Over de anesthesie

4. Over het gebruik van pijnstillende middelen bij stervenden …
Nu rest Ons nog uw derde vraag te behandelen: “Is het aanwenden van pijnstillende middelen, waarvan het gebruik het bewustzijn altijd enigszins afstompt, geoorloofd in het algemeen en tijdens de periode na de operatie in het bijzonder, zelfs bij stervenden en bij zieken die in stervensgevaar verkeren, wanneer men daarvoor een klinische indicatie heeft? Is dit gebruik zelfs geoorloofd in bepaalde gevallen (niet meer te opereren kankers, ongeneeslijke ziekten), waar de verzachting van het ondraaglijke lijden waarschijnlijk verwezenlijkt wordt?”

Deze derde vraag is in de grond niets anders dan een toepassing van de twee eerste vragen, bezien in het bijzondere geval van stervenden en met het bijzondere gevolg van een verkorting van het leven.

4.1 Bij stervenden
Dat de stervenden meer dan anderen de natuurlijke of christelijke zedelijke verplichting zouden hebben om het lijden te aanvaarden of de verzachting daarvan te weigeren, blijkt noch uit de natuur van de zaak, noch uit de bronnen van de Openbaring. Maar daar volgens de geest van het Evangelie het lijden bijdraagt tot de uitboeting van de persoonlijke zonden en tot het verkrijgen van overvloediger verdiensten, hebben degenen die in levensgevaar verkeren zeker een bijzondere beweegreden om het te aanvaarden, want met de dood die nabij is zal de gelegenheid tot het verwerven van nieuwe verdiensten weldra voorbij zijn. Maar deze beweegreden betreft rechtstreeks alleen de zieke, niet de chirurg die de analgesie verricht, verondersteld dat de zieke daartoe zijn toestemming geeft of er zelfs uitdrukkelijk om heeft gevraagd. Het is vanzelfsprekend ongeoorloofd, de anesthesie te verrichten tegen de uitdrukkelijke wil van de stervende (wanneer deze “sui juris” is).

Een nadere verduidelijking lijkt in dit verband niet ongelegen, want het komt niet zelden voor, dat men dit motief op onjuiste wijze voorstelt. Men tracht soms te bewijzen, dat de zieken en de stervenden verplicht zouden zijn fysieke smarten te verdragen om zich meer verdiensten te verwerven, uitgaande van de uitnodiging tot volmaaktheid welke de Heer tot allen richt: “Estote ergo vos perfecti, sicut et Pater vester coelestis perfectus est” (Mt. 5, 48), of van de woorden van de Apostel: “Haec est voluntas Dei, sanctificatio vestra” (1 Tess. 4, 3).

Soms schuift men een redebeginsel naar voren, volgens hetwelk geen enkele onverschilligheid geoorloofd zou zijn ten aanzien van het (zelfs gradueel en progressief) bereiken van het laatste doel, waarop de mens gericht is; of het gebod van de goed geordende zelfliefde, dat zou verplichten naar de eeuwige goederen te streven in de mate waarin de omstandigheden van het dagelijkse leven het mogelijk maken ze te bereiken; of zelfs het eerste en grootste gebod, dat van de liefde tot God boven alles, dat geen enkele keuze zou laten in het gebruik maken van de concrete gelegenheden, welke door de Voorzienigheid geboden worden. Welnu, de groei in de liefde tot God en in de overgave aan Zijn wil komt niet voort uit het lijden zelf dat men aanvaardt, maar uit het vrijwillige voornemen daartoe, ondersteund door de genade. Dit voornemen kan bij vele stervenden versterkt en verlevendigd worden, indien men hun lijden verzacht, want dit lijden verergert de staat van verzwakking en fysieke uitputting, verlamt het elan van de ziel en ondermijnt de zedelijke kracht inplaats van deze te steunen. Het wegnemen van het lijden daarentegen heeft een organische en fysieke ontspanning tot gevolg, vergemakkelijkt het gebed en maakt een edelmoediger zelfopoffering mogelijk. Als er stervenden zijn die met het lijden als middel tot boetedoening en als bron van verdiensten, tot vooruitgang in de liefde tot God en in de overgave aan Zijn wil, instemmen, moet men hun de anesthesie niet opdringen, maar hen eerder helpen hun eigen weg te volgen. In het tegenovergestelde geval zou het niet opportuun zijn, de stervenden de boven aangehaalde ascetische overwegingen voor te houden: men denke eraan dat het lijden, in plaats van bij te dragen tot boetedoening en vermeerdering van verdiensten, ook aanleiding tot nieuwe fouten kan zijn.

Wij willen hieraan enkele woorden toevoegen over de uitschakeling van het bewustzijn bij stervenden, voor zover deze niet door de pijn wordt gemotiveerd. Daar de Heer met volle bewustzijn de dood heeft willen ondergaan, verlangt de christen Hem ook hierin na te volgen. De Kerk geeft overigens aan priesters en gelovigen een “Ordo commendationis animae”, een serie gebeden die de stervenden moeten helpen, deze aarde te verlaten en de eeuwigheid binnen te treden. Maar zo deze gebeden al hun waarde en hun zin behouden, zelfs wanneer men ze uitspreekt bij een bewusteloze zieke, normaal geven zij licht, troost en kracht aan hem die eraan kan deelnemen. Aldus doet de Kerk verstaan, dat men zonder ernstige redenen de stervende niet van zijn bewustzijn mag beroven. Wanneer de natuur dit doet, hebben de mensen dit te aanvaarden; maar zij mogen dit niet op eigen gelegenheid doen, tenzij zij daarvoor belangrijke beweegredenen hebben. Dit is trouwens de wens van de betrokkenen zelf, wanneer zij het geloof bezitten; zij verlangen de tegenwoordigheid van hun dierbaren, van een vriend, een priester, om hen te helpen goed af te sterven. Zij willen de mogelijkheid behouden hun laatste beschikkingen te treffen, een laatste gebed te doen, een laatste woord tot de omstanders te richten. Hun deze mogelijkheid ontnemen druist tegen het christelijke, en zelfs tegen het eenvoudig menselijke, gevoel in. Een anesthesie, gebruikt bij het naderen van de dood, met het enige doel de zieke te verhinderen bewust af te sterven, kan geen bewonderenswaardige aanwinst van de moderne therapie genoemd worden, maar is zonder meer een betreurenswaardige praktijk.

Maar uw vraag is eerder gesteld in de vooronderstelling van een ernstige klinische indicatie (bijvoorbeeld hevige pijnen, ziekelijke toestanden van neerslachtigheid en angst). De stervende mag de medicus niet toestaan, en nog minder vragen, hem tot bewusteloosheid te brengen, wanneer hij het zich daardoor onmogelijk maakt om aan zware zedelijke verplichtingen te voldoen, zoals bijvoorbeeld belangrijke zaken regelen, zijn testament maken, zijn biecht spreken. Wij zeiden reeds, dat het motief om overvloediger verdiensten te verwerven op zichzelf niet voldoende is om het gebruik van narcotica ongeoorloofd te maken. Een oordeel over deze geoorloofdheid moet ook rekening houden met de vraag, of de narcose betrekkelijk kort van duur (voor een nacht of voor enkele uren) of langer van duur (met of zonder onderbreking) zal zijn, en de omstandigheid in aanmerking nemen of het gebruik der hogere vermogens op sommige momenten zal terugkeren, minstens gedurende enkele minuten, of voor enkele uren, en de stervende de mogelijkheid zal teruggeven om te doen hetgeen zijn plicht hem voorschrijft (bijvoorbeeld zich met God verzoenen). Een gewetensvol medicus, ook al is hij geen christen, zal nooit toegeven aan de pressie van wie, tegen de wil van de stervende, hem zijn tegenwoordigheid van geest zou willen doen verliezen teneinde hem te beletten bepaalde beslissingen te nemen.

Wanneer, ondanks zijn verplichtingen, de stervende een narcose vraagt, waarvoor ernstige redenen bestaan, zal een gewetensvol medicus, vooral als hij christen is, zich daartoe niet lenen zonder hem zelf, of liever nog door tussenkomst van een derde, verzocht te hebben tevoren zijn verplichtingen te vervullen. Als de zieke dit hardnekkig weigert en erin volhardt de narcose te vragen, mag de medicus daarin toestemmen zonder zich aan formele medewerking met de bedreven zonde schuldig te maken. Deze immers hangt niet af van de narcose, maar van de immorele wil van de zieke; of men hem de narcose toedient of niet, zijn gedrag blijft hetzelfde, hij zal in beide gevallen zijn plicht niet vervullen. Al is de mogelijkheid tot berouw niet uitgesloten, men heeft er geen enkele aanwijzing voor; en wie weet of hij niet in het kwaad zal volharden? Maar als de stervende al zijn plichten heeft vervuld en de laatste sacramenten heeft ontvangen, als duidelijke medische indicaties in de richting van de anesthesie wijzen, als men bij het vaststellen van de dosis de toegestane hoeveelheid niet overschrijdt, als men met zorg de intensiteit en de duur van de anesthesie heeft uitgemeten en als de patiënt erin toestemt, dan is er geen enkel bezwaar tegen: de anesthesie is moreel geoorloofd.

4.2 … en bij niet meer te opereren en ongeneeslijke zieken
Moet men nu van de narcose afzien als de werking zelf van het narcoticum de levensduur zou verkorten? Op de eerste plaats is elke vorm van directe euthanasie, dat wil zeggen de toediening van een narcose teneinde de dood te veroorzaken of te verhaasten, ongeoorloofd, omdat men er in dat geval aanspraak op maakt, rechtstreeks over het leven te beschikken. Een der fundamentele beginselen van de natuurlijke en christelijke moraal luidt, dat de mens niet meester en bezitter, maar alleen vruchtgebruiker van zijn lichaam en zijn bestaan is. Men maakt aanspraak op een direct beschikkingsrecht, telkens wanneer men de verkorting van het leven wil als doel en als middel. In de hypothese echter welke u voor ogen staat, gaat het er alleen om, de patiënt ondraaglijk lijden te besparen, zoals bijvoorbeeld in het geval van niet meer te opereren kankers of ongeneeslijke ziekten.

Wanneer tussen de narcose en de verkorting van het leven geen enkel door de wil der belanghebbenden of door de natuur der dingen veroorzaakt causaal verband bestaat, hetgeen het geval zou zijn wanneer de uitschakeling van het lijden slechts bereikt kon worden door de verkorting van het leven, en wanneer daarentegen de toediening van de narcose uit zichzelf twee onderscheiden gevolgen met zich meebrengt, namelijk enerzijds de verzachting van de pijnen en anderzijds de verkorting van het leven, dan is zij geoorloofd; en dan nog moet in aanmerking worden genomen. of er tussen die twee gevolgen een redelijke evenredigheid bestaat en of de voordelen van het ene de nadelen van het andere compenseren. Ook is het van belang zich eerst af te vragen, of de tegenwoordige stand van de wetenschap het niet mogelijk maakt, hetzelfde resultaat te bereiken door gebruikmaking van andere middelen, en tenslotte mag men de grenzen van hetgeen praktisch noodzakelijk is bij de narcose niet overschrijden.

4.3 Conclusie en antwoord op de derde vraag
Samenvattend vraagt gij ons: “Is de opheffing van het lijden en de uitschakeling van het bewustzijn door middel van narcose (wanneer deze door een medische indicatie vereist wordt) aan medicus en patiënt (zelfs bij de nadering van de dood en wanneer men voorziet, dat het gebruik van de narcotica het leven zal verkorten) door godsdienst en moraal toegestaan?” Hierop moet geantwoord worden: “Als er geen andere middelen zijn en als dit in de gegeven omstandigheden niet de vervulling van andere godsdienstige en zedelijke plichten in de weg staat: Ja”.

Zoals Wij reeds hebben uiteengezet, verplicht het ideaal van het christelijk heidendom niet, tenminste niet in het algemeen, tot het weigeren van een narcose die uit anderen hoofde gerechtvaardigd is, zelfs niet bij de nadering van de dood; alles hangt af van de concrete omstandigheden. De volmaakste en heldhaftigste beslissing kan even goed in de aanvaarding liggen als in de weigering.

image_pdfimage_print