door kardinaal dr. W.J. Eijk
In 1969 gaf de Leidse hoogleraar psychologie Van den Berg met zijn boekje Medische macht en medische ethiek de aftrap voor het heftige debat dat Nederland sindsdien heeft gekend over de toelaatbaarheid van levensbeëindigend handelen (1). Toch zou het nog een derde eeuw duren voordat een wettelijk regeling voor euthanasie en hulp bij suïcide tot stand kwam. In 2002 werd de “Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding” (afgekort als WtL, ook wel kortweg Euthanasiewet genoemd) van kracht (2). Formeel zijn euthanasie en hulp bij suïcide in Nederland niet gelegaliseerd en nog steeds verboden. De Euthanasiewet maakt het echter voor een arts mogelijk euthanasie te verrichten of hulp bij suïcide te verlenen zonder te worden vervolgd en gestraft. Hiervoor moet hij voldoen aan een aantal zorgvuldigheidseisen. Een daarvan is dat hij overtuigd moet zijn dat het lijden van de patiënt ondraaglijk en uitzichtloos is (WtL, art. 2.1.b). Het lijden is uitzichtloos als er geen behandeling beschikbaar is waardoor dit lijden kan worden weggenomen of verminderd. Dit is een objectief criterium. Of het lijden uitzichtloos is, zal de arts vooral beoordelen op basis van zijn deskundigheid. Dat het lijden ondraaglijk is, moet vooral de patiënt aangeven. Dit is in hoofdzaak een subjectief criterium. Binnen het kader van de toepassing van de Euthanasiewet gaat men er echter vanuit dat het ondraaglijk en uitzichtloos lijden wordt veroorzaakt door een medische aandoening of op zijn minst een combinatie van medische factoren.
1. De grenzen van de Euthanasiewet opzoeken en oprekken
Zijn de voorstanders van het toelaten euthanasie tevreden over de Euthanasiewet? Een aantal zeker niet en dat vooral om twee redenen: op de eerste plaats zijn euthanasie en hulp bij suïcide volgens deze wet alleen mogelijk als er sprake is van een uitzichtloos en ondraaglijk lijden op medische grondslag. Daardoor komen euthanasie en hulp bij suïcide niet in aanmerking bij andere vormen van lijden. Op de tweede plaats is de patiënt die euthanasie of hulp bij suïcide wenst, afhankelijk van de arts. Om deze reden zou de Euthanasiewet tekort doen aan de autonomie van de patiënt. Artsen blijken vaak niet bereid te zijn verzoeken om (hulp bij) levensbeëindiging in te willigen. Een deel van hen is dat niet vanwege principiële bezwaren tegen euthanasie. Dit was in 2005 bij 15% van de artsen het geval. (3) Daarnaast komt het ook voor dat artsen die geen fundamentele bezwaren hebben tegen levensbeëindigend optreden, verzoeken om euthanasie afwijzen, bijvoorbeeld omdat zij niet overtuigd zijn dat het lijden van de patiënt die om euthanasie vraagt, uitzichtloos en ondraaglijk is. Uit ontevredenheid met het feit dat betrekkelijk veel euthanasieverzoeken niet worden ingewilligd, zijn diverse pogingen in het werk gesteld om de grenzen van de Euthanasiewet op te zoeken en op te rekken. Een andere poging betreft het indienen van een nieuwe wet naast de bestaande Euthanasiewet, waardoor hulp bij zelfdoding kan worden geboden aan mensen die hun leven willen beëindigen, maar niet lijden aan een medische aandoening.
Om artsen te stimuleren alle mogelijkheden die de Euthanasiewet biedt maximaal te benutten, bracht het bestuur van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) in 2011 een standpunt uit met betrekking tot de interpretatie van deze wet. (4) De KNMG vond dat artsen de Euthanasiewet te restrictief toepasten (5), en riep haar leden op de Euthanasiewet zo ruim mogelijk te interpreteren. Veel artsen zouden niet weten dat (beginnende) dementie, chronische psychiatrische aandoeningen en een ophoping van medische factoren een ondraaglijk en uitzichtloos lijden kunnen veroorzaken dat euthanasie of hulp bij suïcide binnen het kader van de Euthanasiewet rechtvaardigt. Er hoeft niet een medisch classificeerbare aandoening te zijn om te concluderen dat het lijden uitzichtloos en ondraaglijk is. Dit is ook mogelijk bij een ophoping van aandoeningen die zich op hoge leeftijd voordoen, en een combinatie van factoren die op zich niet fataal of levensbedreigend is. Als voorbeelden wordt genoemd een vrouw van tachtig tot negentig jaar met een combinatie van artrose van de wervelkolom, fracturen, bedlegerigheid, en afhankelijkheid van anderen voor de dagelijkse verzorging. Een ander voorbeeld betreft een man van vergelijkbare leeftijdscategorie met een combinatie van glaucoom (grauwe staar), hardhorendheid en rugklachten (6). Het lijden kan ook ondraaglijk en uitzichtloos zijn bij een ophoping van ouderdomskwalen, waarbij men rekening mag houden met kwetsbaarheid, eenzaamheid en verlies van autonomie. (7) Wel houdt de KNMG vast dat het lijden alleen kan worden gekwalificeerd als uitzichtloos en ondraaglijk wanneer er sprake is van een medische grondslag.
Maar ook in de praktijk zijn pogingen ondernomen om de uiterste grenzen van de Euthanasiewet te verkennen. Met dat doel is in 2012 de levenseindekliniek te Den Haag opgericht. Dit is een organisatie met een kantoor in Den Haag en zo’n veertig ambulante teams bestaande uit artsen en verpleegkundigen. Deze teams assisteren artsen die moeilijkheden ondervinden bij het toepassen van euthanasie, bijvoorbeeld omdat ze voor het eerst als arts met een verzoek om euthanasie worden geconfronteerd. De teams zijn ook bereid euthanasie te verrichten als de eigen arts van de patiënt weigert om dat te doen. De levenseindekliniek zocht de publiciteit in een televisieprogramma van de NPO, ‘2doc’ genaamd, dat op 15 februari 2016 werd uitgezonden.(8) Hierin wordt de kijker-toeschouwer van drie gevallen van actieve levensbeëindiging op verzoek:
- Een op zich lichamelijk gezonde man, die aan dwangverschijnselen lijdt, wast en strijkt dwangmatig kleren en ruimt kasten op, keer op keer, en brengt zichzelf met regelmaat verwondingen toe. Hij verzoekt om euthanasie. De psychiater van de instelling waar hij woont, weigert zijn verzoek in te willigen. Zijn verzoek wordt echter wel ingewilligd en uitgevoerd door een arts van de levenseindekliniek.
- Een vrouw van honderd jaar wordt ook geholpen door een consulent van de levenseindekliniek. Zij verlangt te sterven omdat zij haar leven monotoon vindt, pijn lijdt en vreest bedlegerig te worden.
3, Op de derde plaats wordt een vrouw getoond met voortgeschreden semantische dementie, een type dementie dat begint in het taalcentrum in de hersenen, waardoor de kennis van de betekenis van woorden verloren raakt. Overigens is zij lichamelijk gezond. Zij wordt geacht in vrijheid om euthanasie verzocht te hebben, hoewel ze niet in staat is het woord euthanasie te gebruiken, ook niet het woord dood. Wat er staat te gebeuren kan zij alleen omschrijven met de woorden ‘hupsakee, weg, klaar’. Haar huisarts weigerde euthanasie te verrichten, omdat hij twijfelde of zij echt in staat was haar wil te uiten. Hij had geprobeerd haar mogelijke verzoek om euthanasie met haar te bespreken. Daartoe had hij een doodskist getekend met de vraag of het dat was wat zij wilde. Maar zij kon hem dat niet zeggen.
Het programma toont de voorbereidende ontmoetingen van de artsen met de personen die om euthanasie hebben verzocht, en ook de feitelijke beëindiging van hun leven; de kijkers zien hoe de voor euthanasie benodigde middelen via een ader worden ingespoten en hoe betrokkenen enkele ogenblikken daarna overlijden. Het programma eindigt met de mededeling dat deze euthanasiegevallen voldeden aan de zorgvuldigheidseisen die de Euthanasiewet stelt aan het verrichten van euthanasie. Opvallend in dit programma is dat de artsen die euthanasie verrichten, zich alleen afvragen of de procedure, voorgeschreven door de Euthanasiewet, zorgvuldig, ‘netjes’, is gevolgd. Niemand stelt de fundamentele vraag of euthanasie moreel geoorloofd is. Hierin manifesteert zich de typisch procedurele benadering van de ethiek in de huidige cultuur. Een van de artsen van de levenseindekliniek geeft aan te hopen dat zijn collega’s en hij door de grenzen van de Euthanasiewet te exploreren en wellicht te doorbreken, eens zullen bereiken dat euthanasie zal worden aanvaard als een gewone medische behandeling: “Misschien …zitten we wel in de voorhoede, en staan we aan een soort euthanasiefront; als wij daardoor discussie extra losmaken waardoor er een beter besef is rond de ethiek rondom euthanasie, dat we onszelf straks kunnen opheffen; dat van euthanasie als behandeloptie, dat daar het taboe vanaf is”.