Dit beginsel betreft een handeling die twee effecten heeft: een beoogd effect dat gunstig is en een tweede effect dat niet bedoeld is en ongunstig is, maar dat men wenst te accepteren. Er moet voldaan zijn aan vier voorwaarden:
1. De handeling mag op zichzelf niet verkeerd zijn;
2. De intentie waarmee de handeling wordt gesteld moet goed zijn;
3. Het goede effect mag niet veroorzaakt worden door het kwade effect;
4. Er moet een redelijke verhouding zijn tussen het goede effect en het kwade effect ten voordele van het goede en een ernstige reden is vereist om het kwade effect te accepteren.