Homilie tijdens de avondwake voor het leven
27 november 2010
Paus Benedictus XVI
Beminde broeders en zusters,
Met deze avondlijke viering geeft de Heer ons de genade en de vreugde het nieuwe liturgische jaar te beginnen met de eerste etappe: de Advent, de periode die herinnert aan de komst van God in ons midden. Ieder begin draag in zich een bijzondere genade, omdat het door de Heer gezegend wordt. Tijdens deze Advent zal het ons wederom gegeven zijn om de nabijheid te beleven van Hem die de wereld geschapen heeft, die de geschiedenis bestuurt en die om ons bezorgd is geweest tot het toppunt van zijn goedheid door mens te worden. Juist dit grote en fascinerende mysterie van God met ons en zelfs van God die een van ons wordt gaan we de komende weken vieren als we opgaan naar het heilige Kerstfeest. In de tijd van de Advent zullen we naar de Kerk luisteren die ons bij de hand neemt en naar het beeld van de allerheiligste Maria haar moederschap uitdrukt, als zij ons meeneemt in de beleving van de vreugdevolle verwachting van de de komst van de Heer, die ons allen in zijn reddende en troostende liefde omarmt.
Terwijl onze harten zich richten op de jaarlijkse viering van de komst van Christus, richt de liturgie van de Kerk onze blik op het uiteindelijke doel: de ontmoeting met de Heer die zal komen in de pracht van zijn heerlijkheid. Daarom waken wij, die in elke eucharistie ‘Zijn dood verkondigen en Zijn verrijzenis belijden in de verwachting van Zijn komst’, in gebed. De liturgie houdt niet op ons aan te moedigen en te steunen als ze in de dagen van de Advent de roep op onze lippen legt waarmee de gehele Heilige Schrift wordt afgesloten op de laatste bladzijde van de Openbaring van St. Jan: ‘Kom, Heer Jezus’ (Ap. 22, 20).
Beminde broeders en zusters, onze bijeenkomst van deze avond om aan de weg van de Advent te beginnen wordt door een andere belangrijke drijfveer verrijkt: we willen met de gehele kerk plechtig een gebedswake vieren voor het ontluikende leven. Ik wil graag mijn dankbaarheid betuigen aan allen die aan deze uitnodiging gehoor hebben gegeven en ook aan hen die zich op bijzondere wijze wijden aan de opvang en de bescherming van het menselijke leven in zijn verschillende breekbare fasen, in het bijzonder aan het begin en tijdens de eerste stappen ervan.
Het is nu juist aan het begin van het liturgische jaar, dat ons de verwachting van God doet beleven, die vlees wordt in de schoot van de Maagd Maria, God die zich klein maakt, die een kind wordt; er wordt ons gesproken over de komst van een nabije God die het leven van een mens heeft willen leiden vanaf het begin en wel om dat leven te redden, volkomen en in volheid. Zo zijn het mysterie van de menswording van de Heer en het begin van het menselijke leven op intieme harmonieuze wijze met elkaar verbonden binnen het unieke heilsplan van God, de Heer van het leven van allen en iedereen. De menswording onthult ons in een intens licht en op verassende wijze, dat elk menselijk leven een zeer hoge, onvergelijkelijke waardigheid heeft.
De mens toont een onvergelijkelijke oorspronkelijkheid in vergelijking met alle andere levende wezens die de aarde bevolken. Hij is een uniek en eenmalig subject, begiftigd met verstand en vrije wil en samengesteld in een materiële werkelijkheid. Hij leeft tegelijkertijd en onlosmakelijk in zijn geestelijke en in zijn materiële dimensie.
Dat suggereert ook de tekst uit de eerste brief aan de Thessalonicenzen waar verkondigd wordt: ‘De God van de vrede zelf – schrijft St. Paulus – moge u volkomen heiligen; en moge uw gehele wezen, geest, ziel en lichaam zonder smet bewaard blijven tot de komst van onze Heer Jesus Christus'(1 Th 5, 23). Wij zijn dus geest, ziel en lichaam. Wij maken deel uit van deze wereld, gebonden aan de mogelijkeden en beperkingen van de materiële omstandigheden. Tegelijkertijd staan wij open voor een oneindige horizon, in staat om met God te spreken en Hem in ons te ontvangen. We werken in de aardse werkelijkheid en door haar kunnen wij de aanwezigheid van God gewaar worden en uitzien naar Hem, de absolute waarheid, goedheid en schoonheid. Wij smaken delen van het leven en het geluk en we streven naar de volkomen volheid.
God bemint ons zonder onderscheid op een diepe, volkomen manier. Hij roept ons op tot vriendschap met Hem. Hij laat ons deelhebben aan een werkelijkheid die alle verbeelding en woord en gedachte te boven gaat: het goddelijke leven zelf. We realiseren ons met aandoening en dankbaarheid de waarde en de waardigheid van iedere menselijke persoon en de grote verantwoordelijkheid die we tegenover allen hebben. “Christus die de nieuwe Adam is, – zegt het tweede Vaticaans Concilie – toont juist in de openbaring van het mysterie van de Vader en zijn Liefde de mens aan zich zelf in volkomenheid en onthult voor hem de verhevenheid van zijn roeping… Want door de menswording heeft de Zoon van God zich in zekere zin met iedere mens verenigd” (Gaudium et Spes, 22).
In Jezus Christus geloven houdt dus in dat men met een nieuwe blik de mens beziet, een blik van vertrouwen en hoop. Bovendien bevestigen de ervaring en de gezonde rede dat het menselijke wezen een subject is, in staat tot begrijpen en willen, zichzelf bewust en vrij, uniek en onvervangbaar, hoogste van alle aardse werkelijkheden en dat het vraagt om erkenning als een waarde op zich en verdient altijd met eerbied en liefde omringd te worden.
Het heeft het recht om niet behandeld te worden als een object dat men kan bezitten of als een ding dat naar believen gemanipuleerd kan worden, om niet gereduceerd te worden tot een simpel instrument ten bate van anderen en hun belangen. De persoon is een goed in zich en men moet altijd uit zijn op haar volledige ontwikkeling. Bovendien neigt de liefde voor allen, als die oprecht is, er spontaan toe om haar aandacht bij voorkeur te richten op de zwaksten en de armsten. In die lijn ligt de zorg van de Kerk voor het beginnende leven, het allerzwakste, het meest bedreigd door het egoïsme van de volwassenen en de verduistering van de gewetens. De kerk herhaalt onophoudelijk wat het tweede Vaticaans Concilie heeft verklaard tegen de abortus en tegen elke aanslag op het beginnende leven: “Het leven moet met de grootste zorg beschermd worden vanaf de conceptie.”(Gaudium et Spes, n. 51).
Er zijn culturele tendenzen die de gewetens ongevoelig trachten te maken met voorgewende, oneigenlijke motiveringen. De wetenschap zelf toont duidelijk aan dat het embryo in de moederschoot een autonomie heeft die in staat is tot interactie met de moeder, zij toont de coördinatie van de biologische processen, de voortgaande ontwikkeling en de toenemende complexiteit van het organisme. Het gaat niet om een klompje biologisch materiaal, maar om een nieuw levend wezen, dat vol dynamiek is en prachtig is georganiseerd, het gaat om een nieuw individu van de menselijke soort. Zo was het voor Jezus in de schoot van Maria; zo was het voor ieder van ons in de schoot van onze moeder. We kunnen met de vroege christelijke schrijver Tertullianus zeggen: ‘Hij die een mens zal zijn, is het reeds’ (Apologetica, IX, 8). Er is geen enkele reden om het embryo niet als een persoon te beschouwen vanaf het moment van zijn conceptie.
Helaas, ook na de geboorte blijft het leven van kinderen blootgesteld aan verlating, honger, ellende, ziekte, misbruik, geweld en uitbuiting. De veelvuldige schendingen van de rechten van kinderen die in de wereld begaan worden, verwonden op pijnlijke wijze het geweten van iedere mens van goede wil. Tegenover het trieste panorama van de ongerechtigheden die tegen het leven van de mens begaan worden voor en na de geboorte, maak het hartstochtelijke appel van paus Johannes Paulus II op de verantwoordelijkheid van iedereen en allen tot het mijne: “Eerbiedig, verdedig, bemin en dien het leven, elk menselijk leven! Alleen langs die weg zul je de ware gerechtigheid, de ontwikkeling, de ware vrijheid, de vrede en het geluk vinden!” (Evangelium vitae,5). Ik spoor degenen die actief zijn in de politiek, de economie, de maatschappelijke betrekkingen aan om alles te doen wat in hun macht ligt om een cultuur te bevorderen die steeds meer respect voor het menselijk leven heeft, om gunstige voorwaarden en steunende netwerken te scheppen voor de aanvaarding en de ontwikkeling daarvan.
Aan de Maagd Maria, die de mensgeworden Zoon van God in geloof ontvangen heeft in haar moederschoot met een liefdevolle zorgzaamheid, terwijl ze Hem solidair en trillend van liefde begeleidde, aan haar vertrouwen wij het gebed en de inzet voor het ontluikende leven toe. We doen dat in de liturgie – die de plaats is waar wij de waarheid beleven en waar de waarheid met ons leeft – terwijl we de goddelijke eucharistie aanbidden, waar we het Lichaam van Christus aanschouwen, dat Lichaam dat het vlees aangenomen heeft uit Maria, door de inwerking van de Heilige Geest, uit haar geboren in Betlehem, tot ons heil. Ave verum Corpus, natum de Maria Virgine!
Bron: Italiaanse tekst op website van het Vaticaan.
Vertaling: dr. J.A. Raymakers.