II. Antwoord op de gestelde vragen
1. Het algemeen uitgangspunt van de vragen
Na de oplossingen besproken te hebben, die men gewoonlijk voorstelt voor het probleem van de ziekelijke erfelijkheid, blijven ons nog de vragen te beantwoorden, die gij ons hebt voorgelegd. Ze worden alle geïnspireerd door het verlangen, om de zedelijke verplichting nader te omschrijven, die voortvloeit uit de resultaten van de eugenetiek, die men als verworven mag beschouwen.
In de verschillende voorgestelde gevallen gaat het over de algemene verplichting om ieder min of meer ernstig gevaar of nadeel te vermijden, zowel voor de betrokkene als voor zijn echtgenoot en afstammelingen. Deze verplichting is af te meten naar de ernst van het mogelijk nadeel, naar de grotere of kleinere waarschijnlijkheid ervan, naar de intensiteit en de zekerheid van de nadelige invloed, naar de ernst van de motieven, die men heeft om gevaarlijke handelingen te stellen en om er de noodlottige gevolgen van toe te laten. Welnu, deze kwesties zijn merendeels kwesties van het feit, waarop alleen de betrokken persoon, de arts en de specialisten antwoord kunnen geven. Van moreel standpunt kan men in het algemeen zeggen, dat men niet het recht heeft, geen rekening te houden met de werkelijke risico’s, die men kent.
2. Het medisch onderzoek vóór het huwelijk
Volgens dit grondprinciep, kan men bevestigend antwoorden op de eerste vraag, die gij gesteld hebt: Moet men over het algemeen een onderzoek vóór het huwelijk, en speciaal in Italië en het Middellandse Zeegebied een bloedonderzoek aanraden? Dit onderzoek is aan te raden; en zelfs zou men het, als het gevaar werkelijk ernstig is, in bepaalde provincies of plaatsen verplichtend kunnen stellen. In Italië, in heel het Middellandse Zeegebied en in de landen, die groepen van emigranten uit deze landen opnemen, moet men bijzonder met de mediterrane bloedziekte rekening houden. De moralist moet er zich, in particuliere gevallen, van onthouden om met een apodictisch “ja” of “neen” te antwoorden; alleen het kennen van al de feitelijke gegevens maakt het mogelijk, te bepalen of men staat voor een zware verplichting.
3. Het afraden van het huwelijk
Gij vraagt vervolgens: is het geoorloofd, het huwelijk te ontraden aan twee verloofden, bij wie het bloedonderzoek heeft uitgewezen, dat de mediterrane ziekte aanwezig is? Wanneer iemand de drager is van de mediterrane bloedziekte, dan mag men hem het huwelijk ontraden, maar men mag het hem niet verbieden. Het huwelijk is een van de fundamentele rechten van de menselijke persoon, dat men niet mag aantasten. Als men soms dit edelmoedig standpunt van de Kerk moeilijk kan begrijpen, dan komt dit, omdat men gemakkelijk uit het oog verliest, wat Pius XI vooropstelde en uiteenzette in de encycliek Casti aonnubii over het huwelijk: De mensen worden niet op de allereerste plaats voor deze aarde en voor het tijdelijk leven voortgebracht, maar voor de hemel en de eeuwigheid. Dit essentiëel beginsel schijnt aan de preoccupaties van de eugenetiek vreemd te zijn. En toch is het juist, het is zelfs het enige, dat volledig geldt. Pius XI verklaarde ook in dezelfde encycliek, dat men niet het recht heeft, iemand te beletten, te huwen, of een wettig gesloten huwelijk te gebruiken, zelfs wanneer het echtpaar, alle pogingen ten spijt, niet in staat is, gezonde kinderen voort te brengen. In feite zal het dikwijls moeilijk zijn, beide standpunten, dat van de eugenetiek en dat van de moraal, te verenigen. Maar om de objectiviteit van de discussie te verzekeren, moet ieder het standpunt van de ander kennen en vertrouwd zijn met de redenen, waarop het steunt. (8)
4. Het afraden van de voortplanting
Van dezelfde gedachten moet men ook uitgaan bij de beantwoording van de derde vraag: als men na het sluiten van het huwelijk de aanwezigheid van de mediterrane bloedziekte bij de beide echtgenoten constateert, mag men hun dan het voortbrengen van kinderen ontraden? Men mag hun afraden, kinderen te verwekken, maar men mag het hun niet verbieden. Overigens moet men zien, welke methode de raadgever (arts, haematoloog of moralist) hun tot dit doel aangeeft. De speciaalwerken geven hier opzettelijk geen antwoord en laten aan de betrokken echtgenoten hun volledige verantwoordelijkheid. Maar de Kerk mag zich met deze negatieve houding niet tevreden stellen; zij moet een standpunt kiezen. Gelijk wij reeds zeiden: er is geen bezwaar tegen de volledige onthouding, tegen de methode Ogino-Knaus en tegen de adoptie van een kind.
5. De kwestie van de geldigheid van het huwelijk
De volgende vraag heeft betrekking op de geldigheid van het huwelijk, gesloten tussen twee personen, die aan de mediterrane bloedziekte lijden: Als de echtgenoten op het ogenblik van hun huwelijkssluiting niet op de hoogte zijn van hun toestand, kan dit feit dan een reden zijn, dat hun huwelijk ongeldig is. Afgezien van het geval, waarin men het vrij zijn van elke ziekelijke erfelijkheid als voorwaarde stelt (can. 1092), zijn noch een eenvoudige onwetendheid, noch een bedrieglijk geheimhouden van een ziekelijke erfelijkheid, noch zelfs een positieve dwaling, die het huwelijk voorkomen zou hebben, als ze ontdekt was, voldoende om de geldigheid ervan in twijfel te trekken. Het object van het huwelijkscontract is te eenvoudig en te duidelijk, om zich op onwetendheid hieromtrent te kunnen beroepen. De band, die men met een bepaalde persoon heeft aangegaan, moet als gewild worden beschouwd vanwege de heiligheid van het huwelijk, vanwege de waardigheid van de echtgenoten en de zekere positie van de voortgebrachte kinderen; en het tegendeel moet duidelijk en zeker worden bewezen. De ernstige dwaling, die de oorzaak is geweest van het contract (canon 1084) valt niet te ontkennen, maar ze bewijst niet, dat de echte wil om het huwelijk met een bepaalde persoon aan te gaan, niet aanwezig was. Wat beslissend is bij het contract is niet, wat men gedaan zou hebben, wanneer men deze of gene omstandigheid had geweten, maar wat men in werkelijkheid gewild en gedaan heeft, omdat men ze feitelijk niet wist.
6 De Rh-factor
In de zevende kwestie vraagt gij of men de “Rh-situatie” mag beschouwen als een reden voor de ongeldigheid van het huwelijk, als ze reeds vanaf de eerste zwangerschap de dood van de kinderen met zich meebrengt ? Gij veronderstelt, dat de echtgenoten zich niet hebben willen verplichten, kinderen te verwekken, die het slachtoffer zouden zijn van een vroegtijdige dood ten gevolge van een erfelijke belasting. Maar het feit alleen, dat erfelijke ziekten de dood van de kinderen ten gevolge hebben, bewijst nog niet, dat de wil om het huwelijk te sluiten niet aanwezig was. Deze situatie is natuurlijk tragisch, maar de redenering steunt op een beschouwing, die niet opgaat. Het voorwerp van het huwelijkscontract is niet het kind, maar het stellen van de natuurlijke huwelijksdaad, of juister, het recht om deze daad te stellen: dit recht blijft geheelonafhankelijk van wat het voortgebrachte kind overerft en zelfs van zijn levensvatbaarheid.
Gij vraagt ook of het bij een echtpaar met de Rhsituatie geoorloofd is, altijd de voortplanting af te raden of dat men de eerste verkeerde afloop moet afwachten ?
De specialisten in de genetica en de eugenetiek zijn op dit terrein meer competent dan wij. Het gaat immers om een kwestie van het feit, en deze hangt van talrijke factoren af, waarover gij met competentie kunt oordelen. Vanuit zedelijk oogpunt is het voldoende, de beginselen, die wij boven hebben uiteengezet, met de nodige distincties toe te passen.
7. Het huwelijk tussen bloedverwanten
Gij vraagt tenslotte, of men op technisch vlak propaganda mag maken om de gevaren naar voren te brengen, die verbonden zijn aan het huwelijk tussen bloedverwanten ? Zonder enige twijfel is het nuttig, het publiek op de hoogte te stellen van de ernstige gevaren, die dergelijke huwelijken met zich meebrengen. Om de morele verplichting te kunnen beoordelen dient men hier eveneens rekening te houden met de ernst van het gevaar.
Slot
1. Lof voor het werk van de geleerden
Met scherpzinnigheid en volharding tracht gij alle mogelijke uitwegen te vinden voor zovele moeilijke situaties; gij beijvert u zonder ophouden om ontzaglijk veel menselijk lijden en ellende te voorkomen en te genezen. Zelfs al schijnt het wenselijk, op bepaalde punten preciseringen of wijzigingen aan te brengen, dan doet dit niets af aan de ontwijfelbare verdienste van uw werk. Wij moedigen het van harte aan. Wij waarderen ten zeerste de actieve en ernstige samenwerking,die de verschillende opinieszich vrij laat uiten, maar die nooit blijft staan bij negatieve kritiek. Dit is de enige weg naar een werkelijke vooruitgang, zowel bij het verkrijgen van nieuwe theoretische kennis als bij de klinische toepassing ervan.
2. Zegen
Moogt gij uw werk moedig voortzetten met de voortdurende zorg om de hoogste geestelijke waarden veilig te stellen, die alleen een waardige bekroning kunnen vormen van uw moeiten. Als onderpand van onze genegenheid en van de goddelijke gunsten, verlenen wij aan u zelf en aan allen, die u dierbaar zijn, onze apostolische zegen.
Noten
1. A.A.S. (1949) 557-561
2. A.A.S. 48 (1956) 467-477
3. Zie Denzinger, n. 1151-1216; 1221-1288.
4. A.A.S. 43 (1951) 843-844
5. A.AS. 45 (1953) 673-679.
6. A.A.S. 22 (1930) 559-560.
7. A.A.S. 22 (1930) 561.
8. Zie A.A.S. 22 (1930) 564-565.
Vertaling uit het Frans van dr. M.H. Mulders C.ss.R. en dr. J. Kahmann, C.ss.R., serie Ecclesia Docens nr 0795, Gooi & Sticht, Hilversum, 1961