Over het Christelijk huwelijk

Paus Pius XICasti connubii: Over het Christelijk huwelijk, met inachtneming der in gezin en maatschappij heersende toestanden, noden, dwalingen en misbruiken

31 december 1930
Paus Pius XI

INLEIDING
I. Aanleiding en onderwerp dezer encycliek

De hoge waardigheid van het reine huwelijk
1. Het reine huwelijk staat hoog in waardigheid. Hoe hoog, dit kan men, eerbiedwaardige broeders, wel het best uit de volgende feiten opmaken. Christus de Heer, de Zoon van de eeuwige Vader, heeft, na het vlees van de gevallen mens te hebben aangenomen, ook aan deze oorsprong en grondslag van de huiselijke gemeenschap, en daarmee van heel de menselijke samenleving, een bijzondere plaats gegeven in het grote plan Zijner liefde tot algeheel herstel van ons geslacht. Maar dat niet alleen. Na het huwelijk te hebben teruggebracht tot de oorspronkelijke gaaf-heid, waarin God het had ingesteld, heeft Hij het bovendien tot een waar en “groot” (Ef. 5, 32) sacrament van de Nieuwe Wet verheven, en ingevolge daarvan het bestuur er over en heel de zorg er voor aan Zijn bruid, de Kerk, toevertrouwd.

2. Maar voor het binnenhalen der gewenste vruchten van deze vernieuwing van het huwelijk, onder alle volken van geheel de wereld en van alle tijden, zijn twee dingen nodig. Allereerst moet het verstand der mensen door de ware leer van Christus over het huwelijk verlicht worden, en ten tweede moeten de christelijke echtgenoten, in hun zwakke wil gesterkt door Gods innerlijke genade, heel hun denk- en handelwijze met die zuivere wet van Christus in overeenstemming brengen, om daardoor voor zichzelf en hun gezin waar geluk en vrede te verwerven.

De waardigheid van het huwelijk wordt miskend en met voeten getreden
3. Maar wat is het geval? Niet alleen wij van onze apostolische uitkijkpost (als wij dat zo mogen zeggen) aanschouwen het om ons heen, maar ook gij, eerbiedwaardige broeders, ziet het, en zijt er ongetwijfeld met ons diep bedroefd over: bij zeer veel mensen is de herinnering aan dat goddelijk herstelwerk verloren gegaan; zij weten ofwel in het geheel niets van de hoge heiligheid van het christelijk echtverbond of ontkennen die brutaal, of, steunend op de valse beginselen van een nieuwe, totaal verkeerde moraal, treden zij die heiligheid allerwegen met voeten.

4. Nu beginnen deze uiterst verderfelijke dwalingen en dit zedenbederf ook onder de gelovigen ingang te vinden, en trachten zij daar langzamerhand met de dag dieper door te dringen. Daarom was het, meenden wij, overeenkomstig ons ambt van Christus’ plaatsbekleder op aarde en van opperste herder en leraar onze plicht, onze stem van apostel te verheffen, om de ons toevertrouwde schapen van de weiden met gifplanten af te schrikken en naar beste krachten voor besmetting te bewaren.

Het doel en onderwerp dezer encycliek
5. Wij hebben daarom besloten, ons woord te richten tot u, eerbiedwaardige broeders, en door u tot heel de Kerk van Christus, ja tot heel het menselijk geslacht. Wij willen u spreken over de natuur en de waardigheid van het christelijk huwelijk; over de voordelen en weldaden, die er voor het gezin, ja voor de maatschappij uit voortvloeien; over de dwalingen tegen dit hoogst belangrijke stuk der evangelische leer; over de misbruiken, die met het christelijk huwe-lijksleven in strijd zijn, en ten slotte over de voornaamste geneesmiddelen, die moeten aangewend worden.

6. Wij treden daarbij in de voetstappen van onze voorganger Leo XIII z.g., wiens encycliek Arcanum divinae sapientiae (1) over het christelijk huwelijk, die 50 jaar geleden werd uitgevaardigd, wij door deze encycliek tot de onze maken en bevestigen. En terwijl wij enige punten daaruit, overeenkomstig de omstandigheden en behoeften van onze tijd, wat uitvoeriger behandelen, verklaren wij, dat die encycliek volstrekt niet verouderd is, maar haar volle betekenis behoudt.

II. Oorsprong en aard van het huwelijk

Het huwelijk is een goddelijke instelling en staat onder goddelijke wetten
7. Om dan ons uitgangspunt te ontlenen juist aan die encycliek, die bijna geheel gewijd is aan de verdediging van de goddelijke instelling, de sacramentele waardigheid en de altijddurende onontbindbaarheid van het huwelijk: vóór alles moet déze waarheid de onwankelbare en onschendbare grondslag blijven: het huwelijk is niet door mensen ingesteld of hersteld, maar door God. Niet van mensen, maar van de Schepper van onze natuur, van God, en van de hersteller van die natuur, Christus, de Heer, zijn de wetten afkomstig, die het beveiligen, bevestigen en verheffen. Bijgevolg kunnen die wetten absoluut niet aan willekeurige besluiten van mensen, absoluut niet aan enige ermee strijdige overeenkomst, ook niet van de gehuwden zelf, onderworpen zijn. Dat is de leer der heilige Schrift (2), dat is de voortdurende, algemene overlevering van de Kerk, dat is de plechtige beslissing van de heilige kerkvergadering van Trente, die met de eigen woorden der heilige Schrift leert en bevestigt, dat de eeuwige en onverbreekbare band van het huwelijk, zijn eenheid en zijn hechtheid, van goddelijke oorsprong zijn. (3)

Welke rol de vrije wil van de mensen bij het huwelijk heeft
8. Maar al is nu het huwelijk krachtens zijn natuur zelf een goddelijke instelling, toch speelt ook de menselijke wil daarbij een rol, en wel een zeer voorname. Want ieder op zich staand huwelijk, als echtverbintenis tussen deze bepaalde man en die bepaalde vrouw, komt slechts tot stand door de vrije toestemming van de beide huwenden. Deze vrije wilshandeling, waardoor beide partijen het aan het huwelijk eigen recht geven en ontvangen (4), is voor het tot stand brengen van een waar huwelijk zo noodzakelijk, dat zij door geen enkele menselijke macht kan vervangen worden. (5) Die vrijheid echter heeft slechts de strekking, dat komt vast te staan, of de contracterende partijen een huwelijk willen aangaan, en wel met deze bepaalde persoon, of niet. Maar het wezen van het huwelijk is totaal aan de vrijheid van de mens onttrokken, zodat, wie eenmaal een huwelijk heeft gesloten, aan de goddelijke wetten en aan de wezenseigenschappen er van gebonden is. Want de Engelachtige Leraar zegt bij zijn uiteenzettingen over de huwelijkstrouw en de kinderzegen: “Deze twee dingen komen bij het huwelijk uit de echtelijke verbintenis vanzelf voort; bijgevolg: als in het jawoord, waardoor het huwelijk tot stand komt, iets zou worden opgenomen wat daarmee in strijd is, dan zou er geen waar huwelijk tot stand komen.” (6)

Het huwelijk is meer een vereniging van zielen dan van lichamen
9. Door het huwelijk worden dus de zielen verbonden en samengesmolten, en dat wel eerder en sterker nog dan de lichamen; en dat niet als gevolg van een voorbijgaande opwelling van de zinnen of vluchtige neiging van het hart, maar als gevolg van een weloverwogen en vast besluit van beider wil; en uit deze samensmelting van de zielen ontstaat krachtens Gods bestel de heilige en onverbreekbare band.

10. De geheel bijzondere en enige aard van deze overeenkomst veroorzaakt een hemelsbreed verschil tussen het huwelijk en het paren van de dieren, dat het resultaat is van louter blind natuurlijk instinct, en waarbij van verstand of weloverwogen wilsbesluit geen sprake is; eveneens tussen het huwelijk en die onvaste seksuele relaties tussen mensen, waarbij de wil van de betrokkenen in het geheel niet op ware en eerbare wijze gebonden wordt, en die dus geen enkel recht geven op huiselijke samenleving.

Twee conclusies aangaande plichten en rechten van de overheid betreffende het huwelijk
11. Hieruit alleen reeds volgt als vaststaande waarheid, dat de wettige overheid wel het recht, ja de dwingende plicht heeft, onzedelijke verhoudingen, die met de rede en met de natuur in strijd zijn, te verbieden, te verhinderen en te bestraffen. Maar omdat het hier gaat over een zaak, die uit de natuur zelf van de mens voortvloeit, is de openlijke verklaring van onze voorganger Leo XIII een even vaststaande waarheid. (7) “Zonder twijfel,” zo zegt hij, “staat het een ieder bij de keuze van een levensstaat volkomen vrij aan één van de twee de voorkeur te geven: ofwel de raad van Jezus Christus omtrent de maagdelijkheid op te volgen, ofwel zich te verbinden door de band van het huwelijk. Geen enkele menselijke wet kan de mens het natuurlijk en primaire recht om te huwen ontnemen, of hoe dan ook beperking opleggen aan het hoofddoel van het huwelijk, dat door Gods gezag in den beginne werd vastgesteld, toen Hij zei: “Groeit aan en vermenigvuldigt u.” (Gen. 1, 28)

Recapitulatie
12. De heilige vereniging van een echt huwelijk komt dus tot stand door de wil van God, en door de wil van de mens tegelijk. Van God zijn afkomstig de instelling, de doeleinden, de wetten, de goederen van het huwelijk; van de mens komt, onder de bijstand van Gods genade en hulp, door middel van de edelmoedige, voor heel het leven geldende overgave van de eigen persoon aan de ander, ieder op zich staand huwelijk, met daaraan verbonden de door God vastgestelde plichten en goederen.

image_pdfimage_print