Toespraak tot twee werkgroepen van de Pauselijke Academie van Wetenschappen
19 oktober 1985
H. Paus Johannes Paulus II
1. Dames en heren,
Ik richt een allerhartelijkst welkom tot u allen. En ik verheug mij met de Pauselijke Academie van Wetenschappen en haar vermaarde voorzitter, prof. Carlos Chagas, erin te zijn geslaagd twee groepen van zo voortreffelijke geleerden te hebben samengebracht om zich te bezinnen op de thema’s ‘De kunstmatige verlenging van het leven en de bepaling van het nauwkeurige moment van de dood’ en ‘De wisselwerking tussen parasitische ziekten en voeding’.
Op de gespecialiseerde gebieden, welke deze thema’s omvatten, geven de mannen en vrouwen van de wetenschap en geneeskunde nog een ander bewijs van hun verlangen om voor het welzijn van de mensheid te werken. De Kerk is in deze taak met u verbonden, want ook zij tracht de dienares van de mensheid te zijn. Zoals ik in mijn eerste encycliek Redemptor Hominis heb gezegd: ‘De kerk mag de mens niet in de steek laten wiens ‘bestemming’, dat wil zeggen wiens uitverkiezing, roeping, geboorte en dood, heil of verwerping, bijzonder nauw en onverbrekelijk met Christus zijn verbonden’. (1)
2. Uw aanwezigheid herinnert mij aan de Evangelieparabel over de barmhartige Samaritaan, die zorg droeg voor een ongenoemd man die door rovers van alles was beroofd en gewond was achtergelaten langs de weg. De gestalte van die barmhartige Samaritaan zie ik weerspiegeld in ieder van u, die door middel van de wetenschap en geneeskunde uw hulp biedt aan onbekende lijders, zowel onder mensen in volle ontwikkeling als het leger van personen, getroffen door ziekten die door ondervoeding zijn veroorzaakt.
Voor de christen hebben leven en dood, gezondheid en ziekte een nieuwe betekenis door de woorden van de heilige Paulus: ‘Niemand onzer leeft voor zichzelf en niemand sterft voor zichzelf. Zolang wij leven, leven wij voor de Heer, en sterven wij, dan sterven wij voor de Heer. Of wij leven of sterven, de Heer behoren wij toe’ (Rom. 14, 17-18).
Deze woorden hebben grote betekenis en bieden hoop voor ons die in Christus geloven; ook niet-christenen die de kerk hoogacht en met wie zij wenst samen te werken, begrijpen dat er binnen het mysterie van leven en dood waarden liggen, die alle aardse schatten te boven gaan.
3. Wanneer wij het thema benaderen, dat u in uw eerste groep hebt behandeld, ‘De kunstmatige verlenging van het leven en de bepaling van het nauwkeurige moment van de dood’, dan doen wij dat met twee fundamentele overtuigingen, namelijk: leven is een schat; de dood is een natuurlijk gebeuren.
Daar leven inderdaad een schat is, is het passend dat wetenschappers het onderzoek bevorderen, dat het menselijke leven kan versterken en verlengen en dat artsen goed zijn geïnformeerd over de meest geavanceerde wetenschappelijke middelen, die voor hun op het gebied van de geneeskunde ter beschikking staan.
Natuurgeleerden en artsen zijn geroepen hun bekwaamheid en krachten in dienst te stellen van het leven. Zij mogen het nooit om de een of andere reden of in een of ander geval onderdrukken. Voor allen die een diep besef hebben van de verheven waarde van de menselijke persoon, niet-gelovigen evenzeer als gelovigen, is euthanasie een misdaad waaraan op geen enkele manier mag worden meegewerkt of zelfs mee ingestemd. Natuurgeleerden en artsen mogen zichzelf niet beschouwen als heren van het leven, maar als deskundige en edelmoedige dienaren ervan. Alleen God die de menselijke persoon met een onsterfelijke ziel schiep en het menselijk lichaam verloste met de gave van de verrijzenis, is de Heer van het leven.
4. Het is de taak van de artsen en verpleegkundigen de zieken de behandeling te geven, welke hen zal helpen genezen en welke hen zal helpen hun lijden met waardigheid te dragen. Zelfs als zieken ongeneeslijk zijn, zijn zij nooit ongeschikt voor behandeling; welke hun toestand ook is, zij moeten passend worden verzorgd.
Onder de nuttige en geoorloofde behandelingsvormen bestaat het gebruik van pijnstillers. Hoewel sommige mensen lijden zonder verzachting kunnen verdragen, vermindert pijn voor de meesten hun morele krachten. Wanneer men evenwel het gebruik ervan beschouwt, moet men de leer in acht nemen welke vervat ligt in de verklaring, die op 4 juni 1980 is uitgegeven door de Congregatie voor de Geloofsleer: ‘Toch vereisen die pijnstillende middelen waardoor de zieken hun bewustzijn verliezen, een bijzondere beschouwing. Het is namelijk van groot belang dat de mensen niet alleen aan hun morele verplichtingen en voorschriften kunnen voldoen, maar ook dat ze welbewust Christus tegemoet kunnen gaan’. (2)
5. De geneesheer is niet de heer van het leven, maar hij is ook niet degene die over de dood beslist. De dood is een onontkoombaar feit van het menselijk leven en het gebruik van middelen om haar te vermijden moeten rekening houden met de menselijke omstandigheden. Ten aanzien van het gebruik van gewone en buitengewone middelen sprak de Kerk zich in de volgende bewoordingen uit in de verklaring, welke ik zojuist heb vermeld: ‘Als andere middelen niet voldoende zijn, mag men met toestemming van de zieke middelen aanwenden die de jongste ontdekkingen van de medische wetenschap hebben opgeleverd, ook al zijn die nog niet voldoende experimenteel bewezen en houden ze nog een zeker risico in … Eveneens is het met toestemming van de zieke geoorloofd het gebruik van die middelen te staken, telkens wanneer er geen hoop meer is op een goede afloop. Maar om dat besluit te nemen moet rekening worden gehouden met het terechte verlangen van de zieke en zijn familie alsmede met de mening van in de kwestie ervaren artsen … Het is ook geoorloofd zich tevreden te stellen met de gewone middelen die de medische wetenschap kan verschaffen. Daarom kan aan niemand de plicht worden opgelegd een geneeswijze aan te wenden die, ofschoon reeds in gebruik, toch nog niet zonder gevaar is of al te lastig … Wanneer de dood, die door geen geneesmiddelen tegen te houden is, op handen is, is het in geweten geoorloofd het plan op te vatten aan de verzorgingswijze te verzaken, die slechts een hachelijk en smartvol rekken van het leven zou betekenen, zonder evenwel de gewone zorgen na te laten die men in dergelijke gevallen aan een zieke verschuldigd is’. (3)
6. Wij zijn u dankbaar, dames en heren, de wetenschappelijke problemen rond de poging het moment van de dood nauwkeurig te bestuderen. Kennis van deze problemen is wezenlijk om met een oprecht moreel geweten te beslissen over de keuze van gewone en buitengewone vormen van behandeling en zich in te laten met de belangrijke morele en juridische aspecten van transplantaties. Het helpt ons ook in de verdere overweging of thuis of het ziekenhuis de meest geschikte plaats is voor de behandeling van de zieke en vooral van de ongeneeslijke zieke.
Het recht een goede behandeling te ontvangen en het recht met waardigheid te mogen sterven vragen thuis en in het ziekenhuis menselijke en materiële middelen, die het gemak en de waardigheid van de zieke waarborgen. Het mag zieken en vooral stervenden niet ontbreken aan de genegenheid van hun gezinnen, de zorg van de artsen en verpleegkundigen en de steun van hun vrienden.
Behalve alle menselijke vertroostingen kan niemand de enorme steun ontgaan, welke de stervenden en hun gezinnen wordt geboden door het geloof in God en de hoop op het eeuwig leven. Ik zou daarom de ziekenhuizen, artsen en bovenal alle verwanten willen vragen, vooral in het huidige secularisatieklimaat, het voor de zieke gemakkelijk te maken tot God te komen, daar zij in hun ziekte nieuwe vragen en verlangens ervaren, die alleen in God een antwoord kunnen vinden.
7. In veel gebieden van de wereld is de kwestie, welke u bent beginnen te bestuderen in uw tweede werkgroep van enorm belang, namelijk de kwestie van de ondervoeding. Hier is het probleem niet alleen een gebrek aan voedsel, maar ook de hoedanigheid van het voedsel, of het al of niet geschikt is voor de gezonde ontwikkeling van de hele persoon. Ondervoeding veroorzaakt ziekten, die de ontwikkeling van het lichaam verhinderen en eveneens de groei en volle ontwikkeling van verstand en wil in de weg staan.
Het onderzoek dat tot nu toe is uitgevoerd en dat u nu met grotere nauwkeurigheid bestudeert op dit colloquium, streeft naar het vaststellen en behandelen van ziekten die verband houden met ondervoeding. Tegelijkertijd wijst het op de behoefte behandelingsmethoden toe te passen en te verbeteren, methoden die voedsel kunnen produceren met alle bestanddelen, die de geschikte menselijke bestaansmiddelen en de volle lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van de persoon kunnen waarborgen.
Het is mijn vurige hoop en gebed, dat uw besprekingen de regeringen en volkeren van de economisch meer gevorderde landen zullen aanmoedigen de bevolkingen te helpen, die het zwaarst door ondervoeding zijn getroffen.
8. Dames en heren, de katholieke Kerk die op de aanstaande wereldsynode van bisschoppen de twintigste verjaardag van het Tweede Vaticaans Concilie wil vieren, bekrachtigt de woorden die de concilievaders richtten tot de mannen en vrouwen van het intellect en de wetenschap: ‘Wij konden het contact met u niet negeren. Uw weg is de onze. Uw paden lopen steeds evenwijdig aan de onze. Wij zijn de vrienden van uw roeping als beoefenaars van de wetenschap, de deelgenoten van uw inspanningen, de bewonderaars van uw veroveringen en, als het nodig is, de troosters van uw ontmoedigingen en uw mislukkingen’. (4)
Met deze gevoelens roep ik de zegeningen van God, de Heer van het leven, af over de Pauselijke academie van wetenschappen, over al de leden van deze twee werkgroepen en over uw gezinnen.
Noten
1. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Verlosser van de mensen, Redemptor Hominis (4 mrt 1979), 14.
2. Curie, Congregatie voor de Geloofsleer, Verklaring over euthanasie, Iura et Bona (5 mei 1980).
3. Curie, Congregatie voor de Geloofsleer, Verklaring over euthanasie, Iura et Bona (5 mei 1980).
4. 2e Vaticaans Concilie, Overig document, Boodschap aan de mensen van het intellect en van de wetenschap (7 dec 1965).
© 1985, Archief van Kerken, pag 737-740