Hiv, aids en het strafrecht

Katholiek NieuwsbladKatholiek Nieuwsblad, 30 november 2007
door Martin Buijsen, universitair hoofddocent gezondheidsrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam

Diverse malen werden hiv-geïnfecteerde personen die bewust onbeschermde seksuele contacten hadden met anderen, door de strafrechter veroordeeld. De Hoge Raad vernietigde deze vonnissen echter. Dat is moeilijk te begrijpen, maar waarschijnlijk wel verstandig.

Nederlandse strafrechters hebben zich recent enkele malen gebogen over de vraag naar de strafbaarheid van hiv-geïnfecteerde personen die – wetende van hun besmetting – onbeschermde seksuele contacten aangingen met anderen. De slachtoffers in deze zaken wisten van niets. Maken zulke personen zich niet schuldig aan (poging tot) doodslag of (poging tot) zware mishandeling, al dan niet gepleegd met voorbedachten rade?

Ongetwijfeld tot teleurstelling van de aangevers, en vermoedelijk onbegrijpelijk voor grote delen van de bevolking, vernietigde de Hoge Raad enkele malen de uitspraken van lagere rechters die in zulke zaken tot veroordeling en strafoplegging waren overgegaan. Bijzonder ophefmakend was de uitspraak die de Hoge Raad deed op 20 februari van dit jaar. In die zaak had besmetting van het slachtoffer met het hiv-virus plaatsgevonden en stond wetenschappelijk vast dat het slachtoffer de infectie inderdaad had overgehouden aan het onbeschermde seksuele contact met de verdachte. Bovendien had de laatste volgens een door de politie opgemaakt proces-verbaal verklaard bewust te hebben gelogen over het feit dat hij hiv-positief was.

Commotie
De hoogste Nederlandse rechter oordeelde dat de verdachte weliswaar door de bewezen verklaarde gedragingen het gevaar in het leven heeft geroepen dat het slachtoffer met het hiv-virus besmet zou raken, maar niet zodanig dat gesproken zou kunnen worden van een aanmerkelijke kans op besmetting. De verdachte had zijn partner inderdaad voorgelogen. Dat kan van belang zijn voor de vraag of hij willens en wetens de kans heeft aanvaard dat hij zijn partner zou besmetten, maar voor de vaststelling van de grootte van die kans is het niet relevant. Dat de kans daadwerkelijke besmetting in de medische wereld groot geacht wordt – wetenschap die door de lagere strafrechter wel werd gebruikt – was voor de Hoge Raad onvoldoende om te kunnen spreken van een aanmerkelijke kans. Mede in verband met de volksgezondheidsbelangen ten aanzien van het bijzondere gevaar van hiv-besmetting diende volgens de Raad terughoudendheid te worden betracht bij het aanvaarden van strafrechtelijke aansprakelijkheid voor gevaarzettend gedrag als dit. Om deze reden weigerde hij aan de statistieken het gewicht toe te kennen dat nodig is om te kunnen spreken van een aanmerkelijke kans. Geen aanmerkelijke kans, dan ook geen echte opzet, en als die niet aanwezig is, dient vrijspraak te volgen. Aldus geschiedde, met de nodige commotie in de media als gevolg.

Bot strafrecht
Voor de leek is dit oordeel waarschijnlijk moeilijk te begrijpen, zeker omdat het slachtoffer in deze zaak ook echt besmet was. Waarom nu die terughoudendheid?

In zijn arrest verwees de Hoge Raad naar het standpunt van de Nederlandse regering in dezen. Die heeft zich geschaard achter het beleid dat UNAIDS, het VN-samenwerkingsverband ter bestrijding van hiv/aids, uitdraagt: de ziekte moet bestreden worden met inachtneming van alle mensenrechten, het recht op leven en het recht op gezondheidszorg in het bijzonder.

Daarbij past een bescheiden rol van het strafrecht. Zo bedoelt het stafrecht individuele daders tijdelijk te weerhouden van het berokkenen van verdere schade aan anderen, bijvoorbeeld door hen op te sluiten. Maar een gevangenisverblijf voorkomt verdere verspreiding van het virus niet, integendeel. Op de tweede plaats bedoelt het strafrecht individuele daders te rehabiliteren. Maar er is weinig of geen bewijs dat geldboetes en vrijheidsstraffen deze daders in het vervolg weerhouden van risicovol gedrag. Seksueel gedrag en drugsverslaving zijn zeer complex: de mogelijkheden van het ‘botte’ strafrecht tot blijvende correctie van gedrag zijn hier zeer beperkt. Andere middelen lenen zich daarvoor veel meer.

Om diezelfde reden kunnen vraagtekens worden gezet bij de afschrikkende werking die hier van strafrechtelijke sancties zou moeten uitgaan. Meer dan waarschijnlijk zijn de effecten zeer gering, als preventie en toegang tot zorg en ondersteuning er al niet door belemmerd worden. En de derde functie van het strafrecht, die van de retributie, heeft weliswaar niets met preventie van doen, maar wanneer overheidsbeleid zichtbaar ingegeven wordt door de zucht naar vergelding, kan dat leiden tot vooroordelen, stigmatisering en discriminatie. De bereidheid om op de aanwezigheid van het virus te testen en tijdig geneeskundige hulp te zoeken kan er ernstig door worden ondermijnd.

Rechtsgevoel
Het lijkt niet met het rechtsgevoel te stroken dat in een zaak als deze, waar de onbeschermde seksuele contacten veelvuldig waren en het risico van besmetting navenant hoger, de Hoge Raad zich terughoudend opstelt. Toch doet hij er waarschijnlijk wel verstandig aan. De hoogste Nederlandse rechter heeft begrepen dat het strafrecht hier niets vermag. Het te dienen justitiële belang weegt simpelweg niet op tegen dat van de volksgezondheid. Bovendien heeft de Hoge Raad helemaal niet gezegd dat het strafrecht in zaken van hiv-besmetting per definitie zinloos is. Men kan er gevoeglijk van uitgaan dat waar besmetting door de dader echt gewild wordt, hij bepaald anders zal oordelen.

Overgenomen met toestemming van Katholiek Nieuwsblad.

image_pdfimage_print