I. Stervenshulp
Om stervenden te kunnen bijstaan is het van belang dat degenen die de helpende hand bieden, kunnen omgaan met de gevoelens en vragen die het sterven oproept; niet alleen het sterven van de ander, maar ook van zichzelf. Iedereen moet immers eenmaal sterven.
Een mens die ernstig ziek is, bevindt zich in een crisissituatie, is hulpbehoevend en afhankelijk. Lichamelijke krachten nemen af. Hij voelt zich tot steeds minder in staat. Toen hij nog gezond was, kon hij gaan en staan waar hij wilde. Nu kost al wat hij wil doen, steeds meer moeite. De meest gewone handelingen waarbij gezonde mensen niet eens stilstaan, zijn een zware opgave geworden. Soms lijdt hij ook dag en nacht door zorg en pijn. En het moeilijkst kan nog zijn voor het minste en geringste een beroep op anderen te moeten doen. Daarbij houden vele gedachten hem bezig, vele gevoelens gaan door hem heen, soms helder, dikwijls halfbewust. Hij heeft hulp en zorg van medemensen nodig.
Voor een ernstig zieke is het een weldaad als hij thuis kan verblijven, binnen de intimiteit van zijn eigen omgeving, in zijn eigen huis met de vertrouwde dingen om zich heen. Daar kan de zieke op de meest hartelijke wijze worden verzorgd. Eigenlijk moet alles in het werk worden gesteld om mogelijk te maken dat ernstig zieken en stervenden binnen de kring van hun gezin of familie opgenomen blijven. Helaas is dat dikwijls niet mogelijk omdat de deskundige verpleging en medische hulp die hij nodig heeft, thuis ontbreken. Een ziekenhuis of verpleeghuis kan dan een uitkomst zijn. Maar in het bijzonder dáár hebben zij de hulp en hartelijke zorg van medemensen nodig. Ziek-zijn en sterven zijn een gebeuren waarbij ook anderen betrokken zijn. Vrijwel niemand kan dit alleen verwerken.
Goede stervenshulp
Over stervenshulp en stervensbegeleiding is in de laatste jaren veel geschreven. Wij willen ons hier beperken tot enige aspecten. Dat is op de eerste plaats een “vaktechnisch” goede medische zorg en verpleging die de stervende behoeft. Deskundig te worden geholpen en verzorgd, met inzicht in hetgeen hij nodig heeft, met tact en handvaardigheid, ook met de nodige doortastendheid, kan reeds veel voor de stervende betekenen. Het kan hem innerlijke rust geven, vertrouwen dat hem onnodig lijden wordt bespaard. Hij weet zich in goede handen als nauwlettend zorg aan hem wordt besteed, als op zijn vragen zo goed mogelijk wordt gereageerd, als hij op zijn tijd zijn medicijnen ontvangt en als er goed wordt gelet op de eventueel aanwezige apparatuur. Tussen de velen die betrokken zijn bij de behandeling, verpleging en verzorging van de ernstig zieke zal er een hecht samenwerkingsverband moeten zijn. Dat zal ten goede komen aan de zieke. Verpleegkundigen en artsen, therapeuten, pastores en andere verzorgenden zullen zo elkaar kunnen aanvullen in hun zorg voor de zieke. Gezien de verwachtingen omtrent de rol van de arts moet ook deze zich sterk betrokken voelen bij de begeleiding van de stervende en diens familie, ook al kost hem dat veel tijd. Niet alleen zolang hij medisch nog iets kan doen, maar ook als dat niet meer het geval is. Een eigen plaats heeft ook de priester of andere geestelijk verzorger, die appèl kan doen op het geloof van de stervende en die kan bemoedigen, troosten en hoop geven.
Maar bij dit alles mag het niet blijven. Meer dan de gezonde mens voelt een stervende aan of beroepsmatige handelingen worden verricht vanuit waarlijk menselijke zorg voor hem. Aan menselijk meeleven en meevoelen heeft een zieke minstens zoveel behoefte als aan een deskundige behandeling en verzorging. Familieleden, maar niet minder ook buren, vrienden of vrijwilligers kunnen hierin veel doen. Deze menselijke zorg behoeft zich niet te uiten in lange gesprekken. Het gaat vooral om de wijze waaróp hij wordt behandeld en verzorgd. Hoe gemakkelijk immers kan allerlei bedrijvigheid rond het ziekbed een alibi zijn om menselijk contact met de stervende te ontlopen, een vlucht voor een als bedreigend gevoeld sterven en voor misschien moeilijk te beantwoorden vragen. Niet alleen beroepshalve en vakbekwaam, maar ook met hun hart moeten allen bij de zieke en stervende zijn betrokken.
Pijnbestrijding
Ook pijnbestrijding is een wezenlijk onderdeel van de stervenshulp geworden. In deze tijd is het gelukkig niet meer nodig dat ondraaglijke pijn wordt geleden. Niet alleen kan pijn doeltreffend worden verzacht, maar in vele gevallen ook worden weggenomen. Wel kan sterke pijnbestrijding verlaging van het bewustzijn tengevolge hebben, soms ook een zekere levensverkorting, die in feite een stervensverkorting is. Maar als de mate van pijnbestrijding in evenredigheid is met de pijn die moet worden bestreden, wie zou deze nevengevolgen dan niet aanvaarden? Daar staat immers tegenover dat de stervende in zijn laatste dagen wordt behoed voor ondraaglijke pijnen.
Het is verheugend dat in de geneeskunde de aandacht voor de pijnbestrijding de laatste jaren in sterke mate is toegenomen. Hierdoor is het niet alleen mogelijk geworden pijnen bij een ernstig zieke krachtdadiger te bestrijden, maar ook om daarmee tijdig te beginnen. Tevens is er meer oog voor het feit dat pijn niet alleen lichamelijke oorzaken heeft.
Pijn of verheviging van pijn blijkt niet bij uitzondering mede te worden veroorzaakt door psychische of sociale factoren. Pijnbestrijding mag zich dan ook niet beperken tot het geven van pijnstillende medicijnen. In een relatie van vertrouwen zou de zieke de ruimte moeten vinden om zich uit te spreken over zijn gevoelens – waarvan hij zichzelf misschien niet of nauwelijks bewust is – ten aanzien van zijn naaste omgeving, zijn ziekte en alwat in hem omgaat. Niet zelden merkt een zieke na een vertrouwelijk gesprek of zelfs na een zwijgend nabijzijn op: “Mijn pijn is nu veel minder … “.
Als een zieke onrustig, angstig, “lastig” of verdrietig en veeleisend is, is het verleidelijk een kalmerend of opwekkend middel toe te dienen. Maar meestal wijst dat erop dat hij “ergens mee zit”. Medicijnen kunnen persoonlijke begeleiding en opvang niet vervangen. Zij dienen eerder ter ondersteuning van het innerlijk verwerken van de problemen die door de zieke of stervende heengaan. Is het voor hem niet menselijker en weldadiger om zijn gevoelens en gedachten te kunnen uiten dan steeds weer medicijnen toegediend te krijgen?
Informatie
Stervenden en hun familieleden hebben ook behoefte aan informatie; zij hebben daar recht op. Gelukkig wordt de laatste jaren van medische zijde een grotere openheid en mededeelzaamheid betracht. Veel onnodig leed werd geleden door de onzekerheid waarin zieken en hun naaste omgeving moesten verkeren. Zeker in dit opzicht heeft de behandelende arts in de begeleiding van het stervensproces een belangrijke plaats. Hij kan een gevoel van veiligheid aan de zieke en diens familie geven. Hier ligt een van de moeilijkste opgaven van zijn werk. Het vereist veel tact en aanvoelingsvermogen. Zijn informatie zal hij meestal geleidelijk moeten geven, afhankelijk van de toestand waarin de zieke en diens naaste familie verkeren. Een bijzondere moeilijkheid is dat de stervende en diens omgeving dikwijls niet op één lijn zitten. Voelt een zieke al lang dat er weinig hoop meer is, dan is de familie daaraan misschien nog niet toe. Of de familie is op de hoogte van de fatale afloop en de stervende denkt daaraan nog niet of schijnt daaraan nog niet te denken. Is dit niet een smartelijke situatie? Moet niet alles worden gedaan om te voorkomen dat men voor elkaar de werkelijkheid verbergt? Het brengt beiden in een isolement en maakt het samenzijn in de laatste dagen tot een zware opgave. Terwijl juist dán een zo groot mogelijke openheid zowel van de kant van de stervende als van diens naaste verwanten voor beiden een grote steun en troost kan betekenen.
Innerlijke verwerking
De ervaring leert hoezeer stervenden er behoefte aan hebben dat alwat in hen omgaat, wordt verstaan en opgevangen: gevoelens van onzekerheid en hoop, angst en opstandigheid en lijden om het afscheid. Ook al kan het een steun voor een stervende zijn hem te spreken over de hoop op eeuwig leven, toch moet hem in een echte relatie en eerlijke gesprekken de ruimte worden gegeven met zijn leven en zijn sterven in het reine te komen.
De familie en de naaststaanden zijn bij dit gebeuren ten nauwste betrokken. Zij hebben het in die periode meestal erg moeilijk. Dit komt neer op hun bereidheid de stervende op zijn weg naar het levenseinde te vergezellen en zoveel mogelijk nabij te zijn. Wel kan niemand diens problemen oplossen of de lasten voor hem dragen. Sterven doet een mens alleen. Een goede “begeleiding” van stervenden betekent dan ook niet dat anderen de stervende zouden moeten “leiden”, dat is: de weg zouden moeten wijzen. Alsof iemand de weg zou kennen die de stervende moet gaan. Wie met zieken omgaat, kan daartoe in de verleiding komen. Het geeft een veiliger gevoel en meer greep op de situatie. Wie voelt zich immers door het sterven van een medemens niet aangegrepen en – zeker aanvankelijk – “onthand”? Maar toch, iedere opdringerigheid van “zo moet u het zien” of “zo moet u maar denken” is benauwend voor de ander. Door zo’n betutteling voelen stervenden zich onbegrepen en op zichzelf teruggeworpen. Grote bescheidenheid past als een ernstig zieke een ander blijkt nodig te hebben, hem of haar in vertrouwen wil nemen. Het is dan niet aan hulpverleners of naaststaanden om uit te maken hoe de zieke al of niet moet denken, welke gevoelens hij al of niet mag hebben. Dit alles neemt natuurlijk niet weg dat onder christenen vanzelfsprekend het uitzicht op het eeuwig leven naar voren kan en zal gebracht worden ter verwerking van het afscheid van het aardse leven en tot houvast en troost.
Vragen rond de zin van het bestaan
In het bijzonder komt het belang van een goede begeleiding aan de orde als de toestand van de ziekte in hem vragen oproept naar de zin van het bestaan, de zin van zijn leven, zijn ziek-zijn, lijden en sterven. Vragen waarin een gevoel van machteloosheid en hulpeloosheid doorklinkt en die verband houden met geloof of levensvisie. Wanneer het leven een andere wending gaat nemen en de mens zich daartegen niet opgewassen voelt, komen deze vragen boven; zoals bij het ontvallen van een naast familielid, van een goede vriend of vriendin, als iemand uit het arbeidsproces wordt gestoten of wordt overvallen door een gevoel van grote eenzaamheid en zovele andere crisismomenten in het leven. In dergelijke grenssituaties die zich in het leven voordoen, is het alsof de grond onder de voeten wegvalt.
Wellicht de meest beklemmende grenssituatie doet zich voor als iemand vermoedt of verneemt aan een ongeneeslijke ziekte te lijden. Dan komen als vanzelf vragen op: waarom, waartoe of waaraan heb ik dit te danken? Het antwoord op deze vragen, die de kern van iemands bestaan als persoon raken, is niet zo maar voorhanden. Het – ook religieuze – kant en klare antwoord dat van buitenaf wordt gegeven, wordt dikwijls als levensvreemd ervaren. Wie hulp wil bieden in deze vragen, kan het gevoel hebben met lege handen te staan. Ten aanzien van deze meest fundamentele levensvragen kan slechts in gezamenlijke onmacht en geloof worden gezocht naar een houvast, naar een opening. Hoe bedreigend dit gevoel van machteloosheid ook is voor de naaststaande of hulpverlener, – als hij dit gevoel bij zichzelf durft toe te laten en een persoonlijke ontmoeting met de stervende durft aan te gaan, kan hij deze helpen bij de verwerking van zijn vragen en voor hem het uitzicht op het thuiskomen bij God trachten te openen.
Geestelijke bijstand
Waar het deze diepere levensvragen betreft, hebben naast anderen ook de priesters en andere geestelijk verzorgers een waardevolle taak in de begeleiding, die dikwijls veel van hen vraagt. Want ernstig zieken geraken gewoonlijk ook in geestelijke nood. Gelovigen zoeken dan dikwijls kracht en steun in gebed en komen daarin tot innerlijke rust. Maar soms vinden ernstig-zieken het huichelachtig nu hun toevlucht tot God te nemen terwijl zij zich weinig aan Hem gelegen lieten liggen toen zij nog gezond waren. Dan is het goed te weten dat Hij ons altijd trouw blijft en geen mens ooit laat vallen. Ook niet als deze in bepaalde perioden geen behoefte aan Hem dacht te hebben. Heeft Hijzelf bij monde van de profeet niet gezegd: “Zal een vrouw haar zuigeling vergeten, een liefhebbende moeder het kind van haar schoot? En zelfs al, die het zouden vergeten. Ik vergeet u nooit!” (Jes. 49, 15). Het zou spijtig zijn als mensen die op een gegeven moment verlangen naar Zijn steun, Zijn uitgestoken hand niet zouden grijpen en niet over de drempel van hun beschroomdheid heen durven stappen. Juist in moeilijke levensperioden kan het gebed zoveel betekenen, zeker ook de sacramenten van de Heilige Communie, de biecht en de ziekenzalving, lezing uit de H. Schrift en andere mogelijkheden om de nabijheid van God te ervaren. Niet alleen priesters kunnen zieken daarin bijstaan. Iedere christen die de zieke ter harte gaat, kan hem daarbij behulpzaam zijn als blijkt dat deze daaraan behoefte heeft.
II. Het sterven
Menswaardig sterven
Goede stervenshulp en stervensbegeleiding bestaan daarin dat de zieke de gelegenheid wordt geboden menswaardig te sterven. Bij sterven denken wij niet uitsluitend aan de laatste uren of dagen. Het stervensproces begint ook in het besef van zieken zelf – zodra er geen hoop op genezing of verbetering meer is, de zieke of gehandicapte zich steeds meer voelt achteruitgaan en de dood zichtbaar nabij is. De periode van het stervensproces kan van korte, maar ook van langere duur zijn.
Menswaardig sterven roept vele gedachten op. Gedachten over de kwaliteit van het leven, over de soms ontluisterende verschijnselen waarmee het sterven gepaard kan gaan. Is dát nog leven? Moet het zó nog langer doorgaan? Er blijkt echter verschillend te worden gedacht over wat menswaardig sterven inhoudt.
Zonder daarover een laatste woord te willen spreken, zijn wij van mening dat alleen lichamelijke aftakeling nog niet mensonwaardig behoeft te zijn. De geschiedenis laat zien hoe vele mensen, geslagen, gemarteld en lichamelijk gebroken, toch in hun waardigheid als mens onaangetast zijn gebleven, soms zelfs als persoonlijkheid daarin zijn gegroeid.
Ook verdriet, neerslachtigheid, een gevoel van hulpeloosheid, van hopeloosheid misschien, maken leven en sterven niet mensonwaardig. Behoren deze gevoelens niet bij het leven? Wie moet niet in sommige levensperioden door een dal van ellende gaan? Wie kan daaraan een leven lang ontkomen? Hoe zwaar ook te dragen, verdriet kan een functie in het leven hebben. Velen zijn daardoor naar eigen zeggen rijper, volwassener, meer méns geworden, meer opgewassen ook tegen de tegenslagen in het leven. Zij zijn daardoor ook van groter betekenis voor anderen geworden. Zonder voorbij te willen gaan aan de tragiek waarin mensen verkeren die veel leed hebben te verwerken, kan dat toch niet als mensonwaardig worden gezien. Dat is ook niet het geval met de verschijnselen van lichamelijke afbraak die dikwijls met het sterven gepaard gaan. Zij zijn een natuurlijk gegeven. Hoe moeilijk deze aftakeling ook te verwerken kan zijn voor de stervende zelf en voor zijn omgeving, toch is de mens meer dan zijn lichaam.
Maar mensonwaardig wordt het sterven als familie en vrienden de stervende als een last gaan beschouwen, zich aan hem ontrekken en de stervende vereenzaamd ligt te wachten op de dood. Als de warmte van menselijke nabijheid ontbreekt en niemand meer aandacht voor hem heeft. Menswaardig sterven vraagt dat de mensen die hem omgeven hem het besef blijven geven hoezeer hij bij hen hoort en de stervende zich in hun kring blijft opgenomen voelen. Dit geldt ook voor de stervende die vanwege dementie, zwakzinnigheid of andere psychische stoornissen zich minder bewust is van hetgeen in en om hem heen gebeurt.
De donkere kanten van het leven
Stervenden nabij zijn blijkt in de tegenwoordige tijd een zwaardere opgave dan in voorafgaande tijden. Vele mensen weten niet goed raad meer met dood, lijden en sterven. Zij passen niet in het waardenschema van onze samenleving. Daarin staan gezondheid, jeugdige kracht en het genieten van het leven hoog genoteerd. Daarbij komt dat gehandicapten, lijdenden en stervenden vroeger binnen de kring van hun familie bleven. De mensen werden toen dagelijks geconfronteerd met deze aspecten van het leven. Door de veranderde voorwaarden die thans in de westerse wereld aan het leven worden gesteld, ook ten aanzien van de verzorging en verpleging, is dat tegenwoordig minder mogelijk.
Ook het sterven was vroeger een sociaal gebeuren. Het vond plaats in familiekring. Vrienden en buren voelden zich daarbij zeer betrokken. Velen komen nu niet meer dagelijks in aanraking met deze donkere kanten van het leven. Het is daarom niet meer vanzelfsprekend lijden en sterven te aanvaarden als behorende bij het mens-zijn.
Wellicht meer dan voorheen voelt men zich bedreigd en niet op zijn gemak in het omgaan met stervenden. Maar toch, als mensen ziekte, lijden en dood weer leren aanvaarden als wezenlijk bij het mens-zijn behorend, en trachten lijdenden en stervenden innerlijk te verstaan, bewijzen zij hun en zichzelf een dienst die dikwijls zwaar, maar altijd ook dankbaar is.
Zou trouwens de vraag naar euthanasie niet minder worden gesteld als men meer vertrouwd zou zijn met lijden en dood, en meer in staat zou zijn goede hulp te verlenen aan stervenden en hun naaststaanden?
De zorg voor zieken en stervenden gaat ons zeer ter harte. Wij hopen daarom dat ieder die in zijn laatste levensstadium verkeert, mensen in zijn omgeving aantreft die hem tot het einde trouw willen blijven.
Maar ondanks toewijding en zorg kán er een moment komen waarop mensen zeggen: “Dit is geen leven meer. Zo kan het niet langer”. Dan komt de vraag nog meer nabij: hoe kan het sterven van deze zieke worden verlicht? Deze vraag kan leiden tot de overweging: is het verantwoord dit sterven nog langer te laten voortduren? Voor het bepalen van dit moment zijn geen objectieve normen voorhanden. Waar de één zegt: “Zo wil ik niet verder leven”, blijkt een ander in een soortgelijke situatie dat wél te willen. De zinvolheid van het leven – in dit geval: van ‘waardig’ sterven – wordt door eenieder verschillend beleefd.
Ook de levensovertuiging of het geloof van de zieke kan een belangrijke factor vormen om een ondraaglijk lijdensproces misschien tot het einde te willen volhouden en daaraan een zin te geven waar anderen geen zin meer zien.
Sterven in overgave
Het is goed hier een ogenblik stil te staan bij de wijze waarop mensen sterven. Nabestaanden denken daaraan met verdriet, maar dikwijls ook met dankbaarheid terug. Er zijn gelovigen en niet-gelovigen die ook hedentendage in volle bewustzijn hun sterven weten te aanvaarden, zij het soms na lange strijd. Zij kunnen afscheid nemen en aan hun geliefden overdragen dat zij, hoe graag zij ook verder hadden geleefd, hun leven toch tot voltooiing hebben gebracht. Hun aanvaarding van ziekte en sterven maakt dat het afnemen van hun krachten hen niet ontluistert. De werkelijke waarden die zij in hun leven hebben beoogd, krijgen dan de overhand. Zij groeien in betrokkenheid op hun naasten, in mildheid van oordeel, in het aanvoelen van de betrekkelijkheid van al het menselijk gebeuren, in overgave. Zij willen nog een laatste bemoediging schenken en hun afscheid is tevens een oproep voor hun naasten om verder te gaan: te leven met de levenden. De uitstraling van dankbaarheid en liefde in hun laatste dagen kan zó groot zijn dat zij daarin uitstijgen boven zichzelf, groeien in verbondenheid met God en soms ook hun verwachting van een eeuwig leven uitspreken: “Wanneer jullie mijn lichaam ter ruste hebben gelegd, dan zijn er voor mijn ziel geen geheimen meer”. Een uitstraling die het verdriet om het sterven verzacht door een gevoel van dankbaarheid. Ook dit is een wijze van sterven. Hopelijk herkennen velen zo’n sterven en kunnen zij ook zelf naar zo’n sterven toegroeien.
Verlengen van het leven
Van oudsher is de arts bijgebracht dat zijn taak is: leven te redden en zich met alle middelen die hem ter beschikking staan te verzetten tegen de dood. Nog tot voor kort waren deze middelen zeer beperkt en moest de arts alle zeilen bijzetten om het leven te behouden zolang dat natuurlijkerwijze mogelijk was. Maar thans beschikt hij over mogelijkheden het leven bijna eindeloos te rekken. Helaas kunnen sommige artsen aan die verleiding geen weerstand bieden. Dan wordt de grens van verantwoorde geneeskunde uit het oog verloren. De vraag doet zich voor of dan niet moet worden gesproken van misbruik van medische macht. Het belang van de zieke is daarmee allerminst gediend. In die situatie komt verlenging van zijn leven doorgaans neer op onnodig vergroten van leed. Indien bij een stervende nog allerlei behandelingen worden toegepast om het stervensmoment verder op te schuiven, dan zal deze slechts nog zieker worden, zonder dat hij daarvoor levensperspectief terugkrijgt. Dan zijn de grenzen van de medische ethiek overschreden.
Eerbied voor de mens en het menselijk leven houdt wezenlijk ook erkenning van de dood in als deze in aantocht is. Moed én deemoed worden gevraagd om zinloze behandelingen te staken en het hoofd te buigen. Zodra zekerheid bestaat dat de dood aanstaande is, zou men deze moeten aanvaarden en overgaan van behandeling-tot-genezing tot hulp bij het sterven. Als er geen hoop op verbetering meer is en de dood onafwendbaar naderbij komt, is verlenging van het stervensproces alleen verantwoord als dat werkelijk ten dienste van de stervende is.
Wat de medische aspecten betreft kan uiteraard alleen de arts deze bepalen. Maar ook andere factoren spelen mee. Wil de stervende zelf dat het tot een einde komt of niet? Wordt hij om bewuste of onbewuste redenen nog aan het leven gebonden, bijvoorbeeld om van een dierbare afscheid te nemen? Wil hij nog bepaalde regelingen treffen of iets goed maken met anderen, met God? Met al deze factoren zal rekening moeten worden gehouden als wordt overwogen de stervende te gunnen heen te gaan. Het spreekt dan ook vanzelf dat deze beslissing niet alleen bij de arts ligt, maar in goed overleg met de stervende en eventuele andere betrokkenen moet worden genomen.
Het recht van de zieke om behandelingen te weigeren
Het lijdt geen twijfel dat iedere mens de plicht heeft voor zijn gezondheid te zorgen en daartoe voorzover mogelijk de nodige voorwaarden te scheppen. Bij ziekte is het van belang dat hij vertrouwen kan hebben in de arts en in diens wijze van behandeling. Het recht van de zieke op de arts van zijn keuze en van de geneesmethode is daarom terecht algemeen aanvaard.
Vindt de zieke niet voldoende baat bij de gebruikelijke medicijnen en behandelingen, dan kan hij ook instemmen met behandelingen die hun experimenteel stadium nog niet geheel te boven zijn en een zeker risico inhouden. Dit kan zelfs andere zieken tot voordeel zijn. Maar dat betekent niet dat hij daartoe verplicht zou zijn. Hij heeft het recht behandelingen te weigeren die, ofschoon reeds toegepast, hun doeltreffendheid nog niet voldoende hebben bewezen, nog niet zonder gevaar zijn of een te grote belasting voor hem zouden betekenen. Hij kan deze weigeren, bijvoorbeeld omdat hij opziet tegen de te verwachten ingrijpende bijverschijnselen, tegen een te grote last voor zijn familie, andere dierbaren of de gemeenschap, of omdat hij gegronde twijfel heeft of de last van de behandeling wel opweegt tegen het te verwachten resultaat: de genezing of de verlenging van een dan nog menswaardig leven.
Menigmaal vragen stervenden dat niets meer zal worden gedaan om hun sterven te verlengen. Soms hebben zij dat zelfs schriftelijk vastgelegd. Vooral oudere mensen bidden soms om de dood uit verlangen naar de hemel. Zij zien er naar uit voor altijd bij de Heer te zijn en willen niet dat de arts hun heengaan langer tegenhoudt. Zo’n wens, geuit wanneer aangepaste middelen die kunnen en zullen leiden tot verbetering van de toestand niet meer voorhanden zijn, moet worden gerespecteerd. Men zal zich dan moeten beperken tot verlichting van het lijden door pijnbestrijding en een goed en hartelijk menselijk contact. Van stervensverlengende behandelingen moet worden afgezien.
Maar de stervende kan ook de wens te kennen geven dat nog alles wordt gedaan om hem zo lang mogelijk in leven te houden. Dan moeten de resultaten en gevolgen van mogelijke verdere behandelingen eerlijk onder de aandacht worden gebracht.
Als echter verder onderzoek en behandeling tot geen enkel positief resultaat meer kunnen leiden, is het verantwoord deze achterwege te laten. Iedere mens moet immers op een gegeven moment sterven.
Veel meer dan op dit ogenblik gebruikelijk schijnt, moet worden afgezien van zinloze verlenging van het stervensproces door behandelingen die niet meer tot verbetering of verlichting kunnen leiden. De indruk kan bestaan dat men dan het leven van een mens verkort. Deze indruk lijkt ons niet terecht. Men gunt de mens heen te gaan omdat zijn uur gekomen is.