Abortus in Nederland

CommunioVijfentwintig jaar na de legalisering

Communio, 2008 nr. 1, 72-79
door W. Biemans, SJ

Er is de laatste jaren veel sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar de abortusproblematiek verricht. Daardoor is er veel bekend over de manier van werken in abortusklinieken, hun cliënten en over de gevolgen van een ingreep. De evaluatie van de Wet afbreking zwangerschap (Waz), die in opdracht van het Nederlandse parlement werd verricht, concludeert weliswaar dat de wet niet ingrijpend gewijzigd moeten worden, maar vermeldt anderzijds enkele mijns inziens ernstige gebreken in de huidige abortuspraktijk (1).

Het gaat hierbij om vier zaken: het vaststellen of er sprake is van een noodsituatie; het overwegen van alternatieven voor abortus; het nemen van een vrije beslissing door de vrouw; de informatievergadering door de arts. Tevens moet worden geconstateerd dat enkele onderliggende vragen, zoals over de status van het embryo en over de rol van de man bij de besluitvorming in de evaluatie nauwelijks aan bod komen. In een consultatie of in een pastoraal gesprek zouden deze vragen en mogelijke alternatieven voor abortus wel aan de orde dienen te komen. Toch is er naast onvrede over de huidige praktijk ook hoop dat in de huidige kabinetsperiode de hulpverlening aan zwangere vrouwen en jonge moeders verbetert.

Sinds 1981 is de abortuspraktijk in Nederland gelegaliseerd. Daarvoor werd abortus clandestien verricht; het is immers een probleem van alle tijden. Maar de recente cijfers laten zien dat de laatste twintig jaar het aantal abortussen onder in Nederland woonachtige vrouwen sterk is toegenomen. Ter illustratie: in 1990 bedroeg volgens het evaluatierapport van adviesbureau ZonMw het aantal abortussen 5,2 per 1000 vrouwen in de vruchtbare leeftijd. In 2004 is dat aantal opgelopen tot 8,7. In verhouding tot het aantal zwangerschappen betekent dit dat 15% van alle zwangerschappen eindigt met een abortus. Het gaat hierbij om meer dan 30.000 abortussen per jaar. De toename is het grootst onder allochtone vrouwen.

De genoemde evaluatie biedt een goed inzicht in de praktijk van de besluitvorming rondom abortus in klinieken en ziekenhuizen. De wet zegt dat er sprake moet zijn van een noodsituatie voordat de arts kan besluiten de ingreep te verrichten. Dit criterium is echter niet door de wetgever nader omschreven. In de praktijk wordt de uiteindelijke beslissing dan ook vooral aan de vrouwen zelf overgelaten. In het evaluatieonderzoek is achteraf gevraagd wat de voornaamste redenen waren om voor een abortus te kiezen. Opvallend is dat financiële redenen het vaakst worden genoemd en ook als het meest belangrijk worden aangeduid. Andere redenen die veel worden genoemd, zijn “geen kinderwens”, “geen energie”, “geen geschikte woonruimte”, “te jong”, “het gezin is compleet” en “opleiding”. Minder vaak worden relatieproblemen en het risico op gezondheidsproblemen bij de baby genoemd. Nog minder vrouwen geven als reden op: een zwangerschap na ongewild seksueel contact, psychische problemen of het hebben van een vluchtelingenstatus (2). Het geeft te denken dat in een welvarend land als Nederland financiële redenen het vaakst worden genoemd in verband met abortus. De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat wanneer dit motief zou kunnen worden weggenomen door de hulpverlenende instanties, er niet langer sprake zou zijn van een noodsituatie. Er dient dan wel een indicatiestelling plaats te vinden, zodat de hulp terecht komt bij diegenen die het echt nodig hebben.

Een jaar geleden liet het radioprogramma “De Ochtenden” van de E.O. horen wat een ander gevolg kan zijn van het ontbreken van criteria voor het bepalen van een noodsituatie (3). Enkele gynaecologen verklaarden dat regelmatig een beslissing tot een abortus wordt genomen op grond van kleine aangeboren afwijkingen van het embryo, zoals een hazenlip, ontdekt na prenatale diagnostiek. Het is duidelijk dat in dergelijke gevallen er in het geheel geen sprake is van een noodsituatie en dat daarom de abortus als illegaal kan worden beschouwd. Staatssecretaris Bussemaker heeft in een brief over medische ethiek bevestigd dat verder onderzoek naar de besluitvorming omtrent abortus inderdaad gewenst is (4).

Het ontbreken van criteria voor het bepalen van een noodsituatie hangt nauw samen met een algemener probleem. De Waz kent de vereiste dat alternatieven voor abortus aan de orde dienen te komen in het consultatiegesprek. Te denken valt aan het verlenen van materiële, professionele en vrijwillige steun vanuit de omgeving, wanneer de moeder zou besluiten de zwangerschap wel uit te dragen. In bepaalde gevallen kan ook adoptie een alternatief zijn. Uit het onderzoek komt echter naar voren dat in meer dan de helft van de consultatiegesprekken (57% in abortusklinieken en 73% in ziekenhuizen) deze alternatieven door de arts, de verpleegkundige of maatschappelijk werker van de kliniek niet worden aangekaart). We hebben al aangegeven dat een groot gedeelte van de cliënten van abortusklinieken en ziekenhuizen migranten zijn, die niet altijd de Nederlandse taal machtig zijn. Een gebrek aan voorlichting over andere oplossingen dan abortus kan voor hen beschouwd worden als een belemmering in de keuzevrijheid. Dit staat haaks op de beide doelstellingen van de wet, die zowel juridische bescherming wil bieden aan het ongeboren kind als ook het recht op “hulpverlening” aan de vrouw wil garanderen.

image_pdfimage_print