Encycliek “Humanae Vitae”

Z. Paus Paulus VIOver een juiste geboortenregeling

Paus Paulus VI
25 juli 1968

Aan de eerbiedwaardige broeders patriarchen, aartsbisschoppen, bisschoppen en de overige plaatselijke gezagsdragers die in vrede en gemeenschap leven met de Apostolische Stoel
Aan de geestelijkheid en de gelovigen van de gehele katholiek gemeenschap en aan alle mensen van goede wil over de gehele aarde

De overdracht van het leven
1. De zeer zware verplichting om het menselijk leven over te dragen, die de echtgenoten tot vrije en verantwoordelijke medewerkers van de goddelijke Schepper maakt, is voor hen steeds een bron van grote vreugde geweest, ook al bracht zij soms heel wat moeilijkheden en verdriet mee.

Het nakomen van deze verplichting heeft de echtgenoten altijd al voor ernstige gewetensproblemen gesteld; maar de jongste ontwikkeling van de maatschappij heeft tot zulke veranderingen geleid, dat nieuwe vraagstukken zijn opgeworpen die de Kerk niet uit de weg mag gaan, omdat ze immers tot een domein behoren dat het leven en het geluk van de mensen ten diepste raakt.

I. Nieuwe aspecten van het probleem en bevoegdheid van het leergezag

Nieuwe gegevens van het probleem
2. De opgetreden veranderingen zijn inderdaad van groot belang en van verschillende aard. Het gaat op de eerste plaats om de snelle bevolkingsgroei; velen zijn bang, dat de wereldbevolking sneller blijft groeien dan de beschikbare hulpbronnen toestaan; talrijke gezinnen en talrijke volkeren die naar ontwikkeling streven, zijn dan ook bezorgd voor nog grotere tekorten. Vandaar dat de verleiding groot is voor de regeringen om dit gevaar met de meest radicale maatregelen tegen te gaan. Daar komt nog bij, dat niet alleen de werk- en woongelegenheid, maar ook de toenemende eisen op het gebied van economie en onderwijs een levenswijze opleggen waarbij het heden ten dage vaak moeilijk is om een groter aantal kinderen een passende opvoeding te geven.

Bovendien neemt men een verandering waar zowel in het zicht op de persoon van de vrouw en op haar plaats in de maatschappij als in de waardering van de echtelijke liefde binnen het huwelijk en in de betekenis van de huwelijksdaden met betrekking tot deze liefde.

Tenslotte en vooral dient erop te worden gewezen, dat de mens een zo geweldige vooruitgang heeft geboekt in de beheersing en de verstandelijke ordening van de natuurkrachten, dat hij deze beheersing over het geheel van zijn leven tracht uit te breiden; dat wil zeggen over zijn lichaam, over zijn geestelijk leven, over zijn maatschappelijk leven en zelfs over de wetten die de voortplanting van het leven regelen.

3. Deze situatie roept nieuwe problemen op. Als men rekening houdt met de huidige levensomstandigheden en met de betekenis van de huwelijksgemeenschap voor de harmonie en de wederzijdse trouw van de echtgenoten, zou een herziening van de tot dusver geldende morele normen dan niet op zijn plaats zijn, temeer als men bedenkt, dat deze slechts ten koste van zware, soms heldhaftige offers kunnen worden nagekomen?

Zou men er vervolgens, door het zogenaamde totaliteitsbeginsel ook op dit gebied toe te passen, niet mee kunnen instemmen, dat de wens om tot een minder overvloedige, maar meer met de rede overeenstemmende vruchtbaarheid te komen de materieel onvruchtbaar makende ingreep tot een geoorloofde en vooruitziende geboortenregeling maakt?

Zou men, met andere woorden, niet de opvatting kunnen volgen, dat de voortplanting als huwelijksdoel veeleer het geheel van het huwelijksleven betreft dan de afzonderlijke daden ervan? Men stelt zich bovendien de vraag, of, nu de moderne mens zich meer van zijn verantwoordelijkheid bewust is geworden, voor hem thans niet het ogenblik is gekomen om de zorg voor de overdracht van het leven liever aan zijn verstand en wil toe te vertrouwen dan aan de wetmatigheden van zijn lichaam.

Bevoegdheid van het leergezag
4. Dit soort problemen vergde van het kerkelijk leergezag een nieuwe en diepere bezinning op de beginselen van de huwelijksmoraal, die steunt op de natuurwet, verhelderd en verrijkt door de goddelijke openbaring.

Geen gelovig christen zal willen ontkennen, dat de uitleg van de natuurwet aan het kerkelijk leergezag toekomt. Want het is aan geen twijfel onderhevig – zoals onze voorgangers herhaaldelijk hebben verklaard (1) -, dat Jezus Christus, toen Hij Petrus en de overige apostelen zijn goddelijk gezag meedeelde en hen uitzond om aan alle volkeren zijn geboden te onderwijzen, (2) hen tevens tot bewaarders en vertolkers heeft aangesteld van heel de zedenwet: dat wil zeggen, niet alleen van de evangelische wet, maar ook van de natuurwet. Want ook de natuurwet brengt de wil van God tot uitdrukking en dient te worden nageleefd, wil men het eeuwig heil bereiken. (3)

In overeenstemming met deze zending heeft de Kerk te allen tijde, maar in de laatste tijd op bijzonder uitvoerige wijze, een samenhangende leer gegeven over het wezen van het huwelijk, over het juist gebruik van de rechten van de echtgenoten en over hun plichten. (4)

Bijzondere studies
5. Het besef van deze zending heeft ons ertoe gebracht de commissie die onze voorganger Joannes XXIII in maart 1963 had ingesteld te bekrachtigen en uit te breiden, zodat zij behalve een groot aantal specialisten op de betrokken vakgebieden ook echtparen omvatte. Deze commissie had niet alleen tot taak om raadgevingen en opvattingen te verzamelen over de problemen van het huwelijksleven en vooral van de geboortenregeling, maar ook om informatiemateriaal te verschaffen waardoor het kerkelijk leergezag in staat zou worden gesteld een passend antwoord te geven op de verwachting van de gelovigen zowel als van de wereldopinie. (5)

De studies van deze specialisten en de opvattingen en raadgevingen die ons door een groot aantal broeders in het bisschopsambt spontaan of op ons verzoek zijn toegezonden, hebben ons in staat gesteld alle aspecten van dit ingewikkelde vraagstuk nauwkeuriger tegen elkaar af te wegen.

Wij betuigen daarom aan allen onze bijzonder hartelijke dank.

Het antwoord van het leergezag
6. De conclusies waartoe de commissie was gekomen, konden door ons echter niet zonder meer als vaststaand en definitief worden beschouwd, zodat zij ons van de plicht zouden hebben ontslagen om een zo belangrijk probleem persoonlijk te onderzoeken; dit onder andere, omdat de commissie zelf geen volledige overeenstemming had bereikt over de voor te stellen morele normen, maar vooral omdat er ter oplossing van het probleem bepaalde criteria naar voren waren gebracht die afweken van de huwelijksmoraal zoals deze door het kerkelijk leergezag standvastig en voortdurend wordt uiteengezet.

Daarom willen wij thans, na zorgvuldig onderzoek van de ons verschafte documenten, na rijpe overweging en aanhoudend gebed, krachtens het mandaat dat Christus ons heeft toevertrouwd antwoord geven op deze ernstige problemen.

image_pdfimage_print