Waarom een objectieve moraal het geluk van de mens dient

Katholiek Nieuwsblad, 17 mei 2021

door Broeder René Stockman f.c., generaal overste van de Broeders van Liefde

Als mens hebben we nood aan waarheid én aan medeleven, aan opwekking én aan ondersteuning. Daarom is het goed dat de Kerk helder spreekt over wat goed en wat kwaad is.

We beleven vandaag een nieuwe paradox. Enerzijds worden we overrompeld door een overvloed aan nieuwe wetten. Die hebben meer en meer betrekking hebben op de persoonlijke levenssfeer en levensovertuiging van mensen, vooral gestuurd vanuit allerlei ideologieën. Anderzijds is er een steeds grotere allergie voor een algemeen geldende moraal die verwijst naar wat zedelijk goed en kwaad is en richting probeert te geven aan het handelen.

Vrijheid en waarheid

Deze ideologieën beweren dat ze de mens willen helpen om zijn individualistische zelfverwerkelijking te realiseren en het zogenaamde juk dat de moraal op zou leggen, af te werpen. Ze zien een moraal gebaseerd op de natuurwet, die al eeuwenlang de basis is van de westerse maatschappelijke orde, als een inbreuk op de menselijke vrijheid en zelfbeschikking. De nieuwe, zogenaamd vooruitstrevende ideologieën, verwerpen zo’n moraal volledig, waardoor de samenleving in een diepe morele crisis is beland, die helaas ontelbare slachtoffers maakt.

Deze crisis wortelt in de verbroken eenheid tussen vrijheid en waarheid. Velen menen immers dat de menselijke vrijheid onbeperkt groot is en door niets meer gebonden, ook niet door de waarheid. Niets zou vooraf bepaald en gegeven zijn, alles nog te maken; niets is op voorhand goed of kwaad; alle goeds is nog te scheppen.

De mantel der liefde

Vandaag aanvaardt men geen vaste standaard meer op basis waarvan we handelingen kunnen beoordelen; alles lijkt beoordeeld te worden vanuit de situatie waarin een handeling wordt gesteld en de innerlijke motivatie van de mens waaruit ze wordt gesteld: die bepalen exclusief het morele gehalte van de handeling. Traditioneel lag dit anders: het goede werd goed genoemd, het kwade kwaad, en daartussen bepaalden sommige criteria en omstandigheden de ernst van het kwaad.

Deze ideologieën hebben hun weg gevonden naar theologische stromingen die het personalisme en het daarmee verbonden proportionalisme en consequentalisme prediken. Daardoor worden goed en kwaad zodanig gerelativeerd dat er geen sprake meer kan zijn van objectief goed en kwaad, en dus ook niet meer van zonde.

Het is daarom bon ton geworden vanuit een zogenaamde pastorale bekommernis alles te vergoelijken en met de mantel der liefde te bedekken. Want Christus was toch ook vergevingsgezind naar de overspelige vrouw en de moordenaar op het kruis? Men vergeet hierbij te vragen of Jezus met de vergiffenis ook de daad goedkeurde. Men vergeet dat de overspelige vrouw de opdracht meekreeg niet meer te zondigen en de moordenaar vergiffenis kreeg nadat hij zijn schuld had bekend.

Streven naar heiligheid

Niemand minder dan Augustinus formuleert dit onderscheid krachtig in zijn uitspraak dat we de zondaar moeten liefhebben maar de zonde verafschuwen. Een onderscheid dat vaak niet gemakkelijk is, want een daad wordt steeds door een bepaalde persoon gesteld, zodat er een wezenlijke band bestaat tussen die twee. Maar het onderscheid helpt ons om onze objectiviteit te handhaven in de beoordeling van de daad en de subjectiviteit te laten gelden in de beoordeling van de dader en het begrip dat we in meer of mindere mate kunnen opbrengen voor de daad. Het is dit onderscheid dat in een sfeer van vergoelijking totaal is verdwenen.

We moeten ons als christenen afvragen of we elkaar op deze wijze ten diepste een dienst bewijzen, of elkaar juist belemmeren om onze roeping als mens in het algemeen en als christen in het bijzonder te beleven. Jezus roept ons in het Evangelie op om heilig te worden zoals de Vader in de hemel heilig is. Dat is de referentie voor ons leven waartoe we uitgenodigd worden en waarnaar we moeten streven, jawel, vanuit en met onze menselijke beperkingen. Ook paus Franciscus roept ons hiertoe meermaals uitdrukkelijk op. Streven naar heiligheid is geen relict uit een ver katholiek verleden, maar een hedendaagse oproep voor ieder die zich christen noemt.

De wet in ons hart

Bewust of onbewust zoekt ieder immers naar het volle leven, het absoluut goede. En aangezien enkel God goed is, kan ieder bij Hem terecht om te weten wat goed en kwaad is. God laat zich op velerlei wijzen kennen, maar eerst en vooral door de wet die geschreven staat in ons hart, de natuurwet. Die is niets anders dan het licht van het verstand dat God ons ingestort heeft, waardoor we te weten komen wat we te doen en te laten hebben. Deze natuurwet wordt expliciet gemaakt door de Tien Geboden; ze gaan hand in hand en beschermen de unieke eigenheid en waardigheid van de menselijke persoon.

De nieuwe wet die Jezus in de Bergrede gaf, is niet tegengesteld aan natuurwet of decaloog; integendeel, de Bergrede is de vervulling van de Tien Geboden. Jezus verinnerlijkt de geboden en roept zijn volgelingen op tot een uiterst genereus antwoord. Zo is de Bergrede de magna charta van de evangelische moraal.

Het ideaal

Het kerkelijk leergezag moet natuurwet, decaloog en Bergrede aan alle generaties voorhouden in het licht van Christus. En hoewel de Kerk geen filosofisch of theologisch denksysteem wil opleggen, heeft het leergezag toch de plicht te zeggen dat sommige opvattingen en denkrichtingen tegen de geopenbaarde waarheid ingaan.

Daarmee wordt mensen geen ondraaglijke last opgelegd, noch hun vrijheid beknot. Het helpt hen het ideaal van het leven niet uit het oog te verliezen. We zijn allemaal op een of andere wijze ver verwijderd van dat ideaal, maar de weg daarheen wordt niet eenvoudiger door het ideaal te verduisteren of als achterhaald te beschouwen.

Het punt gemist

Wie de kerkelijke moraalleer a priori verwerpt omdat deze zogezegd onvoldoende rekening houdt met de realiteit van het leven of blijk zou geven van een tekort aan liefde voor het leven van concrete mensen, mist het punt: als mens hebben we immers nood aan waarheid én aan medeleven, aan opwekking én aan ondersteuning. Men doet alsof iedere uitspraak van het leergezag die niet in de lijn van een hedendaagse ideologie ligt, een veroordeling inhoudt van concrete mensen, en een reden zou zijn waarom mensen de Kerk massaal verlaten.

Zolang er liefde is, lijkt – volgens die houding – alles toegelaten. Er wordt dan opnieuw naar Augustinus verwezen: “Bemin, en doe wat je wilt.” Hierbij wordt vergeten dat Jezus het liefdesgebod formuleerde als vervolmaking van de Wet, niet om de Wet op te heffen.

Gewetensvorming

“We willen niemand veroordelen en verliezen”, is dan vaak een bijkomend argument. En inderdaad, het kan nooit de bedoeling zijn om mensen te veroordelen en aan hun lot over te laten.

Maar wanneer men – zoals men terecht zegt –het geweten de plaats wil geven die het toekomt in het morele oordeel, dan moet dit geweten gevormd worden en rekening houden met een duidelijk referentiekader. Het kan niet zomaar afhangen van de invulling die men zelf geeft aan goed en kwaad. Als het geweten zich opsluit in een louter persoonlijke overtuiging over zedelijk goed en kwaad, is het slechts een zeer beperkte individualistische reflectie, die de toets aan het objectieve goed en kwaad ontloopt.

Gewetensvorming betekent juist een groeiend vermogen om het persoonlijk handelen tegen het universeel goede af te wegen. De psychologie besteedt ruim aandacht aan dit innerlijk groeiproces en de wijze waarop begeleiding en voorbeelden nodig zijn om tot een volwassen geweten te komen. Het lijkt dat men dit natuurlijk groeiproces in de mens vandaag geen kans meer wil geven en het wil vervangen door een geweten dat zich nog louter door emoties laat leiden.

Daad van liefde

Dit is één van de grote vergissingen in deze tijd, die het echte geluk van mensen verhindert. Het is betreurenswaardig en pijnlijk dat mensen die geroepen en verantwoordelijk zijn om anderen in geloof te begeleiden en voor te gaan, zich in hun ongenuanceerde kritiek op het kerkelijk leergezag méér laten leiden door populisme en ideologieën dan door dat geloof.

Als we als kerkgemeenschap het hoederschap over onze broeders en zusters ter harte willen nemen, moeten we elkaar helpen om het goede in ons leven te laten groeien en het kwade af te zweren. Dit veronderstelt dat we eerlijk durven zijn over wat goed en kwaad is, in de eerste plaats voor onszelf, maar ook naar anderen toe. Dat is een oprechte daad van liefde en een geestelijk werk van barmhartigheid bij uitstek.

Overgenomen met toestemming van Katholiek Nieuwsblad.
image_pdfimage_print