2. Bekeken vanuit het perspectief van de arts met principiële bezwaren
Hoe valt hier tegenaan te kijken vanuit het perspectief van de arts die tegen hulp bij suïcide en euthanasie principiële ethische bezwaren heeft? Deze kan hij hebben op basis van een christelijke geloofsovertuiging die inhoudt dat God het beschikkingsrecht over het leven van de mens, geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis, aan zichzelf voorbehoudt. Dit impliceert dat de mens over eigen leven en dood en dat van een medemens geen beschikkingsrecht heeft. Hoewel vanuit christelijk perspectief het lijden, indien bewust gedragen in vereniging met Christus, een bijzondere betekenis kan hebben, wordt het beschouwd als een plicht van christenen om het lijden naar vermogen te verlichten. Door lijden overmand kunnen mensen ook wanhopig raken en hun vertrouwen in God verliezen. Bij de bestrijding van pijn of andere symptomen mag men het risico lopen dat door de daarvoor benodigde medicamenten het levenseinde als bijwerking wordt bespoedigd, wanneer geen alternatieven voorhanden zijn om het lijden tot draagbare proporties terug te brengen. (19) Eventueel mag men in de vorm van palliatieve sedatie met slaapmiddelen het bewustzijn verminderen of zelfs geheel onderdrukken, als pijn op geen enkele andere manier meer adequaat kan worden behandeld, ook al zal dat als bijwerking tot gevolg hebben dat het levenseinde wordt verhaast. Daarmee kan men niet al het lijden wegnemen, maar wel voorkomen dat het ondraaglijke proporties aanneemt. (20)
Wie eenmaal het uitgangspunt heeft doorbroken dat de mens nooit beschikkingsrecht heeft over eigen of andermans leven en dood, zal telkens opnieuw moeten vaststellen waar dan de grens ligt: wanneer is levensbeëindiging nog wel en wanneer niet aanvaardbaar? Zodra levensbeëindigend handelen in de vorm van euthanasie of hulp bij suïcide bij een bepaalde medische of psychische aandoening of conditie aanvaardbaar wordt geacht, komt men onherroepelijk voor de vraag te staan of een aandoening of conditie die met minder lijden gepaard gaat, maar wellicht niet met veel minder lijden, dan ook niet levensbeëindigend handelen rechtvaardigt. Dit probleem wordt nog versterkt door het gegeven dat de ondraaglijkheid van het lijden een subjectief gegeven is dat uiteindelijk afhankelijk is van de vraag hoe de patiënt zijn lijdensdruk ervaart.
Niet zelden wordt allergisch gereageerd op de waarschuwing dat men zich op een ‘gladde helling’ (‘slippery slope’) begeeft als men bepaalde fundamentele principes loslaat. Empirisch zijn er echter duidelijke aanwijzingen dat men met betrekking tot levensbeëindigend handelen op een ‘gladde helling’ is gestapt. In het begin van de jaren tachtig werd euthanasie alleen aanvaardbaar geacht bij patiënten die leden aan een ongeneeslijke somatische aandoening en daar binnen afzienbare tijd aan zouden overlijden. Later werden ook euthanasie en hulp bij suïcide buiten de terminale fase bespreekbaar. De zaak Chabot in 1994 gaf de aanzet tot een debat over hulp bij zelfdoding bij patiënten die lijden aan een psychiatrische aandoening. (21) Begin jaren negentig werd in een discussienota van de Commissie Aanvaardbaarheid Levensbeëindigend handelen van de KNMG levensbeëindigend handelen bij demente patiënten aan de orde gesteld. (22) Binnen het kader van de Euthanasiewet is ook euthanasie mogelijk bij patiënten met een beginnende dementie of bij mensen met dementie die tevoren een schriftelijke euthanasieverklaring hebben opgesteld. Een essentiële doorbraak betekende tevens het Gronings Protocol uit 2004 dat de mogelijkheid schiep voor levensbeëindigend handelen bij gehandicapte pasgeborenen, dat wil zeggen voor levensbeëindiging bij mensen die daar zelf niet om kunnen verzoeken.
Het initiatief Uit Vrije Wil impliceert opnieuw een doorbraak, in die zin dat hulp bij levensbeëindigend handelen op verzoek ook mogelijk zou moeten zijn bij ouderen die niet lijden aan een medische of psychische aandoening en ook door anderen dan artsen zou kunnen worden verleend. De grondgedachte van de betrokken initiatiefgroep veronderstelt dat de vrijheid een hogere waarde is dan het leven. Dat is ook waar, maar het leven is wel een fundamentele waarde met betrekking tot de vrijheid: zonder leven is er geen vrijheid. De beëindiging van het menselijk leven is tevens de beëindiging van de menselijke vrijheid.
Sommigen zullen wellicht betogen dat de beëindiging van het leven en daarmee van de vrijheid het hoogtepunt van vrijheid is, maar dat valt op goede gronden te betwijfelen. De uiterlijke vrijheid, in die zin dat men de mogelijkheid heeft om zonder inmenging door anderen, de overheid en de samenleving het leven te laten beëindigen, zal een stuk groter worden, wanneer de initiatiefgroep Uit Vrije Wil zijn zin krijgt. Maar geldt dat ook voor de innerlijke vrijheid? Echte, innerlijke autonomie is de innerlijke kracht die de mens in staat stelt om uit zichzelf, zonder dat het hem wordt opgelegd, moeilijke, maar ethisch goede keuzes te maken. Dit geldt in het bijzonder bij de keuze om het leven voort te zetten. Die innerlijke kracht is ongetwijfeld nodig als mensen de ongemakken en beperkingen van de ouderdom aan den lijve ervaren. Deze kunnen een schaduw werpen over het leven en mensen depressief maken. Het kan begrijpelijk zijn dat bij mensen onder die omstandigheden de gedachte opkomt om hun leven te (laten) beëindigen. Maar begrip voor iets opbrengen, betekent nog niet altijd dat men het dan ook goedkeurt.
Trouwens, ook op de verruiming van de externe vrijheid valt wel het een en ander af te dingen. Als mensen ouder dan zeventig jaar de mogelijkheid hebben om relatief eenvoudig uit het leven te stappen en dat een trend zou worden, dan is het niet denkbeeldig dat zij zich onder druk gezet voelen om van die mogelijkheid dan ook maar gebruik te maken. Wie een ‘kostenpost’ wordt voor de gezondheidszorg, zou zich bijna schuldig gaan voelen, als hij desondanks zijn leven zou willen voortzetten.
We moeten om meerdere redenen mensen niet de mogelijkheid bieden om uit het leven te stappen. Integendeel, we moeten ze uit alle macht helpen om weer de essentiële waarde van hun leven te ontdekken. Als ons zorgstelsel of onze ouderenopvang daarin tekortschiet, is het onze taak om die te verbeteren en een menselijker gezicht te geven. Het op ruime schaal bieden van hulp bij levensbeëindiging zou wel eens een prikkel kunnen wegnemen om adequate zorg te bieden aan ouderen.
Zeker nu de vergrijzing voor de deur staat, doen we er goed aan ons af te vragen of onze aandacht niet te eenzijdig uitgaat naar jonge en gezonde mensen die produceren en consumeren en daardoor economisch interessant zijn. Oude mensen zijn ook levende mensen. En de meesten van ons worden tegenwoordig tamelijk oud. Jongeren en mensen van middelbare leeftijd zouden er goed aan doen zich dat te realiseren. De conclusie kan dan ook niet anders luiden dan dat het voorstel van het burgerinitiatief Uit Vrije Wil onethisch en ondoordacht is.
De KNMG wil in haar standpunt vasthouden aan een medische grondslag, dat wil zeggen een conditie die kan worden gekwalificeerd als een ziekte of een combinatie van ziekten en klachten, om van uitzichtloos en ondraaglijk lijden te kunnen spreken, dat de grondslag vormt voor euthanasie en hulp bij suïcide. Zij aanvaardt daarmee niet het criterium van het ‘voltooid leven’. Toch streeft ook zij in haar standpunt naar een verruiming van de mogelijkheden voor levensbeëindigend handelen op verzoek door haar oproep aan artsen om de Euthanasie wet minder restrictief toe te passen en de ruimte die deze wet biedt in zijn volle omvang te benutten, wanneer zij worden geconfronteerd met verzoeken om euthanasie en hulp bij suïcide. Wat kunnen we echter in de toekomst verwachten? Er is onmiskenbaar een maatschappelijke druk om de bestaande mogelijkheden voor levensbeëindigend handelen te verruimen. Het burgerinitiatief Uit Vrije Wil ontving 116.871 steunbetuigingen.23 57,7% van 800 ondervraagde huisartsen gaf aan zich soms onder druk gezet te voelen door patiënten en hun familieclan om euthanasie uit te voeren.24 We hebben in de afgelopen decennia kunnen waarnemen dat de criteria voor euthanasie en hulp bij suïcide onder druk van de maatschappelijk discussie erover steeds verder zijn opgerekt. Het zou mij niet verbazen als na verloop van tijd ook een als voltooid beschouwd leven, zonder dat er sprake is van een medische aandoening, als een geldig motief voor levensbeëindigend handelen op verzoek zal worden gezien.