DEEL 1 – DE DRIE GOEDEREN VAN HET WARE HUWELIJK
I. Samenvatting van die goederen
13. Wij gaan dan nu, eerbiedwaardige broeders, uiteenzetten, welke die door God gegeven goederen van het ware huwelijk zijn en hoe kostbaar ze zijn; maar dan komen ons in de geest de woorden van die beroemde leraar der Kerk, wiens lof wij nog niet zo lang geleden in onze encycliek Ad Salutem bij het 15de eeuwfeest van zijn dood hebben verkondigd. (8) “Dit alles,” zegt de H. Augustinus, “zijn goederen, die het huwelijk tot iets goeds maken: de kinderen, de trouw, het sacrament.” (9) Hoe men nu deze drie punten terecht een prachtige samenvatting van heel de leer over het christelijk huwelijk kan noemen, verklaart de heilige leraar zelf in de volgende woorden: “Met trouw wordt bedoeld de verplichting om zich te onthouden van iedere geslachtelijke omgang met een andere man of met een andere vrouw, buiten de huwelijksband om; met kinderen de plicht om ze met liefde te aanvaarden, met goedheid te onderhouden en godsdienstig op te voeden; met sacrament het verbod om de huwelijksgemeenschap te ontbinden, en het verbod voor de gescheiden echtgenoot of echtgenote om een verbintenis met een ander aan te gaan, zelfs niet om kinderen te krijgen. Dit is als het ware de grondwet van het huwelijk, en door die wet krijgt ofwel de natuurlijke vruchtbaarheid een hoge luister ofwel de ongebondenheid van de boze begeerlijkheid een teugel.” (10)
TWEEDE HOOFDSTUK – Afzonderlijke bespreking van die goederen
ARTIKEL 1 – De kinderzegen
PARAGRAAF 1 – De kinderen zijn inderdaad het eerste goed van het huwelijk
14. De eerste plaats dus onder de goederen van het huwelijk nemen de kinderen in. Inderdaad, de Schepper zelf van het mensengeslacht, die in Zijn goedheid Zich bij de voortplanting van het leven van de hulp van de mensen heeft willen bedienen, heeft dit geleerd, toen Hij in het paradijs, bij de instelling van het huwelijk, tot onze eerste ouders, en in hen tot alle toekomstige echtgenoten zei: “Groeit aan en vermenigvuldigt u en vervult de aarde.” (Gen. 1, 28) Datzelfde heeft de H. Augustinus zeer schoon afgeleid uit de woorden van de H. Paulus aan Timotheus. (11) “Dat het huwelijk,” zegt hij, “gesloten wordt om kinderen voort te brengen, daarvoor getuigt de apostel. Ik wil, zegt hij, dat jongere weduwen huwen; en alsof hem gevraagd werd waarom, voegt hij er onmiddellijk aan toe: dat zij kinderen voortbrengen, dat zij huismoeders zijn.” (12)
PARAGRAAF 2 – Hoe groot het goed van de kinderzegen is
15. Om te begrijpen, hoe groot deze weldaad Gods is en welk een kostbaar huwelijksgoed, behoeft men slechts te zien naar de waardigheid van de mens en naar zijn verheven doel. De mens immers staat alleen reeds door de hoogte van zijn redelijke natuur boven alle andere zichtbare schepselen. Daar komt nog bij: God wil, dat er mensen voortgebracht worden, niet alleen om te bestaan en de aarde te bevolken, maar veel meer om Hem te eren, om Hem te kennen en te beminnen en Hem eindelijk voor eeuwig in de hemel te bezitten. Als gevolg van de bewonderenswaardige verheffing van de mens door God tot de bovennatuurlijke orde overtreft dit doel alles wat een oog gezien en een oor gehoord heeft en in het hart van een mens is opgekomen. (13) Hieruit ziet men gemakkelijk, hoezeer het kind, dat door Gods almacht, onder medewerking der echtgenoten, het aanzijn krijgt, een geschenk der goddelijke goedheid en een heerlijke vrucht van het huwelijk is.
16. Christelijke ouders moeten verder beseffen, dat zij niet meer alleen bestemd zijn om het menselijk geslacht op aarde voort te planten en in het bestaan te bewaren, ja zelfs ook niet alleen om kinderen op te voeden tot onverschillig wat voor eredienst van de ware God; maar dat zij bestemd zijn om kinderen voor de Kerk van Christus, om medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods (14) voort te brengen, opdat het aan de eredienst van God en onze Verlosser gewijde volk met de dag moge toenemen.
17. Het is waar: al bezitten de christelijke ouders zelf de heiligmakende genade, daarom kunnen zij die heiliging toch niet op hun kinderen overstorten. Integendeel: de natuurlijke voortbrenging ten leven is geworden een weg des doods, waarlangs de erfzonde op het kind overgaat. Maar toch hebben zij als het ware nog iets over van het oorspronkelijke paradijshuwelijk. Want aan hen komt het toe, hun kinderen aan de Kerk aan te bieden, met het doel, dat die aan kinderen Gods overvruchtbare moeder hen door het bad van het doopsel tot de bovennatuurlijke gerechtigheid doe herboren worden, en dat zij levende ledematen van Christus worden, deelachtig aan het onsterfelijk leven, en eindelijk erfgenamen van de eeuwige glorie, waarnaar wij allen met heel ons hart verlangen.
18. Als een echt christelijke moeder dit alles overweegt, dan zal zij zeker beseffen, dat het woord van de Verlosser in een hogere en troostvolle zin van haar gezegd is: “Als een vrouw… haar kind heeft gebaard, dan denkt zij niet meer aan haar weeën, van blijdschap, dat er een mens is geboren,” (Joh. 16, 21) en dan zal zij, verheven boven alle smarten, zorgen en lasten van haar moederplicht, met veel meer recht en met heiliger fierheid dan de bekende Romeinse matrone, de moeder der Gracchen, zich in de Heer beroemen op haar bloeiende kinderschaar.
19. Beide echtgenoten echter zullen hun kinderen met bereidwilligheid en dankbaarheid uit Gods hand aannemen, en ze beschouwen als een hun door God toevertrouwd talent, dat zij niet tot hun eigen voordeel, ook niet alleen ten voordele van een aardse staat moeten besteden, maar dat zij op de dag der rekenschap met winst aan God moeten teruggeven.
PARAGRAAF 3 – Dit goed omvat ook de opvoeding van de kinderen
20. Het goed van het kinderbezit is echter volstrekt niet compleet door de weldaad, dat het leven aan de kinderen geschonken is. Er moet nog iets anders bijkomen, en dat bestaat in de behoorlijke opvoeding van de kinderen.
21. Inderdaad, de alwijze God zou voor het nieuwgeboren kind, en dus ook voor heel het menselijk geslacht, al slecht gezorgd hebben, als Hij aan degenen, die van Hem het vermogen en het recht hebben om nieuw leven te verwekken, ook niet het recht en de plicht tot opvoeden had opgedragen. Immers, het kan niemand ontgaan, dat een kind niet eens in de zaken van het natuurlijke leven, laat staan dan in die van het bovennatuurlijke leven, zichzelf genoeg is of voor zichzelf kan zorgen, maar dat het jarenlang hulp, onderricht en opvoeding van anderen nodig heeft. Nu is het echter een uitgemaakte zaak, dat volgens de eis van de natuur en de wil van God dit recht en die plicht om de kinderen op te voeden op de eerste plaats toekomt aan degenen, die door het leven te verwekken met dit werk der natuur een begin hebben gemaakt, en aan wie het absoluut verboden is, dat begonnen werk onafgewerkt te laten en het zo aan een zekere ondergang bloot te stellen. Welnu, voor deze hoognodige opvoeding der kinderen is op de best mogelijke wijze gezorgd in het huwelijk. Daar zijn de ouders door een onverbreekbare band met elkander verbonden, en is dus beider werk en wederzijdse hulp voortdurend ter beschikking.
22. Wij hebben echter de christelijke opvoeding elders uitvoerig behandeld, (15) Laten wij dus dat alles samenvatten door de woorden van de H. Augustinus nog eens aan te halen: “Met kinderen (wordt bedoeld) de plicht om ze met liefde te aanvaarden… en godsdienstig op te voeden.” (16) Datzelfde wordt in het kerkelijk wetboek nadrukkelijk verklaard: “Het eerste doel van het huwelijk is het voortbrengen en opvoeden van kinderen.” (17)
PARAGRAAF 4 – Een gewichtige gevolgtrekking
23. Eindelijk nog een punt dat wij niet mogen verzwijgen. Daar deze tweevoudige taak, die aan de ouders tot welzijn der kinderen is toevertrouwd, zo eervol is en zo gewichtig, is alle eerbaar gebruik van het door God geschonken vermogen om nieuw leven te verwekken uitsluitend recht en voorrecht van het huwelijk, en moet het absoluut binnen de heilige grenzen van het huwelijk beperkt blijven. Dat is de wil van de Schepper, dat is de wet der natuur.
ARTIKEL 2 – De trouw
PARAGRAAF 1 – Waarin de trouw bestaat
24. Het tweede goed van het huwelijk, dat wij met Augustinus noemden, is de trouw. Dat is de wederkerige getrouwheid der echtgenoten in de naleving van het huwelijkscontract, zodat, hetgeen op grond van dit door goddelijk recht bekrachtigde contract uitsluitend aan de wederhelft toekomt, aan deze niet geweigerd wordt, en aan niemand anders wordt toegestaan, en zodat ook aan de wederhelft zelf geen dingen worden toegestaan, die, als strijdig met de goddelijke rechten en wetten, en als absoluut onverenigbaar met de huwelijkstrouw, nooit of nimmer toelaatbaar zijn.
PARAGRAAF 2 – Wat de trouw inhoudt
I – Eenheid, die zelfs niet in gedachten mag geschonden worden; kuisheid
25. Daarom vordert deze trouw op de eerste plaats de absolute eenheid van het huwelijk, Deze eenheid heeft de Schepper zelf in het huwelijk onzer eerste ouders van de aanvang af vastgesteld, daar Hij dit huwelijk slechts wilde laten bestaan tussen één man en één vrouw. Nu heeft God, de hoogste wetgever, later deze oorspronkelijke wet wel voor een tijd enigszins verzacht; maar zonder enige twijfel heeft de wet van het Evangelie deze oorspronkelijke volmaakte eenheid volkomen hersteld, en iedere dispensatie afgeschaft. De woorden van Christus en de voortdurende leer en praktijk der Kerk zijn hiervoor een evident bewijs. Terecht heeft daarom de heilige kerkvergadering van Trente de plechtige uitspraak gedaan: “Christus de Heer heeft nog uitdrukkelijker geleerd, dat door de huwelijksband slechts twee personen met elkander verbonden en verenigd worden, toen Hij zei: Zij zijn dus geen twee meer, maar één vlees.” (18)
26. Niet alleen echter heeft Christus de Heer een verbod bedoeld van iedere vorm van zg. polygamie en polyandrie, hetzij men, staande het huwelijk, achtereenvolgens of gelijktijdig met meerderen samenleeft; niet alleen heeft Hij iedere uitwendige oneerbare daad willen verbieden; maar, om de onschendbaarheid der heilige grenzen van het huwelijk volkomen te verzekeren, heeft Hij zelfs alle vrijwillige gedachten en begeerten op dit gebied eveneens verboden: “Maar Ik zeg u: al wie een vrouw beziet om haar te begeren, heeft reeds overspel met haar gepleegd in zijn hart.” (Mt., 5:28) Deze woorden van Christus de Heer kunnen zelfs niet door de toestemming der andere partij in het huwelijk buiten werking worden gesteld; immers, zij drukken een wet van God en van de natuur uit, waaraan geen menselijke wil ooit iets verwikken of verwegen kan. (19)
27. Ja, om te maken, dat het goed der huwelijkstrouw in zijn volle luister strale, moet zelfs de intieme omgang tussen de echtgenoten zelf het zegel der kuisheid dragen. De echtgenoten moeten zich daarom in alles gedragen overeenkomstig de regel van de wet van God en van de natuur, en hun best doen om de wil van de alwijze, heilige Schepper altijd met grote eerbied voor Gods werk te volbrengen.
II – Liefde
28. Deze bloem van de “trouw van kuisheid”, zoals ze door de H. Augustinus zeer juist wordt genoemd, zal gemakkelijker en met veel groter liefelijkheid en edele schoonheid opbloeien uit de wortel van een tweede zeer uitmuntende gave, namelijk de echtelijke liefde, die alle plichten van het echtelijke leven doordringt, en die in het christelijk huwelijk als het ware de hoogste ereplaats bekleedt. “De huwelijkstrouw,” zegt de Romeinse catechismus, “vordert verder, dat tussen man en vrouw de band bestaat van een geheel enige, heilige en reine liefde. Niet een liefde zoals die tussen echtbrekers, maar een liefde als die, waarmede Christus de Kerk heeft liefgehad; want dit is de maatstaf, die de apostel heeft voorgeschreven, toen hij zei: “Gij, mannen, hebt uw vrouwen lief, zoals ook Christus de Kerk heeft bemind.” (Ef. 5, 25) (20) En Christus heeft toch zeker de Kerk met Zijn oneindige liefde omhelsd, niet om eigen voordeel, maar alleen met het belang Zijner bruid als doel voor ogen.” (21) Wij bedoelen dus een liefde, die niet steunt op een louter zinnelijke, vluchtige genegenheid, een liefde, die niet bestaat in vleiende woorden, maar die berust op de innigste gevoelens van het hart, en het bewijs van haar bestaan geeft in uiterlijke daden; immers: het bewijs der liefde is de daad. (22)
29. Deze daad omvat niet alleen wederzijdse hulp in het huisgezin, maar zij moet zich ook verder uitstrekken, ja tot eerste doel hebben de wederzijdse hulp der echtgenoten tot het dagelijks meer en meer vormen en vervolmaken van de inwendige mens, zodat zij door hun omgang met elkander dagelijks meer vorderingen maken in de deugd, en vooral toenemen in de ware liefde tot God en tot de naasten, waaraan ten slotte “heel de wet hangt en de profeten“. (Mt. 22, 40) Want alle mensen van iedere stand en van ieder eerzaam beroep kunnen en moeten dat volmaakte toonbeeld van alle heiligheid navolgen, dat God de mensen voor ogen gesteld heeft in de persoon van Christus de Heer, en zo kunnen en moeten zij met Gods hulp tot het toppunt van christelijke volmaaktheid komen, zoals het voorbeeld van zeer veel heiligen bewijst.
30. In deze wederzijdse vorming van de inwendige mens bij de echtgenoten, in deze voortdurende toeleg op elkanders vervolmaking, kan men in zekere zin zeer juist, naar de leer van de Romeinse catechismus, (23) zelfs het hoofdmotief en de eerste reden van het huwelijk zien, ten minste, als men het huwelijk niet neemt in een engere zin, als instelling om kinderen voort te brengen en op te voeden zoals het behoort, maar in een wijdere zin als volkomen gemeenschappelijk leven, omgang en samenleven.
31. Deze liefde moet alle overige rechten en plichten van het huwelijk tot een harmonische eenheid vormen, en zo moet het woord van de apostel: “De man moet aan de vrouw zijn plicht vervullen, zoals ook de vrouw aan de man” (1 Kor. 7:3) niet alleen een wet van strikte rechtvaardigheid, maar ook een regel van liefde zijn.
III – Orde der liefde, liefdevol gezag, liefdevolle onderdanigheid
32. Is eenmaal de huiselijke gemeenschap door deze liefdeband stevig gevestigd, dan moet als noodzakelijk gevolg in haar opbloeien, wat Augustinus de orde der liefde noemt, Deze orde omvat van de ene kant de gezagspositie van de man boven de vrouw en de kinderen, en van de andere kant de bereidwillige, niet afgedwongen ondergeschiktheid en gehoorzaamheid van de vrouw, waartoe de apostel aanspoort met de woorden: “Gij, vrouwen, weest onderdanig aan uw mannen als aan de Heer; want de man is het hoofd van de vrouw, zoals Christus het hoofd is van de Kerk.” (Ef. 5, 22-23)
33. Deze gehoorzaamheid houdt geen ontkenning of beroving in van de vrijheid, die aan de vrouw, zowel krachtens haar waardigheid als menselijk persoon, als krachtens haar edele taak als echtgenote, moeder en levensgezellin, met volle recht toekomt. Evenmin eist die gehoorzaamheid, dat de vrouw alle mogelijke verlangens van de man inwilligt, die wel eens minder met het gezond verstand of met de waardigheid van echtgenote overeenkomen. Ook betekent zij niet, dat de vrouw op één lijn gesteld moet worden met de personen, die men in de rechtstaal minderjarigen noemt, en aan wie men wegens gebrek aan rijper oordeel of gebrek aan levenservaring gewoonlijk de uitoefening hunner rechten niet toekent; maar zij verbiedt alleen die overdreven vrijheidszucht, die zich om het welzijn van het gezin niet bekommert; zij verbiedt, dat in het lichaam van het gezin het hart zich scheide van het hoofd, tot overgrote schade voor het lichaam, en tot gevaar – zeer nabij gevaar – voor totale ondergang.
34. Want, als de man het hoofd is, de vrouw is het hart; en zoals de man de voorrang heeft in het bestuur, zo mag en moet de vrouw de voorrang in de liefde, als haar eigen recht, voor zich opeisen.
35. Verder kan er, wat de gehoorzaamheid van de vrouw aan de man betreft, verschil bestaan omtrent de vraag: hoever en hoe. Dat hangt af van de verschillende omstandigheden van personen, plaatsen en tijden. Ja nog meer: wanneer de man zijn plicht verzuimt, dan heeft de vrouw het recht hem in de taak van het bestuur van het gezin te vervangen. Maar, wat de eigenlijke structuur van het gezin en zijn grondwet aangaat, die door God zelf vastgesteld en bevestigd is: die mag men nooit of nergens omverwerpen en aantasten.
36. Zeer wijze lessen over het bewaren van deze ware verhouding tussen man en vrouw geeft onze voorganger Leo XIII, in zijn reeds vermelde encycliek over het christelijk huwelijk: “De man, zegt hij, is de eerste in het gezin en het hoofd der vrouw. De vrouw echter, als zijnde vlees van zijn vlees en gebeente van zijn gebeente, moet aan de man onderdanig en gehoorzaam zijn, maar niet op de manier van een slavin, doch van een gezellin. Zo zal haar gehoorzaamheid aan hem eervol en waardig zijn. Daar beiden een beeld zijn, de een van Christus, de ander van de Kerk, moet bij de een die beveelt, zowel als bij de ander die gehoorzaamt, de goddelijke liefde voortdurend de plichtsvervulling regelen.” (24)
IV – Recapitulatie
37. Ziedaar dus, wat het tweede huwelijksgoed, de trouw, omvat: eenheid, kuisheid, liefde, en eervolle, edele gehoorzaamheid; woorden, die even zovele uitdrukkingen zijn van zegeningen voor de echtgenoten en de echtvereniging. Deze moeten de waarborg zijn voor het bestaan en de bevordering van vrede, waardigheid en geluk in het huwelijk. Het is dan ook geen wonder, dat men deze trouw altijd onder de voortreffelijkste goederen gerekend heeft die aan het huwelijk eigen zijn.