Euthanasie geweigerd. En dan?

Katholiek NieuwsbladOorspronkelijke titel: Geweigerd. En dan?

Katholiek Nieuwsblad, 28 september 2011
door mgr. dr. W.J. Eijk, aartsbisschop van Utrecht en bisschop-referent voor medisch-ethische zaken

In haar in juni ingenomen euthanasiestandpunt geeft de KNMG niet alleen aan welke ruimte de Euthanasiewet biedt (zie een eerder artikel in KN), maar tevens welke rol de arts heeft als hij een verzoek tot euthanasie afwijst. Wat moet de arts in zo’n geval doen?

Op de eerste plaats staat de KNMG stil bij de vraag of een arts die een euthanasieverzoek afwijst, betrokken patiënt moet verwijzen naar een andere arts die wel bereid is om op dat verzoek in te gaan. Er is weliswaar geen juridische verwijsplicht, zo stelt de KNMG, maar wel “een morele en professionele verantwoordelijkheid om de patiënt tijdig hulp te verlenen bij het vinden van een arts (…) die geen principiële bezwaren heeft tegen euthanasie of hulp bij zelfdoding”. Dit suggereert dat de KNMG ervan uitgaat dat er wel een morele verwijsplicht is, al komt deze uitdrukking als zodanig in het rapport niet voor.

Bezwaren
De reden om het verzoek niet in te willigen kan zijn dat de arts principiële bezwaren heeft tegen euthanasie. Dat is het geval bij de arts die op basis van een christelijke geloofsovertuiging ervan uitgaat dat het beschikkingsrecht over het leven van de mens alleen aan God toekomt. De consequentie is dat de mens noch over het eigen leven noch over dat van medemensen beschikkingsrecht heeft. Laat dit uitgangspunt ruimte voor de desbetreffende arts om een patiënt, van wie hij het euthanasieverzoek niet inwilligt, naar een collega te verwijzen die daartoe wel bereid is?

Mag je verwijzen?
Medewerking aan een handeling van een ander waartegen men morele bezwaren heeft, moet in principe worden afgewezen, maar is ethisch gezien niet volstrekt uitgesloten. Voorwaarden voor de acceptatie van medewerking zijn dan dat men niet akkoord gaat met de handeling van de ander en dat de medewerking die men verleent van diens handeling als zodanig geen onderdeel uitmaakt (het injecteren van het dodelijke middel door een verpleegkundige in het infuus is onderdeel van het levensbeëindigend handelen door de arts). Er moet een naar verhouding voldoende ernstige reden voor zijn (bijvoorbeeld dat men bij een weigering om mee te werken zijn betrekking verliest). Bij deze afweging dient men ook te verdisconteren of men een verwijderde of nabije vorm van medewerking verleent (de medewerking van de medische secretaresse in de vorm van het versturen van een factuur voor het verrichten van euthanasie is een verwijderde vorm van medewerking, die onder bepaalde omstandigheden ethisch te verdedigen valt; anders ligt dat bij een verpleegkundige die middelen benodigd voor euthanasie klaarlegt en daardoor een nabije vorm van medewerking verleent). Naarmate de medewerking minder ‘verwijderd’ is, valt zij moeilijker te legitimeren.

Arts-patiëntrelatie
Als een arts een euthanasieverzoek van zijn patiënt niet inwilligt en deze daarin volhardt, dan zal in de praktijk de arts-patiëntrelatie onder druk komen te staan. In deze situatie zal de patiënt vaak de voorkeur geven aan een andere arts die geen principiële bezwaren heeft tegen euthanasie. Men kan van een arts die euthanasie onaanvaardbaar acht niet verwachten dat hij actief op zoek gaat naar een collega van wie hij met zekerheid weet dat deze wel bereid is om euthanasie te verrichten. Dit zou voor hem een te nauwe betrokkenheid bij euthanasie zijn, ook al wordt die door een andere arts uitgevoerd. In de praktijk zal het overigens niet moeilijk vallen om een arts te vinden die in principe bereid is euthanasie te verrichten: slechts 15 procent van alle artsen in ons land wijst euthanasie onder alle omstandigheden af. Vaak zal hij ook weten hoe artsen in zijn omgeving of binnen hetzelfde samenwerkingsverband tegenover euthanasie staan. Of die andere arts dan ook daadwerkelijk euthanasie zal verrichten, is niet honderd procent zeker. Want ook die zal nagaan of er sprake is van een uitzichtloos en ondraaglijk lijden in de zin van de Euthanasiewet. Als hij tot de conclusie komt dat daarvan geen sprake is, is dat voor hem reden om niet tot euthanasie over te gaan.

Patiëntdossier
De overdracht van het dossier van de eerste arts aan een collega die de zorg voor de patiënt overneemt en tegen levensbeëindigend handelen geen principiële bezwaren heeft, is in zekere mate een vorm van medewerking aan euthanasie, maar dan in verwijderde zin en stuit niet op onoverkomelijke ethische bezwaren. Bovendien hoort de zorgvuldige overdracht van het patiëntendossier aan een collega die de zorg voor de patiënt overneemt, tot het normale takenpakket van de arts. De arts die weigert euthanasie uit te voeren, zal daarbij melden dat de patiënt om deze reden van arts wil veranderen. In tegenstelling tot wat algemeen gebruikelijk is, namelijk dat hij zijn collega verzoekt om specifiek onderzoek te verrichten of een behandeling in te stellen, zal de eerste arts zijn collega niet expliciet vragen om het euthanasieverzoek wel te honoreren, dat hijzelf op principiële reden heeft afgewezen.

Versterving
De KNMG signaleert nog een ander probleem waar de arts tegenaan kan lopen als er geen sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden en hij volgens de euthanasiewet niet tot euthanasie kan overgaan: de patiënt kan dan besluiten om het heft in eigen hand te nemen en zich te ‘versterven’ door bewust te stoppen met eten of drinken. Dit komt in ons land waarschijnlijk zo’n 2500 maal per jaar voor. De KMNG gaat ervan uit dat de arts de patiënt, als deze daar uit zichzelf niet over begint, mag wijzen op de mogelijkheid om zich te versterven, maar daar niet toe verplicht is.

Op zich zijn voedsel en vocht geproportioneerde middelen om het leven in stand te houden. Het bewust staken van de toepassing van geproportioneerde middelen door de patiënt met als gevolg dat hij sterft, staat ethisch gezien gelijk met zelfdoding. Wat staat nu een arts te doen die hier principiële bezwaren tegen heeft? Als de patiënt wilsbekwaam is, moet de arts diens besluit respecteren om te stoppen met eten of drinken of geen medicamenten meer te gebruiken, met als gevolg dat hij sterft, ook al is hij het daar niet mee eens. De arts kan zijn patiënt niet dwingen om een voeding of vocht tot zich te nemen of om een behandeling te ondergaan.

Gewetensconflict
De KMNG is van mening dat de zorgplicht van de arts blijft, in concreto de plicht om palliatieve zorg te verlenen, ook al hij gaat hij niet akkoord met de beslissing van de patiënt om zich te versterven. Daar zijn op zich redenen voor aan te voeren, maar er kunnen zich daardoor lastige situaties voordoen waardoor de betrokken arts in conflict komt met zijn geweten. De arts heeft volgens de KNMG de plicht om de patiënt zoveel mogelijk informatie te verschaffen over de voor- en de nadelen van het stoppen met eten en drinken. Hierbij is het echter denkbeeldig dat de arts door informatieverstrekking en advisering betrokken wordt bij het proces van versterven en de daarbij te nemen beslissingen. Dit kan hem geleidelijk en wellicht ongemerkt met zijn ethische overtuigingen in conflict brengen. In geen geval zal hij de patiënt opmerkzaam maken op de mogelijkheid zich te versterven, omdat dit ethisch gelijkstaat met levensbeëindigend handelen.

Kortom, het euthanasiestandpunt van de KNMG bevat enkele conclusies die vanuit katholiek perspectief op essentiële bezwaren stuiten.

Overgenomen met toestemming van Katholiek Nieuwsblad.

image_pdfimage_print