Toespraak van Paus Franciscus tot de Nationale Federatie van de Ordes van chirurgen en kaakchirurgen
Paus Franciscus
20 september 2019
Dierbare broeders en zusters,
Het is mijn vreugde u te ontvangen, u allen die tot de Nationale Orde van Geneesheren behoort van chirurgen en tandartsen, en ik dank u vicevoorzitter voor zijn vriendelijke woorden.
Ik weet dat u de drie laatste jaren gewijd heeft aan “de algemene toestand” van het medisch beroep, dat u zich namelijk gebogen heeft over de manier om uw activiteit op zijn best uit te oefenen in een veranderde sociale context, teneinde veranderingen die nodig zijn beter te onderscheiden om de behoeften van de mensen te verstaan en hun, naast professionele competentie, een goede menselijke band te bieden.
Geneeskunde is per definitie, een dienst aan het menselijk leven en als zodanig houdt zij een essentiële en onmisbare referentie in naar de persoon in zijn spirituele en materiële integriteit, in zijn individuele en sociale dimensie: geneeskunde staat ten dienste van de mens, van heel de mens en van alle mensen. En u, geneesheren, u bent zich van deze waarheid bewust in het spoor van een zeer lange traditie die zelfs teruggaat tot de intuïtie van Hippocrates: en het is precies omwille van deze overtuiging dat u terecht bezorgd bent voor de valstrikken die de huidige geneeskunde bedreigen.
Men dient zich altijd te herinneren dat de ziekte, die het voorwerp is van uw zorgen, meer is dan een klinisch feit dat medisch kan omschreven worden; zij is altijd de conditie van een persoon, de zieke, en het is vanuit deze integraal humane kijk dat geneesheren geroepen zijn om in relatie te treden met hun patiënt: dus door oog te hebben voor zijn eigenheid als een persoon met een ziekte, en niet alleen voor de ziekte van deze patiënt. Het gaat er voor geneesheren om, met de vereiste technische en professionele competentie, een code aan waarden en zingeving te bezitten om zin te geven aan de ziekte en hun eigen werk en van ieder klinisch geval een menselijke ontmoeting te maken.
Bijgevolg, is het binnen iedere verandering die u in de geneeskunde en de samenleving vaststelt, belangrijk dat de geneeskunde de eigenheid van iedere zieke, met zijn waardigheid en kwetsbaarheid, niet uit het oog verliest. Een man of vrouw om gewetensvol, met begrip en met een hart te begeleiden, vooral in de meest ernstige situaties. Met deze houding kan en moet men de verleiding – eveneens ten gevolge van veranderingen in de wetgeving – afwijzen, de geneeskunde te gebruiken om een zieke bij te staan die zou willen sterven door hem bij zelfmoord te assisteren of door zijn dood rechtstreeks door euthanasie te veroorzaken.
In tegenstelling tot wat het lijkt, zijn deze keuzes niet de uitdrukking van de vrijheid van een persoon en het is voortvarend het elimineren van een zieke als een mogelijkheid te aanzien, terwijl het een verkeerd medelijden is om toe te geven aan iemands vraag zijn levenseinde te bespoedigen. Zoals het Nieuwe Charta voor mensen in de gezondheidszorg zegt: “Er bestaat geen recht om willekeurig over zijn eigen leven te beschikken, daarom mag geen enkele arts zich opstellen als de uitvoerende voogd van een recht dat niet bestaat” (nr. 169).
De heilige Johannes Paulus II doet opmerken dat de verantwoordelijkheid van beroepsmensen in de gezondheidszorg “vandaag aanzienlijk gegroeid (is); zij wordt ten diepste gedragen en krachtig gesteund juist vanuit de ethische dimensie van de beroepen van de gezondheidszorg: een intrinsieke dimensie ervan, die niet verwaarloosd mag worden. Dit erkent de oude, maar nog steeds actuele eed van Hippocrates, die van iedere geneesheer vraagt ermee in te stemmen het menselijk leven en de heiligheid ervan absoluut te eerbiedigen” (Enc. Evangelium vitae, 89).
Dierbare vrienden, ik roep over uw engagement Gods zegen af en vertrouw u toe aan de voorspraak van de Heilige Maagd Maria Salus Infirmorum. En vergeet alstublieft niet voor mij te bidden.
Vert. Maranatha-gemeenschap