Over de grondslagen van de medische moraal

Nous sommes

Tot de deelnemers aan het achtste congres van de Wereldvereniging van Medici (World Medical Association, WMA)

Paus Pius XII
30 september 1954

Inleiding
Welkom. Het is ons een vreugde, weer, gelijk de laatste jaren zo dikwijls het geval was, te vertoeven te midden van de artsen en hun in enkele woorden toe te spreken.

De resultaten van zeven jaar
Gij hebt ons ingelicht omtrent het doel van de wereldvereniging van medici en omtrent de resultaten, die zij in de loop van haar zevenjarig bestaan heeft behaald. Met grote belangstelling hebben wij kennis genomen van deze gegevens en van de veelvoudige taak, waaraan gij uw aandacht en uw krachten hebt gewijd: contact met en vorming van nationale artsenverenigingen; uitwisseling van ervaringen; onderzoek van de actuele problemen in de verschillende landen; formele overeenkomsten met verschillende verwante organisaties; stichting van een algemeen secretariaat te New-York; oprichting van een eigen orgaan “World Medical Journal”. Naast deze meer administratieve resultaten, het vaststellen en het uitvoeren van verschillende gewichtige punten in het beroep en de stand van de arts; het verdedigen van de goede naam en de eer van de corporatie der artsen; het uitwerken van een internationale code van medische ethiek, die reeds door 42 landen is aanvaard; het aannemen van een nieuwe formule van de eed van Hippocrates (eed van Geneve); het officieel veroordelen van de euthanasie. En onder vele andere kwesties nog die, welke betrekking hebben op de vorming en ontwikkeling van het universitair onderwijs voor de opleiding van jonge artsen en vooral voor het medisch onderzoek. Wij hebben hier slechts enkele punten aangestipt. Op het program van dit achtste congres hebt gij o.a. er nog aan toegevoegd: de plichten van de arts in tijd van oorlog en vooral in tijd van een bacteriologische oorlog; de houding van de arts tegenover de chemische en atomische oorlog en de proeven op mensen.

De paus over de morele en juridische problemen van de medische wetenschap
Het medisch, technisch en administratief aspect van deze problemen is uw terrein; maar met betrekking tot het morele en juridische aspect willen wij uw aandacht vragen voor enkele punten. Verschillende problemen, die u bezighouden, hebben ook ons bezig gehouden en wij hebben daarover gesproken in verschillende toespraken. Zo hebben wij op 13 September 1952 tot de deelnemers aan het eerste internationaal congres over histopathologie van het zenuwstelsel overeenkomstig hun eigen wens gesproken over de morele grenzen van de moderne methoden van onderzoek en behandeling. Wij hebben onze uiteenzetting gegeven in verband met het onderzoek van de drie beginselen, waarin de geneeskunde de rechtvaardiging ziet van haar methoden van onderzoek en behandeling: het wetenschappelijk belang van de geneeskunde, het belang van de patiënt, het belang van de gemeenschap of, zoals men het uitdrukt, het algemeen welzijn, het “bonum commune”. In een toespraak tot de leden van het zestiende internationale congres voor militaire geneeskunde gaven wij een uiteenzetting van de essentiële beginselen van het medisch recht en de medische moraal, hun oorsprong, inhoud en hun toepassing. Het zesentwintigste congres van de Italiaanse vereniging voor urologie legde ons de omstreden vraag voor: is het zedelijk geoorloofd, een gezond orgaan weg te nemen om het voortwoekeren van een kwaal, die het leven bedreigt, tegen te gaan? Het antwoord hierop hebben wij gegeven in een toespraak van 8 October van het vorig jaar. Tenslotte hebben wij de vraagstukken, die u op dit congres bezig houden, nl. over de morele qualificatie van de moderne oorlog en zijn methoden behandeld in een toespraak van 3 October 1953 tot de deelnemers aan het zesde internationaal congres voor strafrecht.

Als wij vandaag enkele van deze punten, hoe ge. wichtig en verstrekkend ook, slechts kort vermelden, dan hopen wij, dat de vroeger gegeven uiteenzettingen als aanvulling kunnen dienen; om deze toespraak niet te lang te maken, zullen wij die uiteenzettingen telkens volledig in een noot vermelden.

I. Oorlog en vrede
1. De arts in oorlogstijd

Dat de arts in de oorlog een taak heeft, en wel een bevoorrechte taak, is duidelijk. Nooit vragen er zoveel om verzorging en genezing als juist dan, zowelonder soldaten als onder burgers, onder vrienden en vijanden. De arts moet dan zonder enige beperking gebruik kunnen maken van het natuurrecht om overal op te treden, waar zijn hulp nodig is, en men moet hem dit recht garanderen door internationale overeenkomsten. Het zou een afwijking zijn van verstand en hart, als men aan de vijand medische hulp zou willen weigeren en hem zou willen laten omkomen.

2. De kwestie van de geoorloofdheid van de A. B. C.-oorlog
Heeft de arts ook een taak bij het uitwerken, het t vervolmaken en het vermeerderen van de middelen van de moderne oorlog, vooral van de middelen van de A.B.C.-oorlog? Op deze vraag kan men slechts antwoorden, als men eerst die andere kwestie heeft opgelost: is de moderne “totale oorlog”, speciaal de A.B.C.oorlog in princiep geoorloofd? Er kan, vooral vanwege de verschrikkingen en het onnoemelijk lijden, door de moderne oorlog veroorzaakt, geen twijfel over bestaan, dat het ontketenen van zo’n oorlog zonder rechtvaardige reden (d.w.z. zonder dat hij wordt opgedrongen door een duidelijk en uiterst zwaar onrecht, waaraan men anders niet kan ontkomen) een “misdaad” is, die de strengste nationale en internationale sancties verdient. Men kan zelfs in beginsel de kwestie van de geoorloofdheid van de atomische, chemische en bacteriologische oorlog alleen maar stellen voor het geval, dat hij onvermijdelijk geacht moet worden om zich in de genoemde omstandigheden te verdedigen. En ook dan nog moet men al het mogelijke doen om hem te vermijden door internationale verdragen, of om het voeren er van binnen scherp en nauw omschreven grenzen te houden, opdat zijn gevolgen beperkt blijven tot de zuivere eisen van de verdediging. Als het aanwenden van dit middel dan toch nog zo’n grote verbreiding van het kwaad met zich sleept, zodat de mens er volstrekt geen controle meer over heeft, dan moet het aanwenden er van als im. moreel veroordeeld worden. Hier zou dan geen sprake meer zijn van “verdediging” tegen onrecht en van noodzakelijke “bescherming” van wettige bezittingen, maar louter en alleen van het vernietigen van ieder menselijk leven binnen het gebied van de strijd. En dit is onder geen enkele voorwaarde geoorloofd.

3. De arts en de A. B. C.-oorlog
Om op de arts terug te komen, als ooit binnen de aangegeven grenzen een moderne oorlog (A.B.C.) rechtvaardig kan zijn en in feite rechtvaardig is, dan kan men de kwestie stellen omtrent de morele geoorloofdheid van de medewerking van de arts. Maar gij zult het met ons eens zijn: men ziet de arts liever niet met zo’n werk bezig; het is te zeer in strijd met zijn allereerste plicht: helpen en genezen, niet schaden en doden.

Hierdoor zal u duidelijk worden, wat de zin was van onze vroegere verklaringen en hoe gerechtvaardigd deze waren; nl. wat wij gezegd hebben over de veroordeling van de oorlog in het algemeen en over de plaats en de taak van de militaire arts.

image_pdfimage_print