Hoofdstuk 1: Johannes Paulus II en de grondslagen van het evangelie van het leven

door J. Vijgen, lid redactieraad Communio
Communio 30, nr. 3 mei-juni 2005

We herinneren ons nog levendig hoe Johannes Paulus II voor het laatst aan het raam van zijn vertrekken verscheen: de vaalbleke huid, de ingevallen wangen en de verwoede pogingen om het volk toe te spreken. De spontane, doorleefde avondwake op het Sint-Pietersplein laten zien dat, in en door deze persoon en de wijze waarop hij zijn lijden droeg en opdroeg aan God en Maria, Christus het hart van velen geraakt heeft. Er waren echter ook andere, schampere, ja zelfs cynische reacties over het “onfatsoen” en “exhibitionisme” van het etaleren van dit lijden. Maar ook zij ontsnapten niet aan de cruciale vragen: Wat is dat: de waardigheid van de menselijke persoon? Wat betekent waardig leven en sterven? Wat mogen wij doen om dit waardig leven en sterven mogelijk te maken? Waar ligt het verschil tussen medische therapie en manipulatie? Geeft lijden en sterven niet een heel andere betekenis aan de begrippen “gezondheid” en “welzijn”? etc.Het is niet moeilijk vast te stellen dat het Westen, doorheen verschillende culturele uitingen, bijna obsessief met deze thema’s bezig is. Maar ook het geloof en het doordenken ervan in de theologie heeft een bijzondere interesse in de menselijke persoon, geschapen naar Gods beeld en geroepen tot een leven in Christus. Bovendien, het feit dat wij allen ons de cruciale vragen wel eens stellen, duidt op het belang en de rol van het menselijke verstand hierin. Kortom, het gelovig, theologisch en wijsgerig nadenken kan niet anders dan zich ook met deze thema’s bezighouden.

De bijdragen in dit thema-nummer “Genetica en genetische manipulatie” behandelen een deelaspect van deze thema’s. Deze complexe materie vereist een elementaire voorkennis (J.P.M. Lelkens, F. Hamburg) want ze heeft verregaande maatschappelijke en juridische gevolgen (H. Jochemsen), en ze roept tevens vanuit ethisch en christelijk perspectief indringende vragen op (W.J. Eijk). Deze bijdragen gaan terug op een colloquium dat de Stichting Medische Ethiek in 2000 organiseerde. (1)

Wijsbegeerte, theologie en bio-ethiek horen inderdaad bij elkaar. De medische ethiek en meer in het algemeen de bio-ethiek gaat na welke menselijke handelingen, die betrekking hebben op het ontstaan, de ontwikkeling en de zorg voor het gehele leven van de menselijke persoon, moreel goed of kwaad zijn. En het geloof leert: “In werkelijkheid licht het mysterie van de mens alleen op in het mysterie van het mensgeworden Woord” (GS 22).

Het is daarom niet verwonderlijk dat deze zin uit Gaudium et Spes talloze malen herhaald is geworden door de filosoof en theoloog Karol Wojtyla en door paus Johannes Paulus II. Het is immers één en dezelfde Weg, Waarheid en Leven waarover het geloof en de rede spreken. Daarom is het zinvol het specifieke thema in de algemene context van zijn denken en van zijn pontificaat te plaatsen. De publicatie van de encycliek Veritatis splendor (VS) op 6 augustus 1993 en van de encycliek Evangelium vitae (EV) op 25 maart 1995 dient zonder meer gezien te worden als een uitzonderlijk gebeuren. VS is dermate een mijlpaal in de geschiedenis van de katholieke Kerk dat het de noodzakelijke fundering voor elke toekomstige verdieping en explicitatie van de katholieke moraal levert (2). Nooit eerder was een encycliek exclusief gewijd aan de waarde van het leven en medisch-ethische vraagstukken. We merken inderdaad in alle geledingen van de westerse samenleving een “crisis van de waarheid” (VS, 32). Voor de media en zij die zich daardoor kritiekloos laten leiden, staat “de perceptie” in plaats van de waarheid centraal. Zij die van oudsher de vraag naar de waarheid stellen, de filosofen, lijken in het postmoderne bestel niet verder te komen dan de aarzelende verklaring dat een vraagstuk problematisch is, en het grondwoord van een postmodern is “misschien” (cf. J. Derrida). Anderen verklaren de wetenschappelijke inzichten en economische feitelijkheden tot absolute waarheden en beoordelen aan de hand hiervan onder andere de waardigheid van de menselijke persoon, begin en einde van het leven en zijn waardigheid. Nochtans is de waarheid onontkoombaar. Het is moeilijk aan de indruk te ontkomen dat velen angstvallig op zoek zijn naar substituten voor hun verloren waarheid en dus voor hun verloren waardigheid. Het katholieke geloof in de voorzienige Schepper, het verlossend offer doorheen de sacramenten van Gods Zoon en de troostende bijstand van de H. Geest bevat in zichzelf het krachtigste antwoord op deze crisis.

Wanneer we nadenken over de waardigheid van de persoon en de onschendbaarheid van het menselijke leven, dan is het contra-intuïtief te besluiten dat deze waardigheid iets is dat wij ons zelf gegeven hebben of waarvan wij onderling afspreken dat wij dit aan elke persoon toeschrijven. Inderdaad, ook iemand die niet meer kan beslissen over zijn eigen waardigheid, blijft deze waardigheid behouden. Zelfs een regime dat democratisch verkozen wordt en op basis hiervan de menselijke waardigheid ontkent, zoals het nazi-regime, kan deze waardigheid niet teniet doen. Kortom, menselijke waardigheid hangt niet af van een beslissing van een enkeling of groep. Zij behoort intrinsiek of wezenlijk tot de menselijke persoon. Maar door dit te zeggen, veronderstellen we dat we een helder zicht hebben op de verhouding tussen vrijheid (beslissing) en waarheid (intrinsieke of wezenlijke eigenschappen). Er is dus een nauw verband tussen de beide encyclieken en de encycliek over de waarde en onschendbaarheid van het menselijk leven (EV) volgt terecht op de encycliek over de verhouding tussen vrijheid en waarheid (VS)(3).

Ter herinnering
Al in zijn eerste encycliek Redemptor hominis (1979) stelt de paus dat Jezus’ woorden “de waarheid zal u vrijmaken” een vereiste én een waarschuwing bevatten: “de vereiste van een oprechte verhouding tot de waarheid als voorwaarde voor authentieke vrijheid en de waarschuwing om elke illusoire vorm van vrijheid te vermijden, elke oppervlakkige vrijheid, elke vrijheid die er niet in slaagt de gehele waarheid van mens en wereld te beschouwen” (nr. 12).

Het doel van Veritatis splendor is onder meer de achtergronden van de huidige morele crisis te analyseren en te beantwoorden. Centraal hierin is de voorstelling dat vrijheid en wet, geweten en waarheid noodzakelijkerwijze tegengestelden zijn. Veeleer dan deze tegenstelling te ontkrachten, wordt de moderne tijd gekenmerkt door de scheiding van beide. Velen menen dat het hun “vrij” staat de waarheid te bevestigen of te ontkennen, ze te negeren of zelfs ertegen te handelen. Het feit dat zulk een scheiding van waarheid en vrijheid intrinsiek onmogelijk is, wordt heel treffend geïllustreerd door de vaststelling dat hoe dan ook één van beide leden van de vermeende tegenstelling verabsoluteerd wordt. Het éne lid van de tegenstelling verkrijgt met andere woorden precies die eigenschappen van het andere lid waarvan men zich angstvallig probeert te bevrijden. In de poging zich te bevrijden van het “dictaat” van de waarheid, schrijft men absolute, dicterende en scheppende eigenschappen toe aan het geweten (cf. V5, 54). Hetzelfde geldt voor het andere lid van de tegenstelling. Hoewel dit niet aan bod komt in de encycliek, zou men kunnen stellen dat vormen van (religieus) extremisme en fundamentalisme, die waarheid en vrijheid willen ontkoppelen, zich precies beroepen op de vrijheid om dit te doen. Dit basale argument illustreert al de waarheid van de slagzin dat vrijheid zonder waarheid enkel willekeur is. Maar er is veel meer nodig om aan deze slagzin, waarmee men Veritatis Splendor vaak samenvat, een (wijsgerige) inhoud te geven. We richten daarom onze aandacht kort op Karol Wojtyla (4).

image_pdfimage_print