Humanae vitae: een halve eeuw steen des aanstoots of een profetisch document?

Niet het gunstigste moment
Maar wat nog het allerbelangrijkste was: op het moment dat de hormonale contraceptiepil beschikbaar kwam, stond in de Westerse wereld een van de diepste geloofscrisissen in de kerkgeschiedenis op uitbreken. Al in de tweede helft van de jaren veertig was waarneembaar dat de band van katholieken met hun Kerk was afgenomen en meer steunde op de sociale verbondenheid met de kerkgemeenschap dan op de inhoud van haar geloofsleer. Daar kwamen bovenop de pijlsnelle culturele veranderingen van de jaren ’60. De welvaart bereikte een in de geschiedenis ongekend niveau. Mensen beschikten ineens over voldoende financiële middelen, waardoor ze tamelijk onafhankelijk van elkaar konden leven en dat deden ze dan ook. De samenleving werd individualistisch en is sinds de intrede van de sociale media zelfs hyper-individualistisch geworden.

De sociale cohesie zwakte bijgevolg snel af en dat proces ging aan de kerkdeur bepaald niet voorbij. Was de geloofsinhoud al niet meer het cement van de Kerk, nu is dat ook niet langer de sociale binding binnen de eigen geloofsgemeenschap. Het individu heeft binnen de nieuw ontstane cultuur niet alleen het recht, maar zelfs de plicht om zich van anderen te onderscheiden in levensbeschouwing, religieuze opvattingen en ethische waarden die hij voor zichzelf dient vast te stellen. Feitelijk laten de meesten zich daarbij overigens leiden door de massamedia, de sociale media en de reclame. Daardoor zijn zij feitelijk niet autonoom, maar het gaat op de eerste plaats om het gevoel dat men dat is en zichzelf kan zijn.

Binnen het kader van deze cultuur is het praktisch niet te bevatten dat een norm, zoals de Kerk die – onder meer ten aanzien van contraceptie – eeuwenlang heeft voorgehouden altijd en overal voor iedereen zonder uitzondering zou gelden. Dat wil zeggen een absolute norm zou zijn die een in essentie moreel kwade handeling verbiedt. Binnen de geschetste cultuur kunnen mensen er niet bij dat een handeling – zoals dat officieel heet – ‘intrinsiek kwaad’ zou kunnen zijn, dat wil zeggen in wezen kwaad en derhalve altijd en overal zonder enige uitzondering een moraal kwade handeling is. En dat dat zo is omdat de Schepper dat bij de schepping van de mens en daarmee de schepping van het huwelijk en de menselijke seksualiteit dat zo zou hebben ingesteld voor alle eeuwen. En wat al helemaal onbegrijpelijk is voor deze cultuur, betreft de gedachte dat één opperste kerkleider als de Paus deze scheppingsordening met de eruit voortvloeiende absolute normen met gezag zou kunnen voorhouden.

De studentenrevoluties van 1968 waren hooguit een symptoom van genoemde culturele ontwikkelingen. Onder alle generaties was een opstandige atmosfeer waarneembaar, zij het onder jongere meer dan onder de oudere. Maar het is wel tekenend dat Paulus VI exact in dat jaar zijn encycliek Humanae vitae voor het voetlicht bracht. Je zou bijna zeggen: een slechter moment had hij niet kunnen kiezen.

Al eerder, tijdens het Tweede Vaticaans Concilie, bleek overigens over het vraagstuk van de contraceptie onder bisschoppen verdeeldheid te bestaan. Dit bracht Paus Paulus VI ertoe deze kwestie aan zichzelf voor te behouden en eerst door de reeds door zijn voorganger ingestelde commissie grondig te laten bestuderen. Maar juist deze commissie bracht Paus Paulus in verlegenheid doordat zij geen eensgezindheid kon bereiken en uiteindelijk met twee rapporten kwam aanzetten.

De vice-voorzitter, kardinaal Döpfner, de aartsbisschop van München-Freissing, bood hem een meerderheidsrapport aan, ondertekend door 64 leden. Hierin werden de kunstmatige middelen voor de geboorteregeling niet als intrinsiek kwaad gekarakteriseerd. Het oordeel over het gebruik ervan als middel tot geboortecontrole moest volgens het meerderheidsrapport worden overgelaten aan het oordeel van de echtgenoten. De voorzitter, kardinaal Ottaviani, daarentegen bood een minderheidsrapport aan, ondertekend door hem en drie andere priester-leden van de Commissie. Deze kleine minderheid was van oordeel dat de Kerk de traditionele leer inzake contraceptie niet kon veranderen.

Beide rapporten lekten uit naar de media en werden daardoor publiek. Het meerderheidsrapport voedde de verwachting dat een verandering van de kerkelijke leer op dit terrein op handen was. Brede groepen Katholieken namen daarom met verslagenheid kennis van het feit dat Paus Paulus in zijn encycliek Humanae vitae vasthield aan de wat de Kerk steeds had geleerd over contraceptie. Tegen de achtergrond van de algemene roep in die jaren om meer democratie zouden velen het vanzelfsprekend hebben gevonden als de Paus het meerderheidsrapport was gevolgd.

Maar de Kerk is geen democratie. Ze wordt geleid door de Heilige Geest en in de hoogste mate is dat het geval in en door het Petrusambt. De Paus die als zichtbaar hoofd van de Kerk en stadhouder van Christus in deze wereld in de hoogste mate drager is van de gaven van de Heilige Geest, kan in persoon onfeilbare en onveranderlijke uitspraken doen ten aanzien van de leer van de Kerk, inclusief de moraal. En onfeilbaar en onveranderlijk kunnen die uitspraken ook zijn wanneer hij die niet in de vorm van een dogma verklaart, hetgeen met morele waarden en normen nooit gebeurd is. Als het kerkelijk leergezag waarheden met regelmaat, over een lange periode en in zwaarwegende termen verwoordt, dan zijn dat tekenen dat het om een onveranderlijke waarheid gaat, ook al vindt dat niet plaats in de vorm van een dogmaverklaring. Dit is ten aanzien van de leer van de Kerk inzake contraceptie zeker het geval. Zoals boven gezegd, heeft het Romeins leergezag contraceptie met regelmaat als intrinsiek kwaad bestempeld.

Essentie en ‘steen des aanstoots’
De essentiële boodschap en tegelijkertijd de ‘steens des aanstoots’ van Humanae vitae – althans in menigeens ogen – treffen we aan in de nummers 11 en 12 van deze encycliek. In nr. 11 zegt Paulus VI dat het de onveranderlijke leer van de Kerk is “dat iedere huwelijksdaad uit zichzelf gericht moet blijven op het doorgeven van leven.” De lijn van het Conciliedocument Gaudium et spes (speciaal nr. 48) volgend, constateert hij dat de huwelijksdaad de huwelijksliefde en de eenheid van de echtgenoten bevestigt en versterkt, die de essentie van het huwelijk uitmaken en de voortplanting tot essentieel doel hebben.

Vóór het Concilie bestond er onder moraaltheologen een tendens om aan de ene kant de huwelijksliefde en huwelijkse eenheid en aan de andere kant voortplanting beide als doel van de huwelijksdaad te zien, zoals ook de Anglicaanse bisschoppen deden in 1930. Evenals de Anglicaanse bisschoppen verdedigde een aantal Rooms-Katholieke moraaltheologen het gebruik van anticonceptie onder meer door deze twee doelen tegen elkaar af te wegen: soms zou het echtpaar in geweten om de huwelijksliefde en de eenheid in het huwelijk veilig te stellen door middel van contraceptie van voortplanting moeten afzien. Bijvoorbeeld in situaties waarin het nodig is om het kindergetal te beperken, maar bij onthouding van seksuele gemeenschap de huwelijksliefde en de eenheid tussen de echtgenoten onder druk zou komen te staan: dan zou zich het risico kunnen voordoen dat de echtgenoot vreemd ging.

Het Concilie ontkrachtte deze pogingen door haar leer over de verhouding tussen huwelijksliefde enerzijds en de voortplanting anderzijds. De huwelijksliefde en de eenheid van het huwelijk, zijn, zo stelde het Concilie, zijn geen doel, maar het wezen van het huwelijk. En de huwelijksliefde heeft als wezenlijk doel de voortplanting. Volgens de scheppingsorde, waarin de morele natuurwet besloten ligt, zijn huwelijksliefde en de eenheid tussen de echtgenoten van nature gericht op de voortplanting als hun doel. Op deze leer van het Concilie is de voor Humanae vitae specifieke leer gebaseerd dat de twee betekenissen van de huwelijksdaad, namelijk de eenwording van de echtgenoten en de voortplanting, onverbrekelijk verbonden zijn met elkaar en dat het de echtgenoten niet is toegestaan om beide betekenissen eigenmachtig van elkaar te scheiden:

“Deze leer (namelijk dat iedere huwelijksdaad uit zichzelf gericht moet blijven op het doorgeven van menselijk leven, E.), die door het kerkelijk leerambt reeds meermalen is uiteengezet, berust op de onverbreekbare band, die door God is gewild en die de mens niet eigenmachtig mag verbreken, tussen de tweevoudige betekenis van de huwelijksdaad: de eenwording en de voortplanting” (Humanae vitae n. 12.).

De huwelijksdaad kan alleen aan authentieke uiting van de huwelijksliefde zijn, wanneer de beide betekenissen ervan worden gerespecteerd. De eenwording van de gehuwden in tedere seksuele gemeenschap is een essentieel onderdeel van de huwelijksliefde. En tegelijkertijd brengt tedere seksuele gemeenschap de gehuwden nader tot elkaar, is zij vaak een moment van verzoening en versterkt daardoor de onderlinge eenheid van de gehuwden en hun liefde voor elkaar. Deze eenwording als essentieel onderdeel van de huwelijksliefde mag niet eigenmachtig van de voortplanting worden gescheiden, omdat de huwelijksliefde de voortplanting als haar wezenlijk doel heeft. Wezen en doel van de dingen kun je niet tegen elkaar uitspelen. Zo kunnen ook huwelijksliefde en huwelijkse eenheid als het wezen van het huwelijk niet worden uitgespeeld tegen het doel ervan, de voortplanting.

De grond voor de norm dat de echtgenoten beide betekenissen niet eigenmachtig mogen verbreken, is aldus Humanae vitae (nr. 13) gelegen in Gods scheppingsplan. God heeft het huwelijk zodanig ingesteld dat de seksuele gemeenschap van de gehuwden aan de ene kant hun huwelijksliefde bevestigt en versterkt en er de authentieke uiting van is en tegelijkertijd aan de andere kant op het doorgeven van het menselijk leven is gericht. Het opzettelijk door middel van contraceptie scheiden van de beide betekenissen van elkaar betekent dat de echtelieden God verhinderen Zijn scheppingsplan te realiseren. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, is de voortplanting niet een proces waarin wij mensen het alleen voor het zeggen hebben. God schept de ziel waardoor het embryo, dat door de huwelijksdaad wordt verwekt, een menselijk wezen wordt. God schakelt het ouderpaar in als medewerkers bij de schepping van nieuwe mensen. Wanneer de echtgenoten opzettelijk door middel van contraceptie de huwelijksdaad van zijn vruchtbaarheid beroven, draaien zij de rollen om en werpen zich als het ware op als heer en meester over de voortplanting, in plaats dat ze bereid zijn daarin de rol te spelen die ze volgens Gods scheppingsplan hebben, namelijk die van medewerkers (Ibid., nr. 13). Dan werpen ze zich op als scheidsrechters van Gods bedoeling met het huwelijk en de menselijke seksualiteit (vgl. Familiaris consortio nr. 32c).

image_pdfimage_print