Tertio, 21 maart 2007
door Jan De Volder
Kort voor het doek valt over deze legislatuur, stemde paars opnieuw een wet die sommige ethische grenzen wel erg ver verlegt. Donderdag keurde de kamer een wetsvoorstel van enkele socialistische en liberale senatoren goed over ‘Medisch begeleide voortplanting’ (MBV) en ‘de bestemming van overtallige embryo’s’. Zowel de paarse meerderheid als de groenen stemden voor. De christendemocraten onthielden zich, Vlaams Belang stemde tegen. Dat er in die materie wetgevend werk nodig was, staat buiten kijf. Want hoewel MBV een courante medische praktijk is en in de academische ziekenhuizen en onderzoekscentra tienduizenden ‘overtallige’ embryo’s opgeslagen liggen, bestond daar geen expliciete wettelijke regeling voor.
De wet bevat ongetwijfeld een aantal positieve punten, zoals het absolute verbod op commercialisering van menselijke embryo’s, op eugenetica en vrije geslachtskeuze. Ook wordt voor vrouwen een maximum leeftijdsgrens van 45 jaar ingevoerd om zwanger te worden door MBV.
Maar heel wat andere aspecten van die wet lijken onwijs, omdat ze het verwekken van menselijk leven loskoppelen van een natuurlijke gezinssituatie. Zo laat de wet toe een embryo te verwekken met ingevroren sperma van een overleden partner, weliswaar na een wettelijke bezinningsperiode. Is het verantwoord een kind op de wereld te zetten dat per definitie vaderloos zal zijn?
Voorts is het verwonderlijk dat de wet de anonimiteit van de spermadonoren, waardoor een kind zijn oorsprong niet meer kan achterhalen, garandeert. Nochtans wordt het recht op de kennis van je biologische oorsprong almaar meer internationaal erkend. Een amendement van de oppositie om dat te wijzigen, werd verworpen.
De wet reikt veel verder dan de omkadering van de medische hulp voor onvruchtbare paren. Ze heeft ook de bedoeling de kinderwens te dienen van alleenstaande vrouwen en homoseksuele paren, van wie de onvruchtbaarheid geen gevolg is van bepaalde gezondheidsproblemen, maar in de natuur der dingen is ingeschreven.
Ook gaat ze voorbij aan het feit dat veel onvruchtbaarheid te wijten is aan het feit dat veel paren de gunstige leeftijd – tussen 20 en 35 jaar – om kinderen te krijgen laten voorbijgaan, waardoor ze op latere leeftijd plots een beroep moeten doen op dure en ingrijpende medische technieken.
Fertiliteitsartsen fronsen dan weer de wenkbrauwen over het feit dat zij voortaan moeten beargumenteren waarom ze niet willen overgaan tot medisch begeleide voortplanting. De uitzondering krijgt dus – zoals wel meer in de ethische visie van paars – het aura van regel, van een mensenrecht.
De vraag rijst – zoals bij de Actie voor het Gezin – of de wetgever niet eens te meer het verlangen van volwassenen naar een kind laat primeren op het belang van het kind zelf.
Ook de omgang met duizenden ‘overtollige embryo’s’, die bij de vruchtbaarheidstechnieken worden aangemaakt maar niet in de baarmoeder worden ingeplant, roept vragen op. Een vooruitgang is dat de potentiële ouders een bestemming voor die embryo’s moeten aanwijzen, wat hun band met het embryo erkent. Ze kunnen ervoor kiezen dat deze embryo’s bij andere onvruchtbare paren worden gebruikt, maar kunnen ze ook voor de wetenschap bestemmen. Van andere denksporen die het menselijke embryo ervoor behoeden zuiver onderzoeksmateriaal te worden – zoals in sommige andere landen wordt gedaan – was er bij ons geen sprake.
Of dat wijs omgaan is met de toekomst van de mens in een tijdperk waarin de wetenschappelijke kennis spectaculair toeneemt, is toch zeer de vraag.
Overgenomen met toestemming van Tertio.