[img align=right id=18]Actueel[/img]Reflecties over het document van de Internationale Theologische Commissie
L’Osservatore Romano, 10 juni 2009
door Serge-Thomas Bonino
Het doel van dit artikel is om op beknopte wijze het document van de Internationale Theologische Commissie [=ITC] “Op zoek naar een universele ethiek: een nieuwe blik op de natuurwet” (Libreria Editrice Vaticana, juni 2009) voor te stellen. De groeiende scheiding tussen economische, sociale, juridische en politieke orde enerzijds en de ethische orde anderzijds, vormt een ondervraging voor het huidige bewustzijn. Het lijkt erop alsof deze diverse sectoren van menselijke activiteiten zouden kunnen, of zelfs zouden moeten, abstractie maken van een normatieve verwijzing naar een moreel, objectief en universeel goed. In een cultuur die het individu maakt tot ultiem referentiepunt, neigen bovendien diezelfde persoonlijke gedragingen ertoe zich los te maken van objectieve, ethische normen en weerhoudt men dat elkeen zijn eigen waarden moet scheppen, zonder zich rekenschap te geven dat op deze wijze het individu zich onderwerpt aan ‘waarden’ die door ideologieën worden opgedrongen die weinig bekommerd zijn om de authentieke waardigheid van de persoon. Of we nu gelovig zijn of niet, dit probleem van een objectief en universeel fundament van de ethiek verbindt onze gemeenschappelijke toekomst. Van twee zaken één. Ofwel is de huidige mondialisering, met de verandering die het meebrengt in het leven van personen en maatschappijen, een vlucht vooruit, min of meer geregeld door een zuiver positivistisch juridisch kader en niet in staat om op lange termijn de willekeur en het recht van de sterkste in te dammen. Ofwel neemt de mens dit proces ter hand om het te richten in functie van een doel dat ten diepste menselijk is, wat een ethische consensus veronderstelt over de waarden die dienen bevorderd te worden, die objectief en universeel zijn en onttrokken aan de veranderingen van opinies en de manipulaties van overheden. Deze waarden kunnen bijvoorbeeld voor de rechten van de mens een meer solide basis vastleggen dan het breekbare, juridisch positivisme. Deze waarden dienen hun grondslag te hebben in wat bepalend is voor het mens-zijn, in m.a.w. de menselijke natuur die zich concreet in elke persoon realiseert, wat ook diens ras, cultuur of religie is. De leer van de natuurwet bevestigt juist dat “de personen en de menselijke gemeenschappen in staat zijn om, in het licht van de rede, de fundamentele richtingen te herkennen van een moreel handelen in overeenstemming met de natuur van het menselijk subject en om hieraan op normatieve wijze in de vorm van voorschriften en geboden uitdrukking te geven. Deze fundamentele, objectieve en universele voorschriften, hebben als doel om het geheel van morele, juridische en politieke bepalingen, die het leven van de mens en de maatschappijen regelen, te funderen en te inspireren.” (1)
Door de natuurwet als altijd geldend fundament voor de ethiek voor te stellen, wil de ITC een bijdrage leven aan het actuele debat omtrent de zoektocht naar een universele ethiek. Hiermee schrijft zij zich in in het perspectief dat geopend wordt door de Catechismus van de Katholieke Kerk (2) en de Encycliek Veritatis Splendor ( nrs. 40-53 ). Deze documenten hebben de leer van de natuurwet als fundament van de ethische en politieke orde opnieuw naar de voorgrond gebracht. Anderzijds heeft Paus Benedictus XVI van de natuurwet één van de pijlers van zijn onderricht gemaakt. De bevordering van de natuurwet als garantie voor de onvervreemdbare waardigheid van de persoon ten overstaan van de culturele en politieke omstandigheden, is in feite de positieve keerzijde van zijn strenge afwijzing van het ethisch relativisme.
Om de principes en de fundamenten van een universele ethiek te laten naar boven komen, inspireert het document van de ITC zich aan de leer over de natuurwet zoals deze uitgewerkt werd door Sint-Thomas van Aquino; maar de Commissie wil ook nieuwe elementen aandragen. Vetera novis augere. Om de natuurwet in de huidige context aan te dragen moet men in feite haar bevrijden van karikaturale voorstellingen die haar onbegrijpelijk hebben gemaakt voor vele van onze tijdgenoten en zijn voordeel halen uit recente, vernieuwende elementen in de katholieke moraaltheologie.
Het eerste hoofdstuk van het document van de ITC toont aan dat de universele ethiek waarnaar gezocht wordt, niet uit het niets dient ontworpen te worden. Er bestaat reeds een gemeenschappelijk ethisch patrimonium zoals de vele convergenties tussen de culturele tradities en religies van de wereld getuigen.
Vanaf het tweede hoofdstuk (“De waarneming van de morele waarden”) plaats het document zich juist tegenover de rationalistische visie op de natuurwet, die deze beschouwt als een onveranderlijk geheel van voorschriften, gebaseerd op een abstracte menselijke natuur, aan gene zijde van geschiedenis en cultuur.
Deze visie is komen uiteen te vallen toen de menswetenschappen blijk gaven van een zeker cultureel relativisme. Om de universele geldigheid van de natuurwet te laten zien en rekening te houden met de particulariteiten waarin het morele subject leeft, volgt het document een genetische weg. Het vertrekt vanuit morele ervaring die gemeenschappelijk is aan elke menselijke persoon als zodanig om de inhoud en de impliciete eisen die hierin liggen naar boven te laten komen. Het innerlijk appèl het goede als zodanig te volgen is de ervaring die aan de grondslag ligt van alle moraal. Dit appèl zet zich voort in een proces waarin het morele subject al luisterend te rade gaat bij zijn diepste zijn en, door middel van de rede, de morele aanspraken laat naar boven komen. Hierdoor worden de ontologische neigingen die zijn vorm geven aan de natuur van het menselijk subject geïdentificeerd.
Aangezien echter de eerste, universele normen die een vertaling zijn van deze fundamentele oriëntaties op een algemene niveau blijven en omdat de morele handeling steeds plaatsvindt in het concrete van een contingente situatie, is het eigen aan de rede –een rede in dialoog- om de meer particuliere principes te bepalen die aan de grondslag liggen van de concrete keuzes. De mate van onbepaaldheid tussen de onveranderlijke principes en hun toepassingen legt rekenschap af van de historiciteit van elk ethiek die gefundeerd is op de natuurwet. Bovendien dient de uitwerking van een norm voor het adequate handelen rekening te houden met de morele disposities van het subject en in het bijzonder met de deugd van de verstandigheid, het moeilijke vermogen om in concrete omstandigheden de goede beslissing te nemen. De natuurwet is dus geen complete, kant en klare codex van onaantastbare voorschriften die zich van buiten af aan de menselijke persoon zouden opdringen. Zij is eerder een innerlijk principe van inspiratie, dat permanent en normatief is en dat ten dienste staat van de morele groei naar volwassenheid van de menselijke persoon.
Ter verdieping van de reflectie op basis van deze morele ervaring wil het derde hoofdstuk “de theoretische fundamenten van de natuurwet” uiteenzetten en de waarde ervan als uiteindelijk fundament van de ethiek rechtvaardigen ten overstaan van de rede. Zeker en vast is het reeds mogelijk om de aanspraken van de natuurwet te rechtvaardigen “op het niveau van de observatie en beschouwing van de antropologische constanten die kenmerkend zijn voor een geslaagde humanisering van de persoon en voor een harmonieus sociaal leven.” (3). Maar “enkel door rekening te houden met de metafysische dimensie van de werkelijkheid kan aan de natuurwet haar volledige filosofische rechtvaardiging gegeven worden.” (4). De zijnsfilosofie biedt in feite aan de ethiek de onontbeerlijke ontologische basis. Vanuit dit perspectief verschijnt de leer van de natuurwet als intrinsiek verbonden met de metafysica van de schepping. De verwijzing naar de Logos-Schepper, ongeschapen Wijsheid, vormt immers de grondslag voor de aanwezigheid van een immanente rationaliteit in de physis, diens normatieve waarde voor het morele subject en het vermogen van de menselijke rede, deelhebbende logos, om de boodschap te interpreteren. De natuur kan en moet dus wetgevend zijn op het gebied van de ethiek. Het document verwerpt het radicale dualisme van een stroming in het moderne denken die ten onrechte het rijk van de natuur –waarvan het lichaam een aspect is – beschouwt als moreel onbeduidend en plaatst tegenover –alsof het zou gaan om twee onherleidbare ordes – het ethische rijk van het vrije subject. Het document nodigt daarentegen uit om het integrerend vermogen van een metafysica van de participatie te herontdekken: deze metafysica verwelkomt tegelijkertijd de objectieve reden die ligt in de ontologische neigingen en de noodzaak om deze neigingen subjectief te verwerkelijken door middel van de menselijke rede. De leer van de natuurwet bevindt zich dus op de grens tussen enerzijds een fysicisme dat de noodzakelijke integratie van de natuurlijke neigingen in de eenheid van het subject zou miskennen en de persoon herleidt tot zuivere biologie en anderzijds een abstract rationalisme dat a priori weigert om een morele waarde toe te kennen aan de lichamelijke dimensie van de menselijke persoon.
Het vierde hoofdstuk (“De natuurwet en de maatschappij”) presenteert de natuurwet als normatieve horizon waarin de politieke orde geroepen wordt zich te bewegen. Het herinnert aan enkele wezenlijke eisen opdat de politieke en juridische orde juist en menselijk zou zijn. Dit aspect zal uitgewerkt worden in een volgend artikel.
Tot slot legt het vijfde hoofdstuk (“Jezus Christus, voltooiing van de natuurwet”), van nature méér theologisch van aard, getuigenis af van de grondige verandering van perspectief in de wijze waarop de natuurwet wordt voorgesteld. In een pluralistische maatschappij die op zoek is naar een universele dimensie is het zonder meer noodzakelijk om de nadruk te leggen op de volwaardig rationele dimensie van de natuurwet. Maar het onderscheid tussen de natuurlijke orde van de rede en de bovennatuurlijke orde van het geloof betekent niet een scheiding. De Kerk kan niet verzwijgen dat de natuurwet vanwege Jezus Christus haar volste betekenis heeft ontvangen. In het licht van het geloof, herkent de christen in Jezus Christus de eeuwige Logos die aan de schepping voorafgaat en die, mensgeworden, zich aan de mensen heeft laten zien als levende Wet, het criterium voor een menselijk leven in overeenstemming met de natuurwet. Méér nog, door middel van de Heilige Geest die Hij in de wereld heeft gezonden, geeft Jezus Christus aan iedereen die deze Geest ontvangt de gave om de aanspraken van de natuurwet te verinnerlijk en vrijelijk aan het werk te zetten. De natuurwet is dus niet afgeschaft, maar tot voltooiing gebracht door de nieuwe wet van de liefde.
Noten
1. Curie, Internationale Theologische Commissie, Inhoudsopgave – fragmenten, Op zoek naar een universele ethiek: een nieuwe blik op de natuurwet (10 juni 2009), 9
2. Vgl. CKK, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1954-1960
3. Curie, Internationale Theologische Commissie, Inhoudsopgave – fragmenten, Op zoek naar een universele ethiek: een nieuwe blik op de natuurwet (10 juni 2009), 61
4. Curie, Internationale Theologische Commissie, Inhoudsopgave – fragmenten, Op zoek naar een universele ethiek: een nieuwe blik op de natuurwet (10 juni 2009), 62
© 2009, L’Osservatore Romano (sectie: Commenti), vertaling: J. Vijgen (voor R.K. Documenten)
Overgenomen met toestemming van RK Documenten.nl