Persbericht Universiteit van Utrecht, 19 juni 2006
Naar schatting worden in Nederland jaarlijks 550 zwangerschappen afgebroken omdat de baby bijvoorbeeld lijdt aan een ernstige hartafwijking of aan het Syndroom van Down. Bijna eenvijfde van vrouwen die de zwangerschap laten afbreken vanwege foetale afwijkingen heeft anderhalf jaar later nog psychologische problemen. Dit zijn vooral symptomen van posttraumatische stress. Daarentegen heeft slechts 1 tot 3 procent van de ouders spijt van de beslissing. Dit blijkt uit het promotie-onderzoek dat verloskundige Marijke Korenromp uitvoerde aan het UMC Utrecht. Zij promoveert op 21 juni aan de Universiteit Utrecht.
In het onderzoek van Korenromp zijn bijna duizend ouders onderzocht na het afbreken van een zwangerschap. Vier maanden na het afbreken heeft 44 procent van de vrouwen nog psychologische problemen. Die bestaan vooral uit posttraumatische stress-symptomen, maar ook uit rouw en depressieve klachten. Een deel van de vrouwen houdt klachten op zeer lange termijn, twee tot zeven jaar na de zwangerschapsbeëindiging heeft 19 procent nog steeds psychologische problemen.
Ernstige psychische problemen
Vrouwen die in de eerste periode na de afbreking ernstige psychische problemen ondervonden, lopen een groter risico op langdurig moeizame verwerking. Verder blijken zwangeren die erg twijfelen over de afbreking daar later problemen mee te krijgen; net als vrouwen die weinig steun van de partner ondervinden. Overigens ondervinden vrouwen die een zwangerschap laten afbreken vanwege de diagnose Downsyndroom daar niet meer problemen van dan vrouwen die dit doen in verband met bijvoorbeeld een niet-levensvatbare hartafwijking.