Over het Christelijk huwelijk

ARTIKEL 3 – Het “sacrament”
38. De voltooiing echter van het complex dezer grote weldaden en als het ware de kroon er op, wordt gevormd door het huwelijksgoed, waaraan wij met Augustinus de naam van sacrament gegeven hebben. Dat houdt in vooreerst de onverbreekbaarheid van de huwelijksband, en vervolgens de verheffing en wijding van het huwelijkscontract door Christus tot een werkzaam teken van genade.

PARAGRAAF 1 – Wat “sacrament” vooreerst inhoudt: de onontbindbaarheid van de huwelijksband
I – Uiteenzetting van de onontbindbaarheid van het huwelijk

39. Op de eerste plaats dan: wat de onverbreekbare hechtheid van het echtverbond betreft: deze wordt door Christus zelf benadrukt met de woorden: “Wat God heeft verenigd, dat scheide geen mens” (Mt. 19, 6) en: “Wie zijn vrouw verstoot en een andere huwt, pleegt echtbreuk; en wie een vrouw huwt, die door haar man is verstoten, pleegt echtbreuk.” (Lc. 16, 18) In deze onontbindbaarheid nu legt Augustinus het huwelijksgoed, dat hij sacrament noemt. Dat zegt hij met de duidelijke woorden: “Met “sacrament” wordt bedoeld het verbod om de huwelijksgemeenschap te ontbinden, en het verbod voor de gescheiden echtgenoot of echtgenote om een verbintenis met een ander aan te gaan, zelfs niet om kinderen te krijgen.” (25)

40. Deze onschendbare hechtheid is wel niet voor ieder huwelijk even sterk en volmaakt, maar is toch een wezenseigenschap van ieder waar huwelijk. Immers, het woord des Heren: “Wat God heeft verenigd, dat scheide geen mens”, is gezegd van het huwelijk onzer eerste ouders, het oertype van alle toekomstige huwelijken, en moet dus noodzakelijk doelen op alle ware huwelijken.

41. Weliswaar werd vóór Christus de hoge en strenge zin van die oorspronkelijke wet in zoverre verzacht, dat Mozes zelfs aan de burgers van het volk Gods wegens de hardheid van hun gemoed toestond, om bepaalde redenen een scheidsbrief te geven; maar Christus heeft krachtens Zijn macht als opperste wetgever dat verlof tot grotere vrijheid herroepen, en de oorspronkelijke wet weer in haar geheel hersteld door de nooit te vergeten woorden: “Wat God heeft verenigd, dat scheide geen mens.” Daarom heeft onze voorganger Pius VI in een antwoord aan de bisschop van Erlau met grote wijsheid geschreven:
Hieruit blijkt duidelijk, dat het huwelijk zelfs in de natuurstaat, en in ieder geval lang voordat het tot de waardigheid van een eigenlijk gezegd sacrament werd verheven, door God zó was ingesteld, dat het een eeuwige, onverbreekbare band medebrengt, die dus ook verder door geen enkele burgerlijke wet kan ontbonden worden. Al kan dan ook het huwelijk zonder het sacrament bestaan, zoals dat bijv. bij de ongelovigen het geval is, toch moet ook zulk een huwelijk als het nu eenmaal een waar huwelijk is – blijven bestaan, en blijft ook absoluut bestaan, die immerdurende band, die van het eerste begin af krachtens goddelijk recht het huwelijk zó eigen is, dat hij onder geen enkel burgerlijk gezag staat. Bijgevolg: zo dikwijls er sprake is van een huwelijkssluiting, is één van de twee het geval: ofwel, men sluit het huwelijk met de bedoeling, dat er werkelijk een waar huwelijk ontstaat, en in dat geval zal dit ook die altijddurende band hebben, die door goddelijk recht aan ieder waar huwelijk eigen is; ofwel, men veronderstelt, dat het gesloten wordt zonder die altijddurende band, doch in dat geval is het geen huwelijk, maar een ongeoorloofde verbintenis, die krachtens haar voorwerp in strijd is met het goddelijk recht, en die men dus niet mag aangaan en niet mag voortzetten.” (26)

II – Bestaan er uitzonderingen op die onontbindbaarheid?
42. Nu schijnt die onontbindbaarheid wel eens een uitzondering, al is het een zeer zeldzame, toe te laten, bijv. bij sommige louter natuurhuwelijken tussen enkel ongelovigen, of ook bij huwelijken tussen gelovigen, ingeval van een wettig gesloten, maar nog niet geslachtelijk voltooid huwelijk. Maar in zulke gevallen hangt die uitzondering niet af van de wil der mensen, en evenmin van de wil van enig louter menselijk gezag, doch van het goddelijk recht, en hieromtrent heeft uitsluitend de Kerk van Christus te waken en verklaringen te geven. In geen enkel geval echter en om geen enkele reden kan een bevoegdheid van dien aard zich uitstrekken tot een christelijk, wettig gesloten en voltooid huwelijk. Immers, dit is de hoogste en meest volmaakte soort van huwelijk, en daarom vertoont het krachtens Gods wil de grootste hechtheid en onverbreekbaarheid, waar geen enkel menselijk gezag ontheffing van kan geven.

III – De grond van die onontbindbaarheid: de mystieke betekenis van het huwelijk
43. Wanneer wij nu, eerbiedwaardige broeders, met eerbied de diepste grond willen onderzoeken, waarom God dit zo gewild heeft, dan zullen wij die gemakkelijk vinden in de mystieke betekenis van het christelijk huwelijk, die in het voltooide huwelijk tussen gelovigen volledig en volmaakt tot haar recht komt. Want volgens het getuigenis van de apostel in zijn brief aan de Ephesiërs (27), waarop wij in het begin der encycliek zinspeelden, is het huwelijk onder christenen een beeld van de volmaakte vereniging, die tussen Christus en de Kerk bestaat: “Dit geheim is groot; ik bedoel zijn verhouding tot Christus en de Kerk. Deze vereniging kan, zolang Christus leeft, en de Kerk door Hem, zeker door geen scheiding ooit verbroken worden. Dat is ook de uitdrukkelijke leer van Augustinus, waar hij zegt:
Inderdaad, dit blijft waar van Christus en de Kerk: zij, die leeft verenigd met Hem, die eeuwig leeft, kan door geen scheiding van Hem losgerukt worden. Dit mysterie staat in de stad van God… dat is in de Kerk van Christus, in zulk een hoge verering, dat, ofschoon vrouwen huwen of ten huwelijk genomen worden met het doel kinderen te krijgen, het zelfs niet geoorloofd is een onvruchtbare echtgenote te verlaten om een andere, vruchtbare, te huwen. Als iemand dat doet, dan is hij weliswaar naar de wetten dezer wereld geen echtbreker, (want hier is het toegestaan na scheiding telkens tot een nieuw huwelijk over te gaan, zonder dat het voor een misdrijf geldt. Dat heeft ook, zoals de Heer getuigt, de heilige man Mozes aan de Israëlieten om de hardheld van hun gemoed veroorloofd), maar volgens de wet van het Evangelie is zo iemand schuldig aan overspel, evenals zijn vrouw, als deze met een ander huwt.” (28)

IV – Het grote nut van de onontbindbaarheid van het huwelijk
44. Overigens, hoe talrijk en kostbaar de voordelen zijn, die uit de onontbindbaarheid van het huwelijk voortvloeien, kan niemand ontgaan, die ook maar even nadenkt over het geluk van echtgenoten en kinderen, of over het welzijn der menselijke maatschappij.

45. Op de eerste plaats: de echtgenoten hebben in deze hechtheid een zeker onderpand voor de duurzaamheid hunner echtvereniging, zoals de edelmoedige overgave van eigen persoon en de innige zielengemeenschap dat uiteraard zo krachtig vordert, want: ware liefde vergaat nimmer. (1 Kor. 13:8) Vervolgens, die hechtheid richt voor de trouwe kuisheid een stevig bolwerk op tegen eventuele inwendige of uitwendige bekoringen tot ontrouw. De bange zorg, dat misschien ten tijde van tegenspoed of in de ouderdom de andere partij zal heengaan, verliest alle reden van bestaan, en in plaats daarvan komt rustige zekerheid. Verder, de waardigheid van beide echtgenoten en de wederzijdse hulp zijn daardoor op uitstekende wijze gegarandeerd. Immers, de onverbreekbare, levenslang blijvende band is voor de echtgenoten een voortdurende herinnering er aan, dat zij niet om vergankelijke goederen, en evenmin om de zinnenlust te dienen, maar om elkander hogere en blijvende goederen te verschaffen, de huwelijksgemeenschap hebben aangegaan, die alleen door de dood ontbonden kan worden.

46. Eveneens is op die manier uitstekend gezorgd voor de bescherming en opvoeding der kinderen, die zich over vele jaren moet uitstrekken; want de zware en langdurige lasten, die deze plicht medebrengt, kunnen door de ouders gemakkelijker gedragen worden, als zij er zich met vereende krachten aan wijden.

47. Niet minder rijk zijn de voordelen voor geheel de maatschappij. ‘De ondervinding immers leert ons, dat de onwrikbare hechtheid van het huwelijk een overrijke bron van eerbaar leven en zedelijke reinheid is. Waar deze zedelijke orde bewaard blijft, daar zijn ook geluk en welzijn van de staat in veiligheid. Want de staat is, wat het gezin en de individuen zijn, waaruit hij, zoals een lichaam uit de ledematen, bestaat.

48. De onschendbare hechtheid van het huwelijk met kracht verdedigen betekent dus een grote dienst bewijzen, zowel aan het bijzonder welzijn van echtgenoten en kinderen, als aan het openbaar welzijn der menselijke samenleving.

PARAGRAAF 2 – Wat “sacrament” ten tweede inhoudt: teken en bron van genade
I – Het huwelijk is een waar sacrament

49. Evenwel, het goed van het sacrament sluit behalve de onverbreekbare hechtheid nog veel hogere rijkdommen in zich, die juist door het woord sacrament zeer treffend worden aangeduid. Evenwel, het goed van het sacrament sluit behalve de onverbreekbare hechtheid nog veel hogere rijkdommen in zich, die juist door het woord sacrament zeer treffend worden aangeduid. Voor christenen immers is dit woord geen ijdele en zinledige klank. Want doordat Christus de Heer, “de insteller en voltooier van de sacramenten”, (29) het huwelijk Zijner gelovigen tot een waar en eigenlijk sacrament der Nieuwe Wet heeft verheven, heeft Hij van het huwelijk werkelijk gemaakt een teken en bron van die bijzondere inwendige genade, die bestemd is “voor de vervolmaking der natuurlijke liefde, de bevestiging der onverbreekbare eenheid, en de heiliging der echtgenoten.” (30)

50. Welnu, Christus heeft juist de geldig gegeven huwelijkstoestemming tussen gelovigen tot een teken van genade gemaakt, en dus is er tussen het sacrament en het christelijk huwelijk zulk een innig verband, dat er tussen gedoopten geen waar huwelijk kan bestaan, “of het is daardoor van zelf ook sacrament” (31)

51. Door het feit zelf dus, dat de gelovigen eerlijk zulk een toestemming geven, openen zij voor zichzelf de schatkamer der sacramentele genade, waaruit zij bovennatuurlijke krachten kunnen halen om hun plichten en hun taak stipt, heilig en tot de dood getrouw te vervullen. Immers, dit sacrament vermeerdert in degenen; die geen beletsel stellen, niet alleen het blijvend beginsel van het bovennatuurlijk leven, namelijk de heiligmakende genade, maar geeft boven dien bijzondere gaven, namelijk bewegingen der ziel ten goede, zaden van genade. Zo vermeerdert en vervolmaakt het de natuurlijke krachten, om het de echtgenoten mogelijk te maken, alles wat op de huwelijksstaat, zijn doeleinden en zijn plichten betrekking heeft, niet alleen met het verstand te begrijpen, maar ook in hun binnenste te smaken, er trouw aan vast te houden, het werkelijk te willen en metterdaad te volbrengen. Het sacrament verleent hun ten slotte een recht op dadelijke genade, telkens als zij voor de vervulling van hun plichten van staat daar behoefte aan hebben.

II – De genade van het sacrament vordert de medewerking
52. Het is echter een wet der goddelijke voorzienigheid in de bovennatuurlijke orde, dat men van de sacramenten, die men ontvangt, nadat men tot de jaren van verstand is gekomen, de volle vrucht slechts oogst onder voorwaarde, dat men aan de genade beantwoordt. Bijgevolg zal de genade van het huwelijk grotendeels een ongebruikt, in de grond begraven talent blijven, als de echtgenoten hun bovennatuurlijke krachten niet oefenen en de ontvangen zaden van genade niet verzorgen en tot ontwikkeling brengen. Als zij daarentegen, door te doen wat in hun vermogen is, zich tegenover de genade volgzaam gedragen, dan zullen zij in staat zijn de lasten van hun levensstaat te dragen en de plichten er van te volbrengen, en dan zullen zij door dit grote sacrament sterkte, heiliging en als het ware een zekere wijding hebben. Immers, zoals de H. Augustinus leert, evenals de mens door het doopsel en de priesterwijding de bestemming krijgt en hulp ontvangt om een christelijk leven te leiden of het priesterlijk ambt uit te oefenen, en de sacramentele hulp dier sacramenten nooit zal missen, zo kunnen ook ongeveer op dezelfde wijze (al is het niet op grond van een sacramenteel merkteken) gelovigen, die eenmaal door de huwelijks band verbonden zijn, nooit meer van de sacramentele hulp er van en de band er van beroofd worden. Ja, zoals dezelfde heilige leraar er bijvoegt, die heilige band slepen zij mee, ook als zij echtbrekers worden, maar dan niet meer tot roem der genade, maar tot schande voor hun misdaad. “Het gaat er mee als met een afvallige ziel, die als het ware het huwelijk met Christus verbroken heeft. Ook na het verlies van het geloof verliest deze niet het sacramentele teken van het geloof, dat zij in het bad der wedergeboorte heeft ontvangen.” (32) Laten echter de echtgenoten, voor wie de gouden band van het sacrament geen boei maar een sieraad, geen belemmering maar een steun is, alle krachten inspannen om hun huwelijk niet alleen door de kracht en de betekenis van het sacrament, maar ook door hun eigen gezindheid en gedrag altijd te doen zijn en blijven een beeld van de hoogst vruchtbare vereniging van Christus met de Kerk, een vereniging, die waarlijk een vererenswaardig geheim van volmaakte liefde is.

DERDE HOOFDSTUK – Conclusie van het eerste deel van de encycliek
53. Als men, eerbiedwaardige broeders, dit alles met aandacht en met levendig geloof overweegt; als men de heerlijke huwelijksgoederen: kinderen, trouw, sacrament, in het ware licht stelt, dan moet ieder de wijsheid, heiligheid en goedheid Gods bewonderen, die zo rijkelijk gezorgd heeft voor de waardigheid en het geluk der echtgenoten, en tegelijkertijd voor de instandhouding van het menselijk geslacht, die uitsluitend gebonden is aan de reine, heilige levensgemeenschap van het echtelijk verbond.

image_pdfimage_print