Wat te doen tegen de afstoting van varkensweefsels- en organen?
Omdat varkens minder met mensen verwant zijn dan mensapen, is de afstotingsreactie tegen hun organen heftiger. Na transplantatie van varkensorganen naar de mens is daarom een hogere dosis immunosuppressiva nodig (geneesmiddelen die het afweermechanisme van het lichaam onderdrukken en daardoor de afstoting van het getransplanteerde orgaan voorkomen). Deze geneesmiddelen hebben echter veel bijwerkingen en verhogen de vatbaarheid voor infecties. Bij transplantatie van varkensorganen naar mensapen en mensen moet met vier typen afweerreacties rekening worden gehouden.
1) De transplantatie van varkensorganen brengt op de eerste plaats een hyperacute afstotingsreactie teweeg die al binnen enkele minuten tot uren begint. Daardoor treedt weefselversterf op. Het gaat hier om de vorming van antistoffen tegen suikermoleculen (α-galactose) die zich bevinden in de binnenbekleding van bloedvaten van het varkensorgaan. Als dit probleem niet wordt verholpen, blijft de transplantatie van varkensorganen een illusie. Maar er lijkt een mogelijke uitweg te bestaan waarnaar op dit moment onderzoek wordt verricht. Men heeft ontdekt dat de ‘hinderlijke’ suikermoleculen worden aangemaakt op geleide van een enzym (α-1,3 galactosyltransferase). In het DNA van varkens bevinden zich twee genen die voor de aanmaak van dit enzym verantwoordelijk zijn. Door deze genen met behulp van genetische manipulatie uit te schakelen zou de aanmaak van genoemde suikermoleculen en daarmee de hyperacute afstotingsreactie kunnen worden voorkomen. Inmiddels is het gelukt één van beide genen ‘knock-out’ te slaan. (10) Omdat dit slechts bij enkele varkens lukt, is het zaak deze zoveel mogelijk te vermenigvuldigen. Sinds 2000 is dat mogelijk door ze te kloneren met behulp van kerntransplantatie. (11)
2) Als het lukt de hyperacute afstoting te voorkomen, dan is een belangrijke hobbel genomen, maar niet de enige. Ook voor de latere afstotingsreacties moet een oplossing worden gevonden. Een tweede afstotingsreactie is de acute vasculaire afstoting, die na enkele dagen optreedt en zich eveneens manifesteert op het niveau van de bloedvaten van het getransplanteerde orgaan. Het gevolg is een ontsteking van de bloedvatwanden. Deze leidt tot trombose waardoor de doorbloeding van het getransplanteerde orgaan stokt en weefselversterf optreedt. Deze vorm van afstoting kan worden tegengegaan met immunosuppressiva. Ook hier kan door genetische manipulatie van de don-ordieren afstoting wellicht worden voorkomen. Een alternatief is dierlijke cellen of dierlijk weefsel in een capsule te plaatsen die de passage van een door deze cellen geproduceerde stof toelaat. De capsule is echter ondoorlaatbaar voor de antistoffen die de ontvanger tegen de dierlijke cellen aanmaakt (meestal zijn antistoffen relatief grote moleculen). Dierlijke cellen kunnen bijvoorbeeld genetisch gemanipuleerd worden waardoor ze geneesmiddelen, zoals pijnstillers of insuline, uitscheiden. De inplanting van deze cellen bij mensen die aan chronische pijn of suikerziekte lijden is mogelijk een waardevolle therapie. De eerste successen met dierlijke cellen die pijnstillers produceren zijn veelbelovend. (12)
3) Een derde afstotingsreactie, de acute cellulaire afstoting, treedt ook bij transplantatie van organen afkomstig van andere mensen op. Zij wordt onder meer door T-cellen (een bepaald type witte bloedcellen) bewerkt. Deze afstotingsreactie kan eveneens met behulp van imunosuppressiva onderdrukt en wellicht ook door genetische manipulatie van het donordier worden voorkomen.
4) Ten slotte is er nog de chronische afstoting, die maanden of jaren na de transplantatie optreedt. Deze bestaat uit een ongeremde groei van gladde spiercellen in de wanden van de bloedvaten van het getransplanteerde orgaan waar deze afgesloten raken.
Het is misschien een ingewikkeld verhaal, maar de boodschap is – denk ik – wel duidelijk: wie uitkijkt naar een varkenslever of -nier, moet nog even geduld hebben. Daar komt nog bij dat ook bij de transplantatie van varkensorganen ziektekiemen kunnen worden overgebracht. Er zijn enkele tientallen ziekteverwekkers bij varkens bekend die mogelijk ook bij mensen infecties veroorzaken.
Er zijn dus nogal wat praktische problemen, maar hoe staat het met de ethische overwegingen?
Mag dat wel: varkensorganen bij mensen transplanteren?
Mag je organen van dieren wel bij mensen inbrengen, zo luidt een voor de hand liggende vraag. Het is maar vanuit welk perspectief ernaar gekeken wordt. Dierenactivisten vinden het een schending van de rechten van het dier als zijn organen worden benut ter vervanging van zieke organen bij mensen. Organisaties voor de dierenbescherming in Engeland en Nederland hebben gevraagd een moratorium (een tijdelijke stop) in te stellen op xenotransplantatie, omdat deze een schending van de intrinsieke waarde van het dier zou zijn. Bovendien zou het welzijn van de betrokken dieren in het geding zijn, omdat zij voor gebruik in een steriele omgeving moeten worden vastgehouden. (13)
Anderen vinden dat de status van het donordier en de menselijke ontvanger tegen elkaar moeten worden afgewogen. Volgens VanDeVeer zou men geen chimpanseehart moeten transplanteren om een kind met de ziekte van Tay-Sachs (een stofwisselingsziekte met ernstige neurologische uit vals verschijnselen waaronder dementie) van de dreigende dood te redden, omdat het kind minder psychische kwaliteiten heeft dan de volwassen chimpansee. Als er apen zouden bestaan met hoger ontwikkelde intellectuele en emotionele capaciteiten dan de mens, dan zouden zij bij een belangenconflict de voorkeur verdienen boven de mens. (14) De bekende Australische filosoof Peter Singer maakt de volgende vergelijking. In een Nederlands instituut voor mentaal gehandicapten is vrij seksueel verkeer tussen hen mogelijk. Een aantal vrouwelijke bewoonsters dat dientengevolge zwanger raakt, blijkt ondanks de mentale handicaps als moeder te functioneren. De vaders, zo die al bekend zijn, functioneren niet als zodanig. Binnen de groep treedt als regel een mannelijke leider op. Als zou worden voorgesteld deze mensen als orgaandonor te benutten, dan zou er een stroom van protest opsteken. Zou hetzelfde ten aanzien van chimpansees in Artis, de Amsterdamse dierentuin, worden geopperd, dan zou protest uitblijven. Maar waarom? Een vergelijking tussen de beschreven gedragingen van de mentaal gehandicapten en dieren dringt zich op. Waarom heeft een dier, wat betreft pijn lijden en gedood worden, geen recht op een gelijke beschouwing van zijn belangen (“equal consideration of inte-rests”)? Er zijn, volgens Singer, geen argumenten om aan te nemen dat de mens zonder meer een hogere status heeft dan het dier. Een anencefaal, een kind zonder grote hersenen, of een kind met een onomkeerbare uitval van de hogere hersenstructuren, komt eerder in aanmerking als orgaandonor dan een chimpansee met goed functionerende hersenen. Het ongefundeerd aannemen dat mensen meer zijn dan dieren noemt Singer ‘specisme’ (“speciesism”), het verachten van de soort (species), naar analogie van racisme en sexisme, het verachten van mensen wegens hun ras of geslacht. (15)
Nu is het natuurlijk waar dat dieren niet puur ‘materiaal’ zijn, dat naar believen kan worden geëxploiteerd. We moeten ons realiseren dat de ons omringende natuur een gave van de Schepper is, waar wij zorgvuldig en respectvol mee dienen om te gaan. Ook dieren brengen iets van de volmaaktheid van de Schepper tot uitdrukking. Naast een gebruikswaarde voor de mens hebben zij daarom ook een meerwaarde. Dieren mogen niet worden gebruikt zonder redelijk doel. We moeten hen ook geen onnodig leed aandoen. Bovendien mogen soorten niet volledig worden uitgeroeid. Echter, als de mens dieren mag gebruiken voor de productie van voedsel, kleding en medicamenten, is het ook toegestaan hen te benutten als weefsel- en orgaandonoren. In de Openbaring is de mens als beeld van God en rentmeester van de schepping een (beperkt) beschikkingsrecht over de dierenwereld toevertrouwd (vgl. Gen. 1,26-27.9,3).