2. De manipulatie van erfelijke factoren in de vorige eeuw
De manipulatie van de biologische structuur van de mens vindt dus al plaats ook op andere manieren dan door genetische manipulatie en zal in de niet al te verre toekomst naar het zich laat aanzien steeds vaker voorkomen. Afgezien van deze ontwikkeling leert de geschiedenis van de vorige eeuw dat filosofen, wetenschappers en politici de maakbaarheid van de mens en de samenleving door het sturen van de voortplanting niet slechts als een ideaal, maar zelfs als een morele plicht hebben gezien. Op het terrein van de erfelijkheidsleer uitte het maakbaarheidsideaal zich vooral in de eugenetica, die in de eerste helft van de twintigste eeuw zowel een tak van wetenschap als een maatschappelijke en politieke beweging was.
a. De klassieke eugenetica
Een belangrijke aanzet tot de opkomst van de eugenetica was de evolutietheorie van Charles Darwin die hij publiceerde in zijn Origin of the Species in 1859. De term ‘eugenetica’ werd geïntroduceerd door Francis Galton, een neef van Darwin, in zijn boek Inquiries into human faculty (1883), waarin hij de evolutietheorie op de mens toepaste. Volgens hem waren genetische factoren, kernachtig samengevat onder de term ‘nature’, veel belangrijker voor de menselijke intelligentie dan omgevingsfactoren, zoals gezin en opvoeding: de ‘nurture’. Om aan eugenetica een wetenschappelijke basis te geven financierde hij uit eigen middelen het Eugenics Record Office, vanaf 1907 het Eugenics Laboratory genoemd, dat met de Universiteit van Londen was geaffilieerd.
De eugenetica veranderde al spoedig van een zuiver wetenschappelijke aangelegenheid in een politieke en sociale beweging. Zo ontstond in 1907 de Eugenics Education Society, met als doel het propageren van de resultaten van de research op dit gebied en het ontwerpen van plannen voor de regulering van de voortplanting.
Ook in de Verenigde Staten verbreidde zich de eugenetica als wetenschap en als politiek-sociale beweging. Charles Davenport werd hiervan de grote leider door het onderzoek dat hij op dit terrein verrichte in het door hem in 1904 opgerichte laboratorium in Cold Spring Harbor. Tussen 1910 en 1924 organiseerde hij op grote schaal en over het gehele land onderzoeken van familiegeschiedenissen en stambomen.
De eerste propagandist van eugenetische denkbeelden in Duitsland was de zoöloog en filosoof Ernst Haeckel (1834-1919). In twee werken, Natürliche Schöpfungsgeschichte (1868) en Die Lebenswunder (1904), uitte hij zijn bewondering voor de Spartaanse gewoonte zwakke pasgeborenen te doden. Door deze vorm van kunstmatige selectie (“Künstliche Züchtung”) zouden zij een sterke natie zijn geworden. (5) Voor Haeckel was de overtuiging dat menselijk leven onder elke omstandigheid bescherming verdiende, een archaïsch dogma, zoals het vrome geloof in een onsterfelijke ziel en de ‘goede God’. (6) Hij achtte het absoluut noodzakelijk dat natuurlijke selectie ongehinderd haar weg moest kunnen gaan. Zij werd daar echter in belemmerd door enkele ongunstige vormen van kunstmatige selectie, zoals de “medische selectie” (“medicinische Züchtung”): als artsen het leven van zieke of inferieure mensen in stand houden, zo schreef Haeckel, dan hebben zij meer kans zich voort te planten. (7) Daardoor liet men toe dat inferieure erfelijke eigenschappen zich in de maatschappij verbreidden. Hetzelfde gold voor de “militaire selectie” (“militarische Züchtung”): de meest geschikte kandidaten moesten in militaire dienst en vielen in oorlogstijd op het slagveld, terwijl de zwakkere mannen thuis bleven en in de gelegenheid waren om zich voort te planten. Haeckels denkbeelden zijn overgenomen en gepropageerd door de Deutsche Monistenbund, die hij zelf stichtte in 1906. De filosoof Nietzsche (1844-1900) noemde het een taak voor artsen die groepen van mensen te selecteren die het recht hadden zich voort te planten, en ook te bepalen wie het recht had geboren te worden en te leven. (8)
Eugenetica kreeg al snel het karakter van racisme. In 1895 introduceerde de Duitse arts Ploetz de uitdrukking “Rassenhygiene” als synoniem voor eugenetica. Tot de Eerste Wereldoorlog was het voornaamste doel van de eugenetische beweging de verbetering van de genetische constitutie van de mens. Daarna kreeg zij in de Verenigde Staten en in Duitsland sterk racistische trekken. De United States Immigration Restriction Act van 1924 legde aan de immigratie van mensen afkomstig uit Zuid- en Oost-Europa selectief beperkingen op, omdat zij als ‘biologisch inferieur’ te boek stonden.
Uiteraard stonden de eugenetici in die tijd slechts indirecte middelen ten dienste om de genetische constitutie van de mens te beïnvloeden. Men onderscheidde in dit opzicht de positieve en de negatieve eugenetica. De positieve genetica kwam neer op het bevorderen van “waardig ouderschap” door middel van voorlichting over erfelijkheid en door ‘superieure’ ouders aan te moedigen veel kinderen te verwekken. Een sterk staaltje daarvan verhaalt Gereon Goldmann in zijn boek Tödliche Schatten-Tröstendes Licht. Als franciscaan en seminarist was hij eind dertiger jaren gemobiliseerd en bij de SS terecht gekomen. Met kerstmis 1939 hoorde hij tot zijn ontsteltenis dat de Reichsführer van de SS, Heinrich Himmler, aan SS-ers vroeg om kinderen te verwekken om het verlies aan Duitse militairen te compenseren: “Wij moeten de Führer kinderen schenken … Veel edele meisjes in het thuisland zijn bereid op deze wijze het vaderland te dienen. Elke SS-man die daartoe bereid is, krijgt hiervoor bijzonder verlof.” (9) De staat nam alle onkosten op zich en zou elke vader een beloning van 1000 rijksmark uitbetalen.
Negatieve eugenetica betrof het door het Nazi-regime toe ontmoedigen of onmogelijk maken van ‘onwaardig ouderschap’. De hiervoor gebruikte methoden waren het beperken van huwelijken, sterilisatie en afzondering. Deze maatregelen werden voorgesteld voor epileptici, criminelen, alcoholverslaafden, prostituees en paupers: de eugenetische beweging reduceerde de mens zozeer tot een puur biologisch wezen dat zij alle gedragsproblemen uitsluitend tot genetische factoren herleidde. De rol van de opvoeding, het gezin, het sociale milieu of de omgeving werd volkomen over het hoofd gezien. Dit gebeurde trouwens ook in andere landen. Tussen 1907 en 1931 werd in dertig van de Verenigde Staten bij wet de gedwongen sterilisatie van geestelijk gehandicapten, verkrachters en criminelen verordend.
Onder het Nazi-regime heeft de eugenetische beweging in Duitsland tot de meest afschuwelijke uitwassen geleid. Zij misbruikte de eugenetica als pseudo-wetenschappelijk motief voor het uitroeien van Joden, zigeuners, en zwervers; zij zouden een bedreiging zijn voor de zuiverheid van het Arische ras. Maar ook op minder opzienbarende wijzen probeerden de Nazis hun eugenetische idealen te realiseren. In 1939 gaf Hitler zijn lijfarts Brandt de opdracht een organisatie op te zetten voor de beëindiging van het leven van pasgeborenen met aangeboren afwijkingen, de zogenaamde ‘Kinder-Euthanasie’ en van psychiatrische patiënten, de beruchte ‘Aktion T 4′, een schuilnaam die was afgeleid van haar adres: Tierstrasse 4 in Berlin-Charlottenburg. (10)
Het is opmerkelijk dat de eugenetische beweging in de meeste landen zo weinig tegenstand ontmoette. Genetici juichten de door het Nazi-regime getroffen eugenetische maatregelen toe. Een verbazingwekkend groot aantal artsen was bereid eraan mee te werken.
Toch was er ook kritiek. In de twintiger en dertiger jaren wezen vooral Engelse biologen op de zwakke wetenschappelijke basis van de eugenetica. De programma’s die de eugenetici hadden ontwikkeld ter regulering van de voortplanting zouden volgens berekening pas na zeer lange tijd het gewenste effect kunnen sorteren. Bovendien bleek uit antropologisch en psychologisch onderzoek dat, naast genetische factoren, de omgeving en de cultuur een minstens even sterke invloed op de menselijke ontwikkeling hadden. Van de kant van de Katholieke Kerk werden bij monde van Paus Pius XI in diens encycliek Casti Connubii (1930) de negatieve eugenetica scherp veroordeeld. (11)