst, die aan de echtgenoten het recht geeft aan de neiging van de natuur te voldoen, plaatst hen in een levensstaat, de huwelijksstaat. Welnu, de natuur en de Schepper leggen aan de echtgenoten, die van dit recht gebruik maken door de specifieke daad van hun levensstaat, de taak op te zorgen voor de instandhouding van het menselijk geslacht. Dit is het kenmerkende werk, dat de eigenlijke waarde van hun staat uitmaakt, het bonum prolis (het goed van de kinderzegen). Enkeling en maatschappij, volk en staat, ook de Kerk hangen in de door God gestelde orde voor hun bestaan af van het vruchtbare huwelijk. Daarom misdoet men tegen de zin zelf van het huwelijksleven, als men de huwelijksstaat aanvaardt, voortdurend gebruik maakt van de daad, die daaraan eigen en daarin alleen geoorloofd is, en daarbij zich steeds en opzettelijk, zonder gewichtige reden aan zijn eerste plicht onttrekt.
Van dat positieve verplichte werk kan men, ook voor lange tijd, zelfs voor geheel de duur van het huwelijk ontslagen zijn om ernstige redenen, zoals die niet zelden gelegen zijn in de zg. medische, eugenetische, economische en sociale “indicatie”. Hieruit volgt, dat het zich houden aan de onvruchtbare tijden in zedelijk opzicht geoor1oofd kan zijn; en in de genoemde omstandigheden is het dit ook. Als er echter volgens een verstandig en billijk oordeel dergelijke ernstige redenen, hetzij van persoonlijke aard, hetzij voortvloeiend uit uiterlijke omstandigheden niet aanwezig zijn, dan kan de wil van de echtgenoten om blijvend de vruchtbaarheid van hun vereniging te vermijden, terwijl zij toch doorgaan volledig te voldoen aan hun geslachtelijke neiging, slechts voortkomen uit een valse waardering van het leven en uit beweegredenen, die buiten de juiste zedelijke normen vallen.

Uw apostolaat in bijzonder moeilijke gevallen
Maar nu zult gij hier misschien tegen inbrengen, dat gij bij de uitoefening van uw beroep soms voor zeer moeilijke gevallen komt te staan, waarin men nl. niet kan eisen, dat men zich aan de mogelijkheid van het moederschap blootstelt, terwijl dit integendeel volstrekt moet worden vermeden, en waarin van de andere kant het zich houden aan de onvruchtbare perioden ofwel geen voldoende waarborg biedt, ofwel om andere redenen moet worden uitgesloten. En dan vraagt gij, hoe men dan nog kan spreken van een apostolaat in dienst van het moederschap.

Wanneer de omstandigheden volgens uw zeker en beproefd oordeel een absoluut “neen” eisen, d.w.z. de uitsluiting van het moederschap, dan zou het onjuist en verkeerd zijn een “ja” op te leggen of aan te raden. Het gaat hier inderdaad over concrete feiten en bijgevolg niet over een theologische, maar een medische kwestie; deze behoort dus tot uw competentie. Toch vragen de echtgenoten in zulke gevallen van u geen medisch advies, dat noodzakelijk negatief moet luiden, maar de goedkeuring van een “techniek” van de huwelijksomgang, die waarborg biedt tegen de mogelijkheid van het moederschap. En zo wordt gij dan opnieuw geroepen uw apostolaat uit te oefenen, in zover gij er geen twijfel over laat bestaan, dat ook in deze uiterste gevallen elk preventief handelen en elke rechtstreekse aanslag op het leven en de ontwikkeling van het kind in geweten verboden en verwerpelijk is, en dat er maar één weg open blijft, nl. die van onthouding van ieder volledig gebruik van het natuurlijk vermogen. Hier verplicht uw apostolaat u tot een helder en beslist oordeel en een rustige zekerheid.

De mogelijkheid van algehele onthouding
Maar men zal opwerpen, dat een dergelijke onthouding onmogelijk, dat een dergelijke heldhaftigheid niet te verwezenlijken is. Deze opwerping kunt gij tegenwoordig overal horen en lezen, ook van de kant van hen, die krachtens plicht en bekwaamheid heel anders moesten oordelen. En om dit te bewijzen voert men het volgende argument aan: “Niemand is verplicht tot het onmogelijke en van geen enkele verstandige wetgever kan men veronderstellen, dat hij door zijn wet ook tot het onmogelijke wil verplichten. Welnu, voor echtgenoten is onthouding op lange termijn onmogelijk. Dus zijn zij niet verplicht tot onthouding; dit kan niet de zin zijn van de goddelijke wet.”

Op deze manier leidt men uit praemissen, die gedeeltelijk waar zijn, een onjuiste gevolgtrekking af. Om dit in te zien behoeft men de termen van het bewijs slechts om te keren: God verplicht niet tot het onmogelijke. Welnu, God verplicht de echtgenoten tot onthouding, als hun vereniging niet kan plaats hebben volgens de wetten van de natuur. Dus is in deze gevallen onthouding mogelijk. Een bevestiging van dit bewijs vinden wij in de leer van het concilie van Trente, dat in het hoofdstuk over de noodzakelijke en mogelijke onderhouding van de geboden leert, met verwijzing naar een tekst van St. Augustinus: “God beveelt het onmogelijke niet, maar terwijl Hij beveelt, vermaant Hij u te doen, wat gij kunt en te vragen, wat gij niet kunt en Hij helpt u om het te kunnen.” (19)

Ook in het huwelijk kan heroïsme beoefend worden
Laat u daarom bij de uitoefening van uw beroep en bij uw apostolaat niet in de war brengen door dit grote woord: onmogelijkheid, noch in uw innerlijk oordeel, noch in uw uitwendig gedrag. Leent u nooit tot iets, dat in strijd is met de wet van God en uw christelijk geweten. Men doet de mannen en vrouwen van onze tijd onrecht met hen niet in staat te achten tot een blijvend heroïsme. Tegenwoordig wordt de heldhaftigheid om zoveel redenen, misschien onder de druk van de harde noodzakelijkheid of soms ook in dienst van de ongerechtigheid, beoefend in een mate en een omvang, die men in het verleden onmogelijk zou hebben geacht. Waarom zou dus dit heroïsme als het door de omstandigheden werkelijk geëist wordt, halt moeten maken voor het gebied van de hartstochten en de natuurlijke neigingen? Natuurlijk: wie zichzelf niet wil beheersen kan het ook niet; en wie meent zich te kunnen beheersen met alleen te steunen op eigen krachten zonder oprecht en volhardend de hulp van God te vragen, zal jammerlijk teleurgesteld worden.

Dit met betrekking tot uw apostolaat om de echtgenoten te winnen voor de dienst van net moederschap, niet in de zin van een blinde slavernij onder de drang van de natuur maar van een uitoefening van de echtelijke rechten en plichten, geleid door de beginselen van de rede en het geloof.

image_pdfimage_print