Over morele aspecten van huwelijksleven en zwangerschap

4. Het laatste aspect van uw apostolaat betreft de verdediging zowel van de juiste rangorde der waarden als van de waardigheid van de menselijke persoon
Opvattingen omtrent de persoonswaarden als eigenlijk doel van de huwelijksomgang

De “persoonswaarden” en de noodzakelijkheid ze te eerbiedigen is een onderwerp dat sinds twintig jaar steeds meer de schrijvers bezig houdt. In veel van hun werken krijgt ook de specifiek geslachtelijke daad zijn plaats om haar dienstbaar te maken aan de persoonlijkheid van de echtgenoten. De eigenlijke en diepste zin van de uitoefening van het huwelijksrecht zou hierin bestaan, dat de lichamelijke vereniging de uitdrukking en verwezenlijking is van de persoonlijke en affectieve vereniging.

Artikelen, hoofdstukken, hele boeken, bijeenkom: sten, met name ook over “de techniek van de liefde”, worden gewijd aan de verbreiding van deze gedachten, aan de toelichting er van door raadgevingen aan de jonggehuwden als leidraad in het huwelijk, opdat zij niet uit onwetendheid of verkeerd begrepen schaamtegevoel of ongegronde angstvalligheid, ongebruikt laten wat God, die ook de natuurlijke neigingen geschapen heeft, hun geeft. Als uit deze volledige wederzijdse overgave van de echtgenoten een nieuw leven voortkomt, dan is dit een gevolg, dat buiten de “persoonswaarden” blijft, of hoogstens tot de periferie er van behoort; een gevolg, dat men niet afwijst, maar dat men niet als het middelpunt wil zien van de huwelijksomgang.

Volgens deze theorieën zouden uw zorg voor het leven, dat nog verborgen is in de moederschoot en voor de voorspoedige geboorte van het kind nog slechts ondergeschikt belang hebben en op de tweede plaats komen.

Deze opvattingen betekenen een omkering van de juiste rangorde der waarden
Als nu deze betrekkelijke waardering slechts de waarde van de persoon van de echtgenoten zou benadrukken boven die van het kind dan zou men dit vraagstuk strikt genomen buiten beschouwing kunnen laten. Maar wij staan hier integendeel voor een verregaande omkering van de rangorde der waarden en der doelstellingen, die door de Schepper zelf zijn gewild. Wij hebben te doen met de verbreiding van een geheel van gedachten en gevoelselementen. die rechtstreeks in strijd zijn met de duidelijkheid, de diepte en de ernst van de christelijke opvatting. En hier moet opnieuw uw apostolaat zich doen gelden. Het kan immers voorkomen, dat de moeder en echtgenote u in vertrouwen neemt en dat gij ondervraagd wordt over de geheimste verlangens en de intimiteiten van het huwelijksleven. Maar hoe zult gij dan, in het bewustzijn van uw zending, de echtgenoten er toe kunnen brengen de waarheid en de juiste orde in hun waardering en handelen te eerbiedigen, als gij zelf hiervan niet nauwkeurig op de hoogte zijt, en niet de karaktervastheid bezit, om te verdedigen, wat volgens uw overtuiging waar en juist is ?

Het eerste en meest wezenlijke doel van het huwelijk is de voortplanting en opvoeding
Welnu, de waarheid is, dat het huwelijk als natuurlijke instelling krachtens de wil van de Schepper als eerste en meest wezenlijk doel niet heeft de persoonlijke vervolmaking van de echtgenoten, maar het voortbrengen en het opvoeden van het nieuwe even. De andere doeleinden, ofschoon eveneens door de natuur gewild, staan niet op één lijn met het eerste doel en nog minder erboven, maar zijn daaraan wezenlijk ondergeschikt. Dit geldt van ieder huwelijk, ook van het onvruchtbare huwelijk; gelijk men van ieder oog kan zeggen, dat het bestemd en gemaakt is om te zien, ook al komt het in abnormale gevallen, door bijzondere innerlijke en uitwendige omstandigheden nooit tot visuele waarneming.

Verklaringen van de H. Stoel
Juist om een eind te maken aan alle onzekerheid en misvattingen, die valse theorieën dreigden te verspreiden omtrent de rangorde van de doeleinden in het huwelijk en hun wederzijdse betrekkingen, hebben wijzelf enkele jaren geleden (10 Maart 1944) (20) een verklaring opgesteld over de orde van die doeleinden, en aangegeven, wat uit de innerlijke structuur zelf van het natuurlijk vermogen blijkt, wat gemeengoed is van de christelijke overlevering, wat de pausen herhaaldelijk hebben geleerd en wat ten slotte in de vereiste vorm is vastgelegd door het wetboek van het kerkelijk recht. (21) Zelfs heeft de H. Stoel kort daarna, om de hiermee strijdige meningen recht te zetten, in een decreet openlijk verklaard, dat de mening van enkele moderne schrijvers onaanvaardbaar is, die ontkennen, dat het eerste doel van het huwelijk de. voortplanting en opvoeding is, of leren, dat de secundaire doeleinden niet wezenlijk ondergeschikt zijn aan het eerste doel, maar op één lijn daarmee staan en daarvan onafhankelijk zijn. (22)

De andere waarden van het huwelijk staan in dienst van het eerste doe
Willen wij hiermee het goede en juiste in de persoonlijke waarden, die uit het huwelijk en de beleving ervan voortvloeien, ontkennen of verkleinen? Geenszins, want de Schepper heeft in het huwelijk tot het voortbrengen van het nieuwe leven mensen bestemd van vlees en bloed, mensen met geest en hart, en zij zijn geroepen om het leven te schenken aan hun nakomelingschap als mensen en niet als redeloze dieren. Tot dit doel wil de Heer de vereniging van de echtgenoten. De H. Schrift zegt immers van God, dat Hij de mens schiep naar Zijn beeld en hem schiep als man en vrouw (23) en dat Hij gewild heeft, gelijk herhaaldelijk in de heilige boeken wordt verzekerd, dat “de man vader en moeder verlaat en zich met zijn vrouw verenigt en zij één vlees vormen.” (24) Dit alles is dus waar en door God gewild, maar het moet niet worden losgemaakt van de eerste taak van het huwelijk, nl. de dienst voor het nieuwe leven. Niet alleen het gezamenlijk werken van de echtgenoten in het uiterlijk leven, maar ook heel hun persoonlijke verrijking, hun verstandelijke en geestelijke verrijking, zelfs het meest geestelijke en diepe in de huwelijksliefde als zodanig is door de wil van de natuur en van de Schepper in dienst gesteld van de nakomelingschap. Uiteraard betekent het volmaakte huwelijksleven ook de algehele toewijding van de ouders aan hun kinderen; en de huwelijksliefde in haar kracht en innigheid wordt juist geëist door de waarachtige zorg voor het kind en waarborgt de uitoefening ervan. (25)

De huwelijksdaad is een persoonlijke samenwerking van de echtgenoten
Als men de samenleving van de echtgenoten en de huwelijksdaad herleidt tot een puur organische functie voor het overbrengen van de levenskiemen, verlaagt men de huiselijke woning, heiligdom van het gezin, als het ware tot een louter biologisch laboratorium. Daarom hebben wij in onze toespraak van 29 September 1949 tot het internationaal congres van katholieke artsen uitdrukkelijk de kunstmatige bevruchting uitgesloten van het huwelijk. De huwelijksdaad is in haar natuurlijke structuur een persoonlijke handeling, een gelijktijdig en onmiddellijk samenwerken van de echtgenoten, dat krachtens de natuur zelf van de handelende subjecten en de aard van de daad de uitdrukking is van de wederzijdse overgave, waardoor volgens het woord van de Schriftuur de vereniging “in één vlees” (26) tot stand komt.

Dit betekent veel meer dan het verenigen van twee levenskiemen, dat ook kunstmatig kan plaats hebben, dat wil zeggen, zonder de natuurlijke daad van de echtgenoten. De huwelijksdaad, verordend en gewild door de natuur, is een persoonlijke samenwerking, waartoe de echtgenoten elkander bij het aangaan van het huwelijk wederkerig het recht geven.

Gevolgtrekkingen uit het voorafgaande
Wanneer daarom deze daad in haar natuurlijke vorm van het begin af aan en blijvend onmogelijk is, ontbreekt er iets wezenlijks aan het voorwerp van de huwelijksovereenkomst. Hierop komt neer wat wij toen hebben gezegd: “Men: moet niet vergeten: alleen het voortbrengen van nieuw leven volgens de wil en het plan van de Schepper sluit in een wonderlijke volkomenheid de verwezenlijking van de beoogde doeleinden in. Het is in overeenstemming zowel met de lichamelijk-geestelijke natuur en de waardigheid van de echtgenoten als met de normale en voorspoedige ontwikkeling van het kind.” (27)

Zegt dus aan het verloofde meisje of de jong gehuwde vrouw, die u zou spreken over de waarden van het huwelijksleven, dat deze persoonlijke waarden, hetzij in de lichamelijke of zinnelijke, hetzij in de geestelijke sfeer, werkelijk echte waarden zijn, die evenwel door de Schepper in de rangorde van de waarden niet op de eerste, maar op de tweede plaats zijn gesteld.

De waarde van het vrijwillig afstand doen van het huwelijk
Voegt hieraan nog iets anders toe, dat in vergetelheid dreigt te raken. Al deze secundaire waarden van de voortplantingssfeer en het voortplantingswerk vallen binnen het kader van de specifieke taak van de echtgenoten, die is: het voortbrengen en opvoeden van het nieuwe leven. Verheven en edele taak! Zij behoort echter niet tot het wezen van een volmaakt menselijk wezen, alsof het niet verwezenlijkt worden van de natuurlijke voortplantingsdrang een soort vermindering van de menselijke persoon zou betekenen. Het afstand doen van die verwezenlijking is geen ,verminking van de persoonlijke en geestelijke waarden, vooral niet als het geschiedt uit zeer hoge beweegredenen. Van dit vrijwillig afstand doen uit liefde tot het rijk van God heeft de Heer gezegd:. “Non omnes capiunt verbum istud, sed quibus datum est”: niet allen begrijpen deze leer, maar alleen zij, aan wie het gegeven is.” (28)

Een overdreven prijzen van het Voortplantingswerk, ook in de wettige en zedelijk vereiste morele vorm van het huwelijksleven, zoals tegenwoordig niet zelden gebeurt, is daarom niet alleen onjuist en in strijd met de waarheid; het sluit ook het gevaar in van een valse instelling van verstand en gevoel, die goede en verheven gevoelens kan tegenwerken en verstikken, vooral in de nog onervaren jeugd, die de “teleurstellingen van het leven nog niet kent. Want welk normaal mens, gezond naar lichaam en ziel, wil ten slot te gerekend worden tot degenen, wie het ontbreekt aan karakter en geestkracht?

Moge uw apostolaat overal, waar gij uw beroep uitoefent, de geesten verlichten en deze juiste rangorde van de waarden inscherpen, opdat de mensen hun oordeel en hun gedrag daarnaar regelen.

De geslachtelijke voldoening is ondergeschikt aan het doel van het huwelijk
Onze uiteenzetting over de taak van uw beroepsapostolaat zou echter onvolledig zijn zonder een kort woord over de bescherming van de menselijke waardigheid in het gebruik van de geslachtelijke neiging. Dezelfde Schepper, die Zich in Zijn goedheid en wijsheid voor de instandhouding en voortplanting van het menselijk geslacht van het handelen van man en vrouw heeft willen bedienen door hen in het huwelijk te verenigen, heeft ook gewild, dat de echtgenoten bij die daad een genot en voldoening ondervinden in lichaam en geest. De echtgenoten doen dus niets verkeerds, als zij deze voldoening zoeken en genieten. Zij aanvaarden, wat de Schepper voor hen bestemd heeft.

Niettemin moeten de echtgenoten Gok hier een juiste gematigdheid weten te betrachten. Gelijk bij het genot van spijs en drank, moeten zij zich ook bij het geslachtelijk genot niet onbeheerst overgeven aan de zinnelijke neiging. De juiste regeling is dus: het gebruik van het natuurlijk voortplantingsvermogen is alleen in het huwelijk zedelijk geoorloofd in dienst en volgens de rangorde van de doeleinden van het huwelijk. Hieruit volgt, dat ook alleen in het huwelijk en volgens deze regel het verlangen naar en het smaken van dat genot en die voldoening geoorloofd zijn. Want het genieten is onderworpen aan de wet van de handeling, waaruit het voortvloeit en niet andersom: de handeling aan de wet van het genieten. En deze zo redelijke wet heeft niet alleen betrekking op het wezen, maar ook op de omstandigheden van de handeling, zodat men, ook al blijft het wezen van de daad onaangetast, kan misdoen door de wijze waarop men ze stelt.

Een moderne opvatting in strijd met dit beginsel
Het overtreden van deze regel is even oud als de erfzonde. Toch loopt men in deze tijd gevaar het grondbeginsel zelf uit het oog te verliezen. Tegenwoordig immers pleegt men in woord en geschrift (en dit doen ook enkele katholieken) de noodzakelijke autonomie, het eigen doel en de eigen waarden van de sexualiteit en de beleving er van te verdedigen, onafhankelijk van het doel, dat is het voortbrengen van nieuw leven. Men zou de orde zelf die door God is vastgesteld, aan een nieuw onderzoek en een nieuwe wet willen onderwerpen. Men zou in de wijze, waarop men aan de geslachtelijke neiging voldoet, geen andere beperking willen aanvaarden, dan het eerbiedigen van het wezen van de natuurlijke daad. Daardoor zou men de zedelijke plicht tot het beheersen van zijn hartstochten vervangen door de vrijheid om blind en onbeheerst de grillen en neigingen van de natuur te volgen; en dit moet vroeg of laat strekken tot nadeel van de moraal, het geweten en de menselijke waardigheid.

Had de natuur uitsluitend of althans op de eerste plaats beoogd een wederzijds zich geven van de echtgenoten en het bezitten van elkaar in vreugde en genieten, en had zij, die daad alleen maar gewild om het geluk van hun persoonlijke ervaring zo hoog mogelijk op te voeren en niet om hen te prikkelen tot de dienst van het leven, dan had de Schepper een ander plan gevolgd in de vorm en de structuur van de natuurlijke daad. Maar nu is die daad ten slotte geheel en al ondergeschikt aan en geordend tot die ene grote wet van de “generatio et educatio prolis” (de voortplanting en opvoeding van het kind), d.w.z. tot het verwezenlijken van het eerste doel van het huwelijk als oorsprong en bron van het leven.

Antichristelijke genotzucht
Helaas wordt de wereld onophoudelijk overstroomd door golven van genotzucht, die heel het huwelijksleven dreigen te verzwelgen in de wassende vloed van gedachten, verlangens en handelingen, met ernstig gevaar en groot nadeel voor de eerste taak van de echtgenoten.

Dikwijls schaamt men zich niet van deze antichristelijke genotzucht een leer te maken, waarbij men het verlangen inscherpt om bij de voorbereiding en de voltrekking van de huwelijksgemeenschap het genot steeds hoger op te voeren; alsof bij de huwelijksomgang heel de zedenwet slechts bestond in het juist stellen van de daad zelf, en alsof al het andere, hoe het ook gebeurt, gerechtvaardigd werd door het uiten van de wederzijdse liefde, geheiligd door het sacrament van het huwelijk, prijzenswaardig en verdienstelijk voor God en voor het geweten. Om de waardigheid van de mens en om die van de christen, die een beperking opleggen aan de uitwassen van de zinnelijkheid, bekommert men zich niet.

De eis van de christelijke zedenwet
Neen. De ernst en de heiligheid van de christelijke zedenwet laten niet toe, dat men onbeheerst de geslachtelijke neiging involgt en zo alleen naar voldoening en genot streeft. Zij veroorlooft aan de mens als redelijk wezen niet, zich zover te laten meeslepen, noch met betrekking tot het wezen, noch met betrekking tot de omstandigheden van de daad.

De wederzijdse eerbied in het huwelijk waarborg van echt geluk
Sommigen voeren als reden aan, dat het geluk in het huwelijk rechtstreeks evenredig is aan het wederzijds genot in de huwelijksomgang. Neen. Het geluk in het huwelijk integendeel rechtstreeks evenredig aan de wederzijdse eerbied tussen de echtgenoten, ook in hun intieme betrekkingen. Niet alsof zij hetgeen de natuur biedt en de Schepper geschonken heeft, onzedelijk achten en afwijzen maar omdat deze eerbied en de wederzijdse achting, die daaruit voortkomt, een van de sterkste elementen is van een zuivere liefde, een liefde, die daardoor des te inniger is.

Uw apostolaat voor de eer van het christelijk huwelijk
Verzet u in uw beroepswerkzaamheid, zoveel gij kunt, tegen het opdringen van deze verfijnde genotzucht, waaraan iedere geestelijke waarde ontbreekt en die daarom christelijke echtgenoten onwaardig is. Wijst er op, hoe de natuur weliswaar het spontaan verlangen heeft gegeven naar het genot en het goedkeurt in een wettig huwelijk, maar niet als doel op zich, doch uiteindelijk voor de dienst aan het leven. Verwijdert uit uw geest die cultus van het genot en doet uw best de verbreiding tegen te gaan van een literatuur, die meent de intimiteiten van het huwelijksleven in alle bijzonderheden te moeten beschrijven zogenaamd om de echtgenoten op de hoogte te brengen, te leiden en gerust te stellen. Om het nauwgezet geweten van echtgenoten gerust te stellen, is in het algemeen het gezond verstand, het natuurlijk aanvoelen en een korte onderrichting over de duidelijke en eenvoudige beginselen van de christelijke zedenwet voldoende. Als in bijzondere omstandigheden een verloofd meisje of een jonggehuwde vrouw uitvoeriger inlichtingen nodig heeft over een of ander speciaal punt, is het uw taak haar met fijne tact een nadere verklaring te geven in overeenstemming met de natuurwet en het gezond christelijke geweten.

Wat wij u hebben voorgehouden, heeft niets te maken met manichaeïsme of jansenisme, zoals sommigen willen doen voorkomen om zichzelf te rechtvaardigen. Het is slechts een verdediging van de eer van het christelijk huwelijk en van de persoonlijke waardigheid van de echtgenoten. Tot dit doel mee te werken is, vooral in onze tijd, een dringende plicht van uw beroepszending.

Slot
Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van onze uiteenzetting. Uw beroep opent voor u een breed terrein van veelzijdig apostolaat; apostolaat, dat minder bestaat in woorden dan in daden en in het geven van leiding; apostolaat, dat gij slechts dan met succes kunt uitoefenen, als gij doordrongen zijt van het doel van uw zending en van de middelen om het te bereiken, en als gij bezield zijt met een vaste en besliste wil, steunend op een diepe godsdienstige overtuiging, die gedragen en versterkt wordt door het geloof en de christelijke liefde.

Terwijl wij over u de machtige hulp van Gods licht en Gods kracht afsmeken, geven wij u van harte als onderpand en waarborg van overvloedige hemelse genaden, onze apostolische zegen.

Noten
1. Verg. Gen. 1, 26-27
2. 2 Makk. 7, 22-23
3. Decr. H. Off. 2 Dec. 1940, A.A.S. 32, 553-554
4. Ex. 20,13
5. Verg. Ps. 126,3
6. Ps. 127, 3-4
7. Ps. 108, 13
8. Verg. Matt. 25, 21
9. Joh. 16,21
10. 1 Tim. 2, 15
11. Matt. 5, 7
12. Luk. 1, 38
13. Verg. Gal. 4, 4
14. Joh. 1, 14
15. Luk. 1, 31
16. A.A.S. 22, 1930, 559-562
17. Ibid. 564-565
18. Decr. H. Off. 22 febr. 1940, A.A.S. 32, 1940, 73.
19. Conc. Trid., Sess. 6, cap. 11 (Denz. 804); S. August., De natura et gratia, cap 43, n. 50 ; -ML 44,271.
20. Deze verklaring werd niet gepubliceerd; het decreet van het H. Officie van 1 april 1944 stemt er zakelijk mee overeen – verg. F. Hürth S.J., in Periodica 40 (1951) 424-425.
21. Can. 1013, § 1.
22. Decr. H. Off., 1 apr. 1944 (A.A.S. 36, 103)
23. Vgl. Gen. 1, 27.
24. Gen. 2, 24; Matt. 19, 5; Efes. 5, 31.
25. Vgl S. Thomas, Summa Theologica, III q. 29, a. 2; – Suppl. Q. 49, a. 2 ad 1.
26. Gen. 2, 24
27. A.A.S. 41, p 560
28. Matt. 19, 11.

Nederlandse vertaling uit het Italiaans van dr. Chr. Oomen CssR., Serie Ecclesia Docens 0191 Gooi & Sticht, Hilversum, 1952

image_pdfimage_print