Tot de deelnemers aan het internationale congres georganiseerd door de Pauselijke Lateraanse Universiteit ter gelegenheid van de 40e verjaardag van de encycliek “Humanae Vitae”
10 mei 2008
Paus Benedictus XVI
Geëerde broeders in het bisschopsambt en het priesterschap, geliefde broeders en zusters,
Met bijzonder genoegen verwelkom ik u aan het einde van uw werkzaamheden, gedurende welke u zich hebt ingezet om na te denken over de verantwoordelijkheid en het respect voor het verschijnen van nieuw menselijk leven, een oud en toch steeds nieuw probleem. Ik verwelkom in het bijzonder Mgr. Rino Fisichella, de rector magnificus van de pontificale Universiteit van Lateranen, die dit internationale congres heeft georganiseerd en ik dank hem voor de begroetingswoorden die hij tot mij heeft willen richten. Mijn groet strekt zich ook uit tot de illustere inleiders en docenten en tot alle deelnemers, die deze dagen van intensieve arbeid door hun bijdragen hebben verrijkt. Uw bijdrage past op doeltreffende wijze in de zeer grote hoeveelheid literatuur die de laatste tientallen jaren tot ontwikkeling gekomen is over dit thema, dat tegelijk zo controversieel en zo beslissend is voor de toekomst van de mensheid.
Het tweede Vaticaans Concilie heeft zich reeds in de Constitutie Gaudium et Spes tot de wetenschappers gericht en hen uitgenodigd hun krachten te bundelen om hun kennis bijeen te voegen en te komen tot een goed gefundeerde zekerheid betreffende de voorwaarden die een “gezonde regeling van de menselijke voortplanting” kunnen bevorderen (GS, n.52). Mijn vereerde voorganger, de dienaar Gods Paulus VI, publiceerde op 25 juli 1968 de encycliek Humanae Vitae. Dit document werd snel een teken van tegenspraak. Het bevestigde opnieuw de continuïteit van de leer en de overlevering van de kerk, als uitwerking van een moeilijke beslissing en was een duidelijk teken van moed. Deze tekst die vaak slecht begrepen is en op dubbelzinnige wijze geïnterpreteerd, heeft veel discussie opgeroepen, ook al omdat hij stond aan het begin van een periode van protest die het leven van generaties heeft bepaald. Veertig jaar na de publicatie toont dit leerstuk niet alleen nog steeds op onwrikbare wijze zijn waarachtigheid, maar toont ook het heldere inzicht, waarmee het probleem werd aangepakt. Inderdaad, de huwelijksliefde werd erin beschreven, als centraal een gegeven in een alomvattend proces dat door de scheiding tussen ziel en lichaam overschrijdt en dat niet slechts van het gevoel afhankelijk is, dat vaak vluchtig en kwetsbaar is, maar betrokken is op de eenheid van de persoon en de wederzijdse overgave van de echtgenoten. Zij bieden zichzelf aan en ontvangen elkaar in een belofte van trouwe en exclusieve liefde, die ontstaat uit een authentieke en vrije keuze. Hoe zou een dergelijke liefde zich kunnen afsluiten voor de gave van het leven? Het leven is altijd een onschatbare gave; telkens wanneer we die gave voor ogen zien, ervaren we de kracht van de scheppende werking van God, die vertrouwen in de mens heeft en hem op deze manier roept om aan de toekomst te bouwen met de kracht van de hoop.
Het leergezag van de Kerk kan zich niet onttrekken aan de taak om op steeds vernieuwde en verdiepende wijze voortdurend na te denken over de fundamentele beginselen van het huwelijk en de voortplanting. Wat gisteren waar was, blijft vandaag evenzeer waar. De waarheid die in Humanae vitae wordt uitgedrukt verandert niet, integendeel: juist in het licht van de nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen wordt haar lering meer actueel en nodigt ze uit om na te denken over haar intrinsieke waarde. Het sleutelwoord om op samenhangende wijze in die lering door te dringen blijft de liefde. Zoals ik geschreven heb in mijn eerste Encycliek Deus caritas est: “De mens wordt pas werkelijk zichzelf als lichaam en ziel elkaar vinden in diepgaande eenheid. […]. Maar het zijn noch alleen de geest, noch het lichaam die liefhebben: het is de mens, de persoon, die liefheeft als ondeelbaar schepsel, waarvan lichaam en ziel deel uitmaken” (n 5). Als deze eenheid ontbreekt, gaat ook de waarde van de persoon verloren en vervalt men in het grote gevaar het lichaam te beschouwen als iets dat men kan kopen of verkopen (cf. ibid.). In een cultuur waarin het hebben het zijn heeft overvleugeld, dreigt het menselijke leven zijn waarde te verliezen. Als de beleving van de seksualiteit een verslaving wordt die de partner wil onderwerpen aan eigen verlangens en belangen zonder rekening te houden met het levensritme van de beminde persoon, dan moet allereerst de waardigheid van de menselijke persoon verdedigd worden en niet alleen het ware begrip van de liefde. Als gelovigen kunnen we ons nooit veroorloven dat de overheersing van de techniek de hoedanigheid van de liefde en de geheiligde aard van het leven zou ontkrachten.
Het is niet toevallig dat Jezus, wanneer hij over de menselijke liefde spreekt, verwijst naar wat God bij het begin van de schepping tot stand bracht. Zijn onderricht verwijst naar de vrije daad waarmee de Schepper niet alleen de rijkdom van Zijn liefde heeft willen uitdrukken, welke liefde openbloeit door zich aan allen te geven, neen, de Schepper heeft evenzeer een paradigma willen vaststellen waarnaar het handelen van de mensheid zich moet richten. In de vruchtbaarheid van de echtelijke liefde nemen de man en de vrouw deel aan de scheppingsdaad van de Vader en maken duidelijk dat er aan de basis van hun huwelijksleven een authentiek “ja” ligt, dat in wederkerigheid wordt uitgesproken en werkelijk beleefd, terwijl het steeds open blijft staan voor het leven. Dit woord van de Heer is onwrikbaar in zijn diepe waarheid en kan niet worden uitgewist door verschillende theorieën die elkaar in de loop van de jaren zijn opgevolgd en elkaar zelfs hebben tegengesproken. De natuurwet, die aan de basis ligt van de erkenning van de werkelijke gelijkwaardigheid tussen de personen en de volken, dient erkend te worden als de bron waarop ook de relatie tussen de echtgenoten geïnspireerd moet zijn, bij hun verantwoordelijkheid om nieuwe kinderen voort te brengen. Het doorgeven van het leven is vastgelegd in de natuur en de wetten daarvan blijven als een ongeschreven norm waaraan allen zich dienen te houden. Elke poging om de blik van dit principe af te wenden blijft steriel en draagt geen vruchten.
Het is hoog tijd dat we een samenhang herontdekken, die altijd vruchtbaar is geweest als ze gerespecteerd werd; zij plaatst de rede en de liefde op de voorgrond. Een scherpzinnige leraar als Willem van Saint-Thierry wist woorden te schrijven waarvan wij aanvoelen dat ze voor onze tijd nog even geldig zijn: “Als de rede de liefde voorlicht en de liefde de rede verlicht, als de rede zich omzet in liefde en de liefde zich laat vasthouden binnen de grenzen van de rede, dan kunnen deze beide iets groots tot stand brengen”. (Wezen en grootheid van de liefde n 21, 8). Wat is dat “iets groots” waaraan wij kunnen bijdragen? Dat is het uitdragen van de verantwoordelijkheid tegenover het leven, die de gave waarmee elk zich aan de ander geeft vruchtbaar maakt. Het is de vrucht van een liefde die nadenkt en in volkomen vrijheid weet te kiezen zonder zich overdreven voorwaarden te laten stellen door het offer dat eventueel gevraagd wordt. Daaruit wordt het wonder van het leven geboren dat de ouders in zichzelf ondervinden, wanneer ze ervaren dat er in hen en door hen iets heel bijzonders tot stand komt. Geen enkele mechanische techniek kan de liefdesdaad vervangen die de twee echtgenoten uitwisselen als teken van een geheim dat hen overstijgt en dat hen ziet als handelend en als deelnemend in de schepping.
Men ziet helaas steeds vaker trieste gebeurtenissen waarbij adolescenten betrokken zijn van wie de reacties duidelijk wijzen op een onjuiste kennis van het geheim van het leven en van de gevolgen van hun daden. De noodzaak van en juiste vorming, waarnaar ik vaak verwijs, vindt in het thema van het leven een van zijn preferente onderwerpen. Ik wens waarlijk dat men speciaal aan de jongeren heel bijzonder aandacht besteedt, opdat ze de werkelijke zin van de liefde kunnen leren en zich daarop voorbereiden met een geschikte seksuele opvoeding, zonder zich te laten afleiden door vluchtige ideeën die het doordringen tot de essentie van de waarheid die hier aan de orde is, verhinderen. Het strekt een maatschappij die zich laat voorstaan op beginselen van vrijheid en democratie niet tot eer dat zij op het gebied van de liefde valse illusies aanpraat en bedrieglijke informatie geeft over de authentieke verantwoordelijkheden die men geroepen is op zich te nemen bij de uitoefening van de eigen seksualiteit. De vrijheid moet zich voegen naar de waarheid en de verantwoordelijkheid moet hand in hand gaan met de krachtige toewijding aan de ander en evenzeer met offerbereidheid. Zonder die elementen neemt de gemeenschap onder de mensen niet toe en blijft het risico bestaan dat men zich opsluit in een verstikkend egoïsme.
Wat de Encycliek Humanae vitae leert is niet gemakkelijk. Toch komt het overeen met de fundamentele structuur volgens welke het leven, sinds de schepping van de wereld altijd is doorgegeven, met eerbied voor de natuur en in overeenstemming met haar eisen. De eerbied voor het menselijke leven en de bescherming van de waardigheid van de persoon eisen van ons dat we niets onbeproefd laten opdat iedereen kan delen in de authentieke waarheid over de huwelijksliefde die op verantwoorde wijze volledig vasthoudt aan de wet die elke persoon in het hart geschreven is. Met deze gedachten geef ik u allen mijn apostolische Zegen.
Vertaling uit het Frans: dr. J.A. Raymakers