Fout middel voor een goed doel

Katholiek NieuwsbladKatholiek Nieuwsblad, 23 november 2007
door dr. F.J. van Ittersum, internist-nefroloog en bestuurslid van de Stichting Medische Ethiek

De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg adviseert nierdonoren financieel te belonen. Dit is een fout middel om een goed doel te bereiken.

Al enige tijd wordt er in Nederland gediscussieerd of het afstaan van een nier bij leven beloond zou moeten worden. De aanleiding hiervoor is het grote aantal dialysepatiënten dat wacht op een niertransplantatie. De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) adviseert deze maand nierdonoren financieel te belonen, bijvoorbeeld met een levenslange gratis ziektekostenverzekering, om te bereiken dat meer mensen tijdens hun leven een nier zullen afstaan. Een advies dat op gespannen voet staat met de rooms-katholieke visie op de menselijke persoon.

Goede resultaten
Sinds de eerste niertransplantatie in Nederland in 1966 werd uitgevoerd, kan het aanbod van nieren van hersendode patiënten, met name verkeersslachtoffers met zeer ernstige hersenschade, steeds minder goed aan de vraag voldoen. Eind 2006 stonden er 1054 patiënten op de wachtlijst voor een donornier, terwijl er in dat jaar 384 nieren van overleden donoren werden getransplanteerd.

Deze discrepantie tussen vraag en aanbod komt onder andere door de toename van het aantal mensen dat in aanmerking komt voor een niertransplantatie (door bijvoorbeeld vergrijzing en verruiming van de leeftijdscriteria) en de relatieve afname van het aantal ernstige verkeersongevallen. Het aantal nierdonaties door levenden nam echter wel fors toe: van 42 in 1991 tot 277 in 2006. Dit kon mede gebeuren doordat de transplantatiegeneeskunde niet alleen goede resultaten boekte met nieren van familieleden, maar ook met die van niet-verwante donoren (onder andere partners en vrienden). De schadeloosstelling van deze donoren is momenteel redelijk geregeld. De medische kosten worden betaald door de ziektekostenverzekering van de ontvanger; de donor kan – na aanvraag – rekenen op een uitkering van de Ziektewet, al dan niet aangevuld door de Nierstichting Nederland.

Waardering
Ondanks deze donaties bij leven daalt het aantal patiënten op de wachtlijst niet of nauwelijks. Beleidsmatig gezien liggen twee alternatieven voor de hand. Allereerst het aanbod van nieren van overleden (o.a. hersendode) patiënten vergroten. Op dit punt is de Nederlandse politiek vooralsnog niet enthousiast over het ‘geen-bezwaar-systeem’, waarbij iedereen standaard donor is, tenzij men uitdrukkelijk bezwaar maakt. Dit systeem lijkt in België en Spanje succesvol, maar mogelijk behaalt men dit succes door meer druk op de familie uit te oefenen rondom het overlijden van de bijna hersendode patiënt. Ten tweede kan geprobeerd worden het aantal levende donaties te laten toenemen, bijvoorbeeld met behulp van een financiële prikkel, zoals in het advies van de RVZ.

De rooms-katholieke Kerk heeft grote waardering voor orgaandonatie als een “zuivere daad van naastenliefde” die “dienstbaar is aan het leven”. De edelmoedigheid van deze daad ligt volgens paus Johannes Paulus II juist in “het besluit om zonder beloning een deel van het eigen lichaam voor de gezondheid en welzijn van een ander persoon te offeren”. Als voorwaarde geldt dat orgaandonatie niet mag leiden tot beschadiging van de menselijke persoon, in dit geval de donor.

De achtergrond van deze visie op orgaandonatie is te begrijpen vanuit de visie op de mens. De menselijke persoon is een eenheid van ziel en lichaam. De mens is in zijn geheel geschapen naar Gods beeld. Ook in zijn lichaam weerspiegelt hij daarom iets van Gods beeld. Het lichaam mag daarom – net als de mens zelf – nooit worden gedegradeerd tot louter een middel tot een doel. Om deze reden mogen het lichaam en delen ervan niet worden vercommercialiseerd. Dit gebeurt wel als men donoren een beloning groter dan een schadeloosstelling in het vooruitzicht stelt.

Problemen
Het voorstel van de RVZ stuit vanuit de rooms-katholieke moraaltheologie dan ook op twee problemen. Allereerst probeert men mensen aan te trekken die niet alleen vanuit naastenliefde, maar mogelijk ook vanuit materieel winstbejag – een verkeerde intentie – een nier willen afstaan. Als gevolg daarvan stimuleert men de instrumentele omgang met het lichaam: men verhandelt een deel van het lichaam voor geld alsof het een materieel goed (bezit) is. Een mogelijk gevolg van deze werkwijze – mensen in een moeilijke financiële positie verleiden tot het afstaan van een nier – is vanuit de sociale ethiek evenzeer verwerpelijk. Aan deze mensen wordt in meer of mindere mate een uitweg uit hun ellende geboden door middel van de schending van hun lichaam. Het argument van de RVZ dat een gratis ziektekostenverzekering passender is dan een grote som geld ineens (zoals in Aziatische en Zuid-Amerikaanse landen gebruikelijk is), camoufleert de genoemde morele bezwaren maar neemt ze niet weg.

Ook al is het doel van de RVZ, de medische toestand en het welbevinden van dialysepatiënten verbeteren, zeker goed te noemen, het voorgestelde middel – beloning van donoren – is in zichzelf niet goed en daardoor afkeurenswaardig.

Overgenomen met toestemming van Katholiek Nieuwsblad.

image_pdfimage_print