Het is aangetoond dat het humane papillomavirus (waarvan veel subtypen bestaan) de veroorzaker is van baarmoederhalskanker bij vrouwen en van een aantal andere huid- en slijmvliesaandoeningen in de regio waar de geslachtsdelen en de anuds zich bevinden. Het virus is zeer algemeen in de populatie aanwezig. Men weet vanouds dat het optreden van baarmoederhalskanker bij niet sexueel actieve vrouwen (bijv. religieuze zusters) uitgesloten is. In de bevolking is de incidentie van en de sterfte aan baarmoederhalskanker in de laatste 40 jaar gestegen.
Het ligt voor de hand dat de dichtheid van de aanwezigheid van de HPV in de populatie (mannen en vrouwen) groter zal zijn naarmate in die populatie een intensiever en sterker wisselend sexueel verkeer plaatsvindt, zoals dat m.m. ook geldt voor infectieuze ziekteverwekkers met een soortgelijke (SOA’s) overdracht.
De tijd tussen de besmetting en de ontwikkeling van de voorstadia van kwaadaardige ontaarding (incubatietijd) is meer dan 10 jaar (mediaan (een soort gemiddelde) 14). Toen dit bekend was, is in ons land in 1991 via een wettelijke regeling de screening via het baarmoederhalsuitstrijkje eenmaal in de 3 jaar beschikbaar gesteld aan vrouwen van 28 jaar en ouder (sinds 1996 om de 5 jaar van 30 – 60 jaar). De keuze van deze leeftijd berustte op de kennis dat in die tijd het Nederlandse meisje gemiddeld op 14 jaar sexueel actief werd, waarbij de mediane incubatietijd van 14 jaar werd opgeteld. De bedoeling van de screening is om voorstadia van kwaadaardige ontaarding tijdig op te sporen en te verhelpen door relatief eenvoudige ingrepen.
Inmiddels is er een vaccin ontwikkeld dat op beperkte schaal is getest (maar uiteraard nog niet voor de hele incubatieduur van mediaan 14 jaar) en dat nu aan alle meisjes van 12 jaar en ouder wordt aangeboden. De twee vaccins die op de markt zijn immuniseren respectievelijk tegen 2 en 4 van de ca 40 HPV-subtypen. Daarmee bieden ze bescherming tegen ca 70% (volgens andere informatie 90%) van de infecties. De eerste vaccinatie vereist drie injecties, de immuniteit houdt – voor zover thans bekend – 5 jaar aan. Daarna zou dus een herhalingsinjectie nodig zijn. Het wordt in het Landelijk Vaccinatie Programma aangeboden aan meisjes van 12 jaar en de oudere meisjes kunnen aan een inhaalcampagne deelnemen.
De overheid gaat er kennelijk vanuit dat elk meisje vanaf die leeftijd wel sexuele contacten zal hebben. In de voorlichtingscampagne is dit onderwerp volstrekt niet aangeroerd. Toch is een algemene campagne alleen te rechtvaardigen als het aannemelijk is dat het gedrag van de vrouw zo is dat dit noodzakelijkerwijs een bepaald aantal gevallen van baarmoederhalskanker met zich meebrengt.
Dit is een argument dat zuiver op epidemiologische gegevens gebaseerd is en om drie redenen ontbloot van moraliteit.
Ten eerste berust alle moraliteit op redelijkheid, op het inzien van het goede met het verstand zodat de wil ervoor kan kiezen. Ten tweede wordt de bevolking impliciet voorgehouden dat dit de juiste oplossing is en dat er geen andere – moreel meer verantwoorde – zou zijn. Ten derde berust de morele verantwoordelijkheid uiteindelijk bij ieder persoonlijk en de algemene vaccinatie schept een klimaat waarin a.h.w. de algemene vrijbrief voor promiscue sexueel gedrag, die toch al door voorlichters, overheden en de publieke opinie wordt uitgedeeld, nog eens wordt onderstreept.
Het meisje dat zich van haar morele verantwoordelijkheid bewust is zal deze vaccinatie afwijzen. Als zij en haar toekomstige man voor het huwelijk kuis (d.w.z. normaal) leven en zij en haar man elkaar trouw zijn is de kans op baarmoederhalskanker zo minimaal dat vaccinatie een onredelijke maatregel wordt.
Vaccinatie tegen infectieziekten waarvan de verspreiding via zeer oppervlakkig contact, via de lucht e.d. verloopt is vanzelfsprekend zinvol en aan te bevelen. Dat geldt niet voor sexueel overdraagbare aandoeningen. De vaccinatie op zich is als preventieve maatregel niet ongeoorloofd, maar de presentatie als de enige juiste manier om baarmoederhalskanker te voorkomen is onwaarachtig.