Katholieke Stichting Medische Ethiek
23 februari 2018

Wat nu te denken van orgaandonatie?

Katholiek NieuwsbladKatholiek Nieuwsblad, 23 februari 2018
door Kardinaal dr. W.J. Eijk, namens de Nederlandse bisschoppenconferentie referent voor medische ethiek

Wat valt er vanuit de katholieke leer te zeggen over de wijziging van de Wet op de orgaandonatie, en over orgaandonatie in het algemeen?

Volgens de Wet op de orgaandonatie uit 1996 mogen de organen van een overledene in principe alleen uit zijn lichaam worden verwijderd voor transplantatiedoeleinden, wanneer hij daar bij leven toestemming voor heeft gegeven en zich als donor heeft laten registreren. Dit zogeheten ’toestemmingssysteem’ heeft echter in ons land een teleurstellend aantal donororganen opgeleverd afkomstig van overledenen. In sommige landen bleek het aantal beschikbare donororganen te stijgen na invoering van het ‘geen-bezwaar-systeem’, tegenwoordig Automatisch Donor Registratie Systeem genoemd: dit houdt in dat iedereen na overlijden als orgaandonor wordt beschouwd, wanneer hij bij leven daartegen geen bezwaar heeft gemaakt en dat heeft laten registreren.

Een belangrijke concessie
Het wetsvoorstel van Pia Dijkstra dat op 13 februari ook in de Eerste Kamer is aangenomen, is in principe gebaseerd op het geen-bezwaar-systeem. Zij heeft echter een belangrijke concessie moeten doen om haar wetsvoorstel veilig door de Eerste Kamer te loodsen: wanneer een overledene geen bezwaar heeft gemaakt tegen orgaandonatie geldt hij weliswaar als orgaandonor, maar is altijd nog toestemming van de nabestaanden vereist om organen en weefsels uit het lichaam te kunnen verwijderen voor transplantatiedoeleinden.

Twee belangen
In de Tweede Kamerdebatten die voorgingen aan de wet uit 1996, waren er al voorstanders van het geen-bezwaar-systeem, onder wie – toen tot ieders grote verrassing – de CDA’er Lansink. Zijn argument was: “Wij zijn niet van onszelf maar van elkaar.” In de discussie over orgaandonatie na de dood staan twee belangen tegenover elkaar: aan de ene kant het belang van mensen met ziekten die levensbedreigend zijn of de kwaliteit van leven ernstig aantasten en waarvoor alleen orgaantransplantatie een adequate therapie is; aan de andere kant het recht van mensen om te bepalen wat er na de dood met hun stoffelijk overschot gebeurt. Weegt het eerste belang niet zo zwaar dat de samenleving het recht heeft om organen en weefsels van mensen desnoods tegen hun wil na hun dood te vorderen?

Daad van naastenliefde en solidariteit
De rooms-katholieke Kerk prijst het doneren van organen na de dood aan als een daad van naastenliefde en solidariteit. Anderen kunnen echter geen recht op onze organen claimen, ook niet na de dood. Na de dood is het lichaam geen essentiële waarde meer. Er bestaan daarom geen principiële bezwaren tegen het uitnemen van organen voor transplantatiedoeleinden, wetenschappelijk onderzoek of onderwijs. Het stoffelijk overschot houdt echter een bijzondere band met de overledene. De piëteit voor de menselijke persoon aan wie het lichaam heeft behoord, en het respect voor de nabestaanden sluiten een vrij en onbeperkt beschikkingsrecht van de gemeenschap over de organen na de dood uit. De band tussen de overledene en zijn stoffelijk overschot ligt op een bijzondere wijze besloten in het christelijk geloof in de verrijzenis van de mens naar lichaam en ziel aan het einde der tijden.

In vrijheid kunnen besluiten
Omdat orgaandonatie na de dood geen plicht uit rechtvaardigheid, maar een daad van naastenliefde is, moet iemand in vrijheid kunnen besluiten om zijn lichaam na de dood voor orgaandonatie ter beschikking te stellen. Die vrijheid biedt zowel het toestemmingssysteem als het geen-bezwaar-systeem. Hooguit zou men zeggen dat het toestemmingssysteem meer dan het geen-bezwaar-systeem tot uitdrukking brengt dat orgaandonatie een daad van naastenliefde is. Essentiële bezwaren bestaan er echter niet tegen het Automatisch Donor Registratie Systeem, waarop het wetsvoorstel van Pia Dijkstra is gebaseerd. Dat mensen als ze geen bezwaar maken automatisch als orgaandonor na de dood zijn geregistreerd, vergt uiteraard de nodige inspanningen van de overheid om de burgers daarover adequaat voor te lichten. Daar heeft het wetsvoorstel van Dijkstra ook oog voor. Het behelst naast de bepaling dat aan iedere Nederlander die de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt een donorformulier wordt toegestuurd, waarin hem uitdrukkelijk wordt gevraagd of hij wel of geen bezwaar heeft tegen het uitnemen van zijn organen na de dood voor transplantatiedoeleinden. Tevens legt het wetsvoorstel van Dijkstra aan de gemeenten de verplichting op om bij afgifte van paspoort en rijbewijs aanvragers te informeren over orgaandonatie.

Bijzondere aandacht
Twee aspecten verdienen nog bijzondere aandacht. Op de eerste plaats dat een aantal organen, zoals hart en longen, alleen voor transplantatie geschikt is, als die uit het lichaam worden genomen op een moment dat de ademhaling en de bloedcirculatie nog intact zijn. Dan moet echter wel met zekerheid vaststaan dat de donor overleden is. Het uitnemen van vitale organen zou bij een levende donor immers betekenen dat hij werd gedood. Maar bestaat zo’n situatie wel dat iemand al overleden is terwijl ademhaling en bloedsomloop nog intact zijn? Van oudsher zien wij adem en hartstilstand als tekenen van de dood en gaan we ervan uit dat de patiënt nog leeft zolang hij ademhaalt en zijn hart klopt. Bij kunstmatige beademing kan er zich echter een moment voordoen dat de patiënt overleden is, terwijl de ademhaling kunstmatig op gang wordt gehouden en de bloedscirculatie nog intact is, doordat het hart mede met behulp van medicamenten nog enige uren blijft kloppen. Dit moment doet zich voor bij een totale hersendood, dat wil zeggen een onomkeerbare uitval van de hersenen, inclusief de hersenstam en het verlengde merg (het gedeelte tussen de hersenstam en het ruggenmerg).

Scheiding tussen lichaam en ziel
Volgens de rooms-katholieke leer is de dood de scheiding tussen ziel en lichaam. De ziel is als levensprincipe verantwoordelijk zowel voor de geestelijke en de sensitieve levensverrichtingen van de mens als voor de vegetatieve. Onder de laatste valt de ademhaling. Een onomkeerbare uitval van de hersenstam waar zich het ademcentrum bevindt dat de ademhaling aanstuurt, brengt het definitieve verlies met zich mee van het vermogen tot spontane ademhaling. Dit betekent dat het lichaam niet meer als een geïntegreerd geheel kan functioneren, waardoor het geen levend menselijk lichaam meer is. De totale hersendood is daarom een zeker teken dat de scheiding tussen ziel en lichaam zich heeft voltrokken. Bijgevolg mogen na het vaststellen van een totale hersendood de organen uit het lichaam worden verwijderd, ook al zijn ademhaling en bloedscirculatie door medisch ingrijpen nog intact.

Totale hersendood
De totale hersendood wordt in praktisch alle landen, ook in Nederland, als criterium voor de dood van de patiënt gehanteerd. In zijn toespraak tot de deelnemers aan het achttiende Internationale Congres van de Transplantation Society op 29 augustus 2000, bevestigde paus Johannes Paulus II dat het criterium van de totale hersendood – mits met de nodige zorgvuldigheid toegepast – gehanteerd kan worden om de dood vast te stellen. Genoemde zorgvuldigheid vereist dat de totale hersendood wordt vastgesteld met een aantal adequate diagnostische testen. Hierin voorziet het Nederlandse Hersendoodprotocol. De totale hersendood wordt als doodscriterium gehanteerd in de Wet op de orgaandonatie uit 1996. Hierin brengt het wetsvoorstel van Dijkstra geen verandering.

Niet alle organen komen in aanmerking
Een tweede aspect dat bijzondere aandacht verdient is dat vanuit katholiek perspectief niet alle organen voor donatie en transplantatie in aanmerking komen. Bezwaar moet worden gemaakt tegen de donatie voor transplantatiedoeleinden van hersenen of hersendelen omdat deze een nauwe band hebben met de persoonlijke identiteit. Hetzelfde geldt voor de donatie van voortplantingsorganen ten behoeve van transplantatie vanwege het feit dat die een bijzondere rol spelen bij het doorgeven van – althans een deel – van de persoonlijke identiteit.

Overgenomen met toestemming van Katholiek Nieuwsblad.