door dr. J.A. Raymakers, secretaris Stichting Medische Ethiek
Onlangs kwam in het nieuws dat een ziekenhuis patiënten de mogelijkheid biedt te kiezen om niet gereanimeerd te worden in geval van bijvoorbeeld een hartstilstand. Door een rood bandje om de pols zou zichtbaar zijn dat reanimatie niet gewenst is. Kun je vanuit je geloof hier voor kiezen? Mensen overlijden na een reanimatie vaak alsnog en het lijkt er dan op dat de natuur gewoon stop zegt.
Het is in alle instellingen van gezondheidszorg gebruikelijk en door regels vastgelegd, dat aan patiënten die opgenomen zijn gevraagd wordt naar hun wensen wat reanimatie aangaat. Dat is terecht. In Nederland regelt de Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst dat een patiënt in principe voor iedere behandeling toestemming moet geven, dus ook voor reanimatie.
De behandelaars, artsen en verpleegkundigen hebben tot taak zo goed mogelijk en naar beste kunnen voor de patiënt te zorgen. Het komt echter aan de patiënt toe om te besluiten of hij of zij een behandeling wil, omdat hij of zij als eerste voor het behoud van eigen leven, lichaam en gezondheid verantwoordelijk is. De behandelaars kunnen daarin slechts in zijn opdracht handelen en niet verder gaan dan die opdracht strekt. In noodsituaties moeten ze naar eer en geweten doen wat het beste lijkt en daarover ook verantwoording afleggen.
De reanimatie gaat nu over zo’n bijzondere noodsituatie. Bij een plotseling ophouden van de hartfunctie, een circulatiestilstand dus, of bij een plotseling falen van de ademhaling is geen overleg met de patiënt mogelijk. Dan moet binnen enkele minuten gehandeld worden, anders is de gelegenheid om de patiënt te redden voorbij. Dus is het verstandig om vast te leggen of iemand een reanimatie wil, vóórdat het probleem zich voordoet, want dan is het te laat voor overleg. In de praktijk doen de meeste mensen dit echter niet uit zichzelf. Bij ziekenhuisopnames wordt de wens van de patiënt regelmatig aan het begin van de opname besproken, maar dit is niet altijd mogelijk, omdat patiënten te ziek zijn of zich al met een hartstilstand aan de ambulancedienst of op de Eerste Hulp presenteren. Om die reden wordt er in de meeste ziekenhuizen standaard wel gereanimeerd en pas als blijkt dat er duidelijke afspraken met de patiënt zijn om dit niet te doen, niet. Dit levert natuurlijk allerlei praktische problemen op: ziekenhuizen zijn groot en patiënten komen op meerdere afdelingen terecht. Informatie kan bij al deze wisselingen verloren gaan. Ook informatie over wel of niet reanimeren.
Het is al lang bekend dat onder omstandigheden van een plotselinge hart- of ademhalingsstilstand het mogelijk is het leven redden en dat de gereanimeerde terug kan keren tot goede gezondheid. Een reanimatie lukt echter lang niet altijd. Bij patiënten in een ziekenhuis zijn de kansen echter zodanig dat men zich af kan vragen of het redelijk is om de mogelijkheid om zijn leven te behouden zomaar en zonder verdere overweging af te wijzen . (voor mensen die in het ziekenhuis gereanimeerd worden is de kans om het ziekenhuis levend te verlaten tussen 17 en 18%). In de publieke ruimte heeft reanimatie een kans van slagen, al hangt dit erg af van de vaardigheden en hulpmiddelen van degene die de reanimatie uitvoert. De overlevingspercentages van dergelijke reanimaties variëren dan ook van 2 tot 17%. Daartoe heeft bijgedragen dat veel aandacht is besteed aan reanimatieopleiding van ziekenhuispersoneel, EHBO-ers en vrijwilligers. De Nederlandse Hartstichting maakt zich momenteel sterk voor het plaatsen van AED’s (automatische externe defibrillator, een apparaat waarmee ernstige hartritmestoornissen behandeld kunnen worden) in allerlei publieke ruimtes om het succes van reanimatie verder te vergroten. Verder houdt een deel van de mensen na “succesvolle” reanimatie wel blijvende schade aan de hersenen.
Hoe moet men hier nu tegenover staan vanuit het geloof ?
Iedere mens heeft het leven van God gekregen met de opdracht het in stand te houden met de middelen die daartoe bestaan. Dat zijn het normale levensonderhoud, een gezonde leefwijze en de middelen die de medische wetenschap daartoe aanbiedt. Medische behandelingen zijn er in veel soorten. Men moet er van uit gaan dat elke behandeling proportioneel behoort te zijn. Dat wil zeggen: aangepast aan de situatie van de patiënt, de herstelmogelijkheden en de mogelijkheden om de behandeling ook daadwerkelijk op de juiste manier te geven. Dat is een medische kwestie die onder de competentie van de arts valt.
Over de vraag of de behandeling daadwerkelijk plaatsvindt, neemt elke mens, bijgestaan door goede raadgevers, uiteindelijk zelf de beslissing in een redelijke overweging van de mogelijkheden en omstandigheden. Het volgende kan daarbij een leidraad zijn.
Men behoort altijd op de dood, die de ontmoeting met God is, voorbereid te zijn, maar dat is niet zo eenvoudig en de meesten van ons schieten daarin waarschijnlijk te kort. Een geslaagde reanimatie is een genade die de mens eraan herinnert dat hij op de dood voorbereid moet zijn en die betekent dat hij een tweede kans krijgt om dat te doen.
Maar er zijn veel situaties waarin het leven werkelijk ten einde lijkt te lopen, waarin men zich goed voorbereid heeft en zich in vertrouwen op God heeft overgegeven aan wat komt, inclusief de dood. Wanneer men in een stadium is gekomen waarin de dood niet af te wenden is, dan heeft reanimatie geen zin. Ze heeft dan evenmin zin als andere maatregelen om tegen beter weten in het leven te rekken. Ze is niet proportioneel, niet aangepast aan de situatie. Het is, zoals gezegd, aan de arts om dit te beoordelen. De aandacht moet dan gaan naar het verzachten en helpen dragen van het lijden.
In het verlengde daarvan liggen die situaties waarin de weg naar de dood duidelijk is ingegaan of de zieke al zo grote schade heeft geleden aan zijn lichaam, dat de kans op een redelijk bestaan, na een geslaagde reanimatie zeer gering of te verwaarlozen moet worden geacht. Voorbeelden zijn ernstige neurologische ziekten, ernstig hartfalen, vergevorderde stadia van kanker, van longemfyseem. Dan is een reanimatie medisch gezien futiel, zinloos en dus niet op haar plaats. Dit behoort tot de professionele competentie van de arts. Deze behoort geen behandeling uit te voeren die volgens zijn professionele kennis en de wetenschap die daarachter staat zinloos en/of niet onderbouwd is. Bij patiënten die langdurig onder behandeling zijn worden daar ook wel op voorhand afspraken over gemaakt: op sommige afdelingen worden de kansen bij reanimatie om deze redenen periodiek tijdens een b.v. een jaargesprek met de patiënt besproken.
Samenvattend kan men dus zeggen: het is goed om over reanimatie na te denken en daarover in vrijheid een verantwoorde beslissing te nemen. Een geslaagde reanimatie kan een tweede kans zijn om zo goed mogelijk voorbereid te zijn op de dood. De patiënt zelf heeft het laatste woord in de besluitvorming. Lichtvaardig zeggen: “ik wil nooit reanimatie”, is vanuit christelijk standpunt uit gezien, onjuist. Reanimatie moet echter wel een proportionele maatregel zijn, aangepast aan de situatie van de persoon en de omstandigheden. Afzien van reanimatie kan na een weloverwogen afweging een moreel goede keuze zijn van een individuele persoon: in dat geval is het belangrijk dat hulpverleners op een of andere manier op de hoogte zijn van de keuze van de patiënt.