Over de medische moraal en het medisch recht

II. Houding van de arts tegenover het recht en de moraal
Maar het voornaamste onderwerp van deze boodschap, dat wij uitvoeriger willen bespreken, betreft de houding van de arts tegenover het recht en de moraal. Bijna al onze toespraken tot artsen hebben deze dubbele vraag behandeld, die zich trouwens in ieder beroep voordoet. Ofschoon het thema van uw congres luidt: “de arts en het recht”, sluit het woord “recht” hier de moraal niet uit, daar gij ze in hun onderlinge betrekkingen wilt bestuderen. Moraal en recht hebben hun eigen aard, die behouden moet blijven. Ze brengen de orde van het geweten en die van de wet tot uitdrukking en hun onderlinge betrekkingen maken het onmogelijk, zowel ze te scheiden als ze geheel met elkaar te verwisselen.

1. De medische moraal
a. Morele eisen, door de praktijk van de arts gesteld
De moraal heeft tot doel, de bewuste innerlijke en uiterlijke houding te bepalen van de mens tegenover de grote verplichtingen, die uit de essentiële voorwaarden van de menselijke natuur voortvloeien: plichten tegenover God en godsdienst, plichten tegenover zichzelf en de medemensen, hetzij het gaat over individuen, groepen en collectiviteiten of over de gemeenschap in juridische zin, plichten op het haast onbeperkte gebied van de stoffelijke dingen. De moraal gebiedt iedereen, arts of militair, geleerde of man van de practijk, in geweten, zijn daden volgens de bovengenoemde plichten te regelen. Dit veronderstelt, dat men ze kent, en zo niet, dat men er kennis van neemt. Daaruit volgt, dat de morele beslissing, al gaat ze ook uit het van het subject, niet van zijn willekeur of gril afhangt, maar door objectieve criteria wordt ingegeven. Dit komt tot uiting in de spon tane vraag van het “waarom”, die de gewetensvolle mens zichzelf stelt. Hij wil de objectieve normen kennen voor hetgeen hij wil gaan doen. Men behoeft dan ook slechts de gewetensvolle arts in zijn dagelijkse beroepsactiviteit te beschouwen, om te zien, hoe hij bij zijn handelen geleid wordt door de medische moraal. Zulk een arts stelt een zorgvuldige diagnose, wikt en weegt de gegevens, raadpleegt zijn verworven kennis, slaat zelfs werken en artikelen over de kwestie na, consulteert eventueel nog andere artsen, neemt dan een beslissing, gaat tot de uitvoering er van over en controleert het verder verloop van de feiten.

b. Morele eisen, voortvloeiend uit de tien geboden
Maar de medische moraal gaat nog verder. Men behoeft slechts de tien geboden te nemen, gelijk het gezond verstand die verstaat en gelijk de Kerk ze verklaart, om daarin verschillende morele normen te vinden met betrekking tot de medische praktijk. In onze bovengenoemde toespraak van 14 September 1952 over de grenzen van het medisch onderzoek en de medische praktijk (speciaal bij het benutten van de nieuwste vindingen) (4) en in onze toespraken van 29 October en 27 November 1951 (5) hebben wij verschillende punten aangegeven, waarin de moraal haar veto moet uitspreken tegen de geneeskunde.

c. Houding tegenover bepaalde verlangens van de patiënt
Ook moet men rekening houden met de eisen, die aan de arts worden gesteld door de patiënt, zijn familie of ander belanghebbende groepen, eisen, die betrekking hebben op te sluiten overeenkomsten of die voortvloeien uit reeds gesloten overeenkomsten. Soms moet de arts zich bij zijn handelen ook baseren op godsdienstige, morele, wijsgerige of sociale opvattingen, die in strijd zijn met zijn christelijke overtuiging, of moet hij minstens daarmee rekening houden. Soms ook zal men hem om redenen, die overigens van medisch standpunt begrijpelijk zijn, vragen, euthanasie of rechtstreekse onderbreking van zwangerschap toe te passen of zijn daadwerkelijke medewerking te verlenen aan anticonceptionele praktijken, in het geval van objectief ernstige indicaties. De arts heeft dan de plicht, de medische moraal te eerbiedigen, een onvoorwaardelijke eis voor de christelijke medicus in al die gevallen, waarin de morele norm onvoorwaardelijk, werkelijk duidelijk en zeker is. Onderhoudt hij aldus de morele wet, dan doet dit uiteindelijk geenszins afbreuk aan het belang van de wetenschap, noch van de patiënt, noch van de gemeenschap of van het “bonum commune”. In de afzonderlijke gevallen mag de arts niet beslissen volgens zijn subjectieve opvatting of naar willekeur, en nog minder mag hij bij zijn beslissing toegeven of zich aanpassen aan immorele verlangens of wensen, maar moet hij zijn geweten volgen volgens objectieve normen en denken aan God, aan wie hij rekenschap zal moeten geven. Dank zij deze objectieve instelling van zijn geweten zal de christelijke arts de veroordeelde vorm van de situatie.ethiek weten te vermiiden.

2. Het medisch recht
a. De tweevoudige zin van het medisch recht
Het medisch recht omvat het geheel van normen, die in een politieke gemeenschap betrekking hebben op de persoon en de werkzaamheid van de arts en waarvan de inachtneming door de dwangmiddelen van het publieke recht kan worden opgelegd. Die normen kunnen of door het politiek gezag onmiddellijk zijn geformuleerd of afgekondigd, of daardoor alleen maar bekrachtigd of gesanctionneerd zijn. Men zou het recht ook kunnen verstaan als het “justum”, d.w.z. als datgene, wat ieder volgens de regels van de rechtvaardigheid als het zijne kan vorderen, hetzij hij al of niet het middel bezit, zijn recht door machtsmiddelen te doen gelden. Men zou het recht ook nog subjectief kunnen verstaan als de door de zedelijke orde erkende macht, die het subject van het recht heeft over het voorwerp van het recht en krachtens welke het subject het “justum” kan eisen van iedereen, die daartoe gehouden is; ook dit subjectieve recht heeft de mogelijkheid, zich van dwangmiddelen te bedienen. Het medische recht kan niet zonder meer een van deze twee rechtsopvattingen prijsgeven of zich daarvan afzijdighouden.

b. De noodzakelijkheid van het medisch recht
Toch willen wij hier de nadruk leggen op het medisch recht in de eerste zin. Het bestaan van dit recht is noodzakelijk, want de persoon en het werk van de arts hebben zulk een invloed op de vrede en de veiligheid van het leven in de politieke gemeenschap, dat het ontbreken van die normen, de vaagheid ervan of het gemis van het dwingend karakter onverenigbaar zijn met het algemeen welzijn. De louter morele verplichtingen zijn in de concrete werkelijkheid van het leven te vaag en lenen zich tot te uiteenlopende verklaringen om uit zichzelf alleen de orde in de maatschappij te kunnen verzekeren. Men moet ze dus aanvullen en preciseren door het positief recht. De opleiding van de arts, zijn theoretische en practische kennis, de waarborgen en contróle, die het belang van de gemeenschap op dit gebied vereist, dit alles moet geregeld worden; maar dit gebeurt niet voldoende door de morele orde, die daarenboven ook niet over dwangmiddelen beschikt. Uit de grote belangen, die door individu en gemeenschap aan de arts worden toevertrouwd, blijkt duidelijk de noodzaak van een medisch recht. Dit wordt bevestigd door het feit, dat alle beschaafde landen een dergelijk recht bezitten, al vertoont de formulering er van min of meer aanmerkelijke verschillen naargelang van de omstandigheden.

c. Inhoud van het medisch recht
De materiële inhoud van het medisch recht wordt vooreerst bepaald door het immanent doel er van. Men moet zich op de eerste plaats afvragen, wat men van de arts moet eisen en wat men hem moet toestaan om het doel van zijn beroep te kunnen verwezenlijken: “helpen en genezen, niet schaden of doden”. Volgens ditzelfde beginsel kan men de eisen van individu en gemeenschap ten opzichte van de arts vaststellen, voor zover deze in het medisch recht moeten worden uitgedrukt. Het is evident onredelijk en onmogelijk, om alles, wat voor de arts nuttig kan zijn en alles, wat men van hem kan eisen, door wetten te willen omschrijven en regelen. In het algemeen moet men een te veel aan wetten vermijden. Dit werd reeds in de oudheid als een decadentieverschijnsel voor een staat beschouwd (vandaar de kernachtige uitdrukking van Tacitus: “Corruptissima republica plurimae leges: hoe corrupter de staat, des te meer wetten.” (6) Daarom moet men de arts een passende speling laten bij zijn beslissingen en het publiek aansporen om zelf bepaalde eisen op medisch gebied in het oog te houden en niet te verwachten, dat de wet in alle bijzonderheden voorziet. Ze zou dit trouwens in veel gevallen niet kunnen, want ze zou op verzet stuiten bij de artsen, bij veel leden van de Kamer of bij de burgers. Dergelijke wetten zijn vaak niets anders dan een compromis tussen onverzoenlijke tegenstanders of zijn eenvoudig door de meerderheid opgelegd. Omdat de wetten soms objectief-immorele en antichristelijke bepalingen bevatten, die een ka, tholiek arts niet kan goedkeuren of uitvoeren, zonder tegen zijn geweten in te gaan, doet zich de klemmende vraag voor: welke houding moet hij aannemen tegenover dit medisch recht, volgens welk hij zijn beroep verplicht is uit te oefenen ?

3. Verhouding tussen de medische moraal en het medisch recht
a. Ondergeschiktheid van het medisch recht aan de medische moraal
Na afzonderlijk over de medische moraal en het medisch recht te hebben gesproken, komen wij nu tot het derde punt, dat wij wilden behandelen, nl. Dat van hun onderlinge verhouding: staan ze op gelijke voet of is een van beide ondergeschikt aan de ander? In zekere zin kan men zeggen, dat elk meester is op eigen terrein en geen inmenging van de ander toelaat. Maar dit is slechts gedeeltelijk waar, want het positief recht heeft alleen maar gelding en dwingende macht, in zover het wordt erkend door God, die de laatste en hoogste bron van alle recht is. God van Zijn kant kan nooit met zijn gezag een wet steunen, die tegen Hemzelf gekeerd is, d.w,z. die in strijd is met de morele orde, die Hij zelf heeft gevestigd en verplichtend gesteld. Hieruit volgt, dat het medisch recht ondergeschikt is aan de medische moraal, die een uitdrukking is van de door God gewilde morele orde.

b. Mogelijke conflicten tussen recht en moraal. Onjuist overwicht van het recht
Het medisch recht mag dus nooit aan de arts of aan de patiënt de toepassing van directe euthanasie toestaan, en de arts mag deze nooit toepassen op zichzelf of op anderen. Hetzelfde geldt voor het rechtstreeks doden van het foetus en van die medische handelingen, die in strijd zijn met de duidelijk geopenbaarde wet van God. In dit alles heeft het medisch recht hoegenaamd geen gezag, en de arts is niet verplicht er aan te gehoorzamen. Integendeel, hij mag er zich niet aan houden; iedere formele medewerking is hem zelfs verboden, terwijl de materiële medewerking valt onder de algemene regels van de “cooperatio materialis”. Het medisch recht, dat geen rekening houdt met de moraal of hiermee in strijd is, bevat een innerlijke tegenspraak en het heeft geen nut, hier langer bij stil te staan. In de overige gevallen moet men ieder conflict tussen recht en moraal vermijden en er voor zorgen, dat ze, met behoud van hun eigen karakter, elkander aanvullen en steunen. Als men ze te veel van elkander afhankelijk maakt, loopt men het gevaar, dat het moreel besef plaats maakt voor juristerij, legalisme of minimalisme. Dit zou een ernstig nadeel zijn, want de bedoeling van de arts en van de patiënt vormt het belangrijkste element, dat richting geeft aan de overige elementen. Dit kan ook tot gevolg hebben, dat de juridische verplichting, die uit de moraal voortvloeit, een overdreven invloed uitoefent op de gewetens en leidt tot een ondragelijk rigorisme, of dat de meedogenloze heerschappij van het recht de moraal verdringt en haar verlaagt tot een angstvallige en minitieuze onderhouding van de rechtsvoorschriften.

c. Geen overdreven scheiding tnssen recht en moraal
Maar het is even gevaarlijk, recht en moraal te veel van elkaar te scheiden. Dan dreigt de moraal te vervallen tot een soort individualisme, want bij een overdreven aandacht voor de morele elementen verliest men de objectieve gegevens, die duidelijk door het recht zijn omschreven, uit het oog. Zo kan men komen tot een valse en te subjectieve situatie-ethiek. Als daarentegen het recht te veel wordt losgemaakt van de moraal, wordt het een overdreven en zelfs extreem juridisch positivisme, dat in veel gevallen een gevaar betekent voor het oordeel en het handelen van de arts. Wij denken hier aan verschillende voorbeelden van medisch recht, waarin door middel van bepaalde indicaties en waarborgen de rechtstreekse onderbreking van de zwangerschap wordt gewettigd of zelfs voorgeschreven. Inzake het medisch beroepsgeheim, of ingeval de arts als expert voor de rechtbank wordt geroepen, beschouwt men de door het politiek gezag vastgestelde normen als alleen geldend en verplichtend. Daardoor verzwakt men te veel de functie van het zedelijk element en doet men te kort aan de persoonlijke waardigheid van de arts op het gebied van het medisch recht.

image_pdfimage_print